ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
493387 / KG ZA 11-998 HJ/CGvB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de beslagvrije voet in kort geding bij beslaglegging op AOW-uitkeringen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een kort geding aangespannen tegen IDM Finance B.V. naar aanleiding van een geschil over de toepassing van de beslagvrije voet. Eisers, die in Duitsland wonen, waren in het verleden gehuwd en hadden een huurkoopovereenkomst met IDM Finance voor een bestelauto. Na het faillissement van [eiser] zijn zij hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag aan IDM Finance. In september 2010 heeft IDM Finance beslag gelegd op de AOW-uitkeringen van eisers, wat hen ertoe heeft aangezet om de voorzieningenrechter te verzoeken de beslagvrije voet vast te stellen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagvrije voet in beginsel geldt vanaf de datum van beslaglegging, en dat eisers niet toerekenbaar onvolledige gegevens hebben verschaft. Dit leidde tot de verplichting voor IDM Finance om de teveel ingehouden bedragen terug te betalen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers gedeeltelijk toegewezen, waarbij [eiser] recht heeft op € 4.621,12 en [eiseres] op € 7.878,86, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is IDM Finance veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 977,81.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om de beslagvrije voet correct toe te passen, vooral in situaties waarin de schuldenaar in het buitenland woont. De voorzieningenrechter heeft de belangen van eisers gewogen en geconcludeerd dat zij niet over voldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien, wat de noodzaak van de beslagvrije voet onderstreept. De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de schuldenaar en de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 493387 / KG ZA 11-998 HJ/CGvB
Vonnis in kort geding van 29 juli 2011
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisers bij dagvaarding van 28 juni 2011,
advocaat mr. J.C.M. Bonnier te Wijchen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.L. Polak te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 15 juli 2011 hebben eisers, die hierna ieder afzonderlijk [eiser] en [eiseres] zullen worden genoemd, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder IDM Finance, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Eisers hebben producties in het geding gebracht. IDM Finance heeft producties en een pleitnotitie in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van eisers: mr. Bonnier.
Aan de zijde van IDM Finance: mw. [gevolmachtigde], gevolmachtigde, met
mr. Polak.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [eiseres] waren voor 1995 met elkaar gehuwd en woonden in Nederland. In 1990 hebben [eiser] en [eiseres] een huurkoopovereenkomst met IDM Finance gesloten met betrekking tot een bestelauto van het merk Mercedes Benz. Na het faillissement van [eiser] zijn bij – inmiddels onherroepelijke - beschikking van de kantonrechter te Nijmegen van 15 januari 1995 [eiser] en [eiseres] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan IDM Finance van toen fl. 16.029,49 (thans € 7.273,86) ter zake van het onbetaalde gedeelte van genoemde auto.
Eisers zijn nadien naar Duitsland verhuisd. In september 2010 heeft IDM Finance beslag gelegd op de AOW uitkeringen van [eiser] en [eiseres]. [eiser] en [eiseres] zijn inmiddels gescheiden.
Het beslag is gelegd voor een bedrag van € 31.779,34, welk bedrag bestaat uit de oorspronkelijke hoofdsom van € 10.317,26 vermeerderd met vervallen rente en kosten.
2.2. [eiser] en [eiseres] hebben bij verzoekschrift – na een doorverwijzing van de kantonrechter te Amsterdam – de kantonrechter van de rechtbank Haarlem, locatie Zaandam, op 29 oktober 2010 verzocht om de beslagvrije voet te hunnen aanzien ingevolge artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vast te stellen op respectievelijk een bedrag van € 1.035,17 per maand en een bedrag van € 1.271,72 per maand.
2.3. De kantonrechter van de rechtbank Haarlem heeft het verzoek van eisers bij beschikking van 12 januari 2011 als onvoldoende gegrond afgewezen en de beide partijen ieder met de eigen proceskosten belast.
2.4. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze afwijzing berust zijn eisers op 17 februari 2011 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam. Bij beschikking van 7 juni 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikking van de kantonrechter vernietigd. Deze beslissing is, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
“(…)
4.4. In dit geding is in de eerste plaats de vraag aan de orde of [eiser] en [eiseres] hebben aangetoond dat zij – naast de uitkering waarop het beslag rust – niet over voldoende middelen beschikt om in hun bestaan te voorzien.
Het hof stelt in dit kader voorop dat [eiser] en [eiseres], teneinde hieraan te kunnen voldoen, in beginsel volledig inzicht dienen te geven in hun beider financiële situatie.
4.5. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak heeft het hof te dien aangaande, allereerst geoordeeld, dat [eiser] c.s. in het onderhavige geval kunnen volstaan met de [eiser] betreffende aangifte en aanslag IB 2009 ten behoeve van de Duitse Belastingdienst. Dit gelet op de omstandigheid dat [eiser] c.s., mede in het licht van de schriftelijke mededelingen van het kantoor van [belastingadviseur], belastingadviseur, (e-mail van 8 februari 2011, productie 6 bij het inleidende verzoekschrift en een brief van [belastingadviseur] van 13 april 2011), voldoende aannemelijk hebben gemaakt de afgelopen jaren alleen in Duitsland woonachtig te zijn geweest en alleen aldaar (gedurende een zekere periode) werkzaamheden te hebben verricht en dat IDM onvoldoende heeft weersproken dat [eiser] c.s. alleen in Duitsland belastingplichtig zijn
Voorts heeft het hof in samenspraak met IDM en [eiser] c.s. in het kader van het door [eiser] c.s. te verschaffen inzicht in hun financiële situatie bepaald dat [eiser] c.s. in aanvulling op de reeds in hoger beroep bij appelschrift ingebrachte stukken de navolgende stukken dienen te verstrekken: een (nieuwe) verklaring van de verhuurder van [eiseres] ter zake van de hoogte van de huur en de onderbouwing daarvan alsmede van zowel [eiser] als [eiseres] alle (ontbrekende) bankafschriften van het jaar 2010.
4.6. Bij de hierboven onder 1 vermelde brieven gedateerd 29 april 2011 en 3 mei 2011 van de zijde van [eiser] c.s. zijn door zowel [eiser] als [eiseres] (ten aanzien van laatstgenoemde op één na) alle bankafschriften van de door hen aangehouden bankrekeningen over het jaar 2010 verstrekt. Voorts heeft [eiseres] – in aanvulling op het zich reeds van de stukken deeluitmakende huurcontract – aan IDM en het hof een nota van de huur van haar woning van april 2011 en een kopie van een brief van de verhuurder aangaande de huurverhoging voor 2010 toegezonden.
4.7. Met alle door [eiser] c.s. tot op heden ingebrachte stukken hebben [eiser] c.s. naar ’s hof oordeel thans voldoende inzicht gegeven in hun financiële situatie. Uit die stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar ’s hofs oordeel genoegzaam dat [eiser] c.s. bij handhaving van het beslag van IDM niet over voldoende middelen beschikken om in hun bestaan te voorzien. Het ontbreken van één bankafschrift van [eiseres] noch het op de bankrekening van [eiser] gestorte bedrag van € 1.150,00, mede gezien de schriftelijke verklaring van [getuige] van 28 april 2011 daaromtrent, brengt het hof tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt ten aanzien van de drie door IDM overgelegde schriftelijke verklaringen van Hakasol B.V. aan de deurwaarder inzake een drietal betalingen vanwege door [eiser] c.s. verrichte werkzaamheden. Het hof acht de verklaringen van [eiser] c.s. daaromtrent, mede bezien in het licht van de overige stukken, waaronder de schriftelijke verklaring van Hakasol B.V. gedateerd 28 oktober 2010 (productie 1 bij het appelschrift) voldoende aannemelijk.
(…)”
Vervolgens is het gerechtshof Amsterdam overgegaan tot de vaststelling van de beslagvrije voet ten aanzien van zowel [eiser] als [eiseres]. Ten aanzien van [eiser] is de beslagvrije voet vastgesteld op een bedrag van € 1.047,59 en ten aanzien van [eiseres] is de beslagvrije voet vastgesteld op een bedrag van € 1.115,64.
2.5. Bij brief van 14 juni 2011 heeft IDM Finance, via haar deurwaarder, de Sociale Verzekeringsbank verzocht om vanaf 7 juni 2011 de ten aanzien van [eiser] en [eiseres] door het gerechtshof Amsterdam vastgestelde beslagvrije voet te hanteren van respectievelijk € 1.047,59 en € 1.115,64.
2.6. Bij brief van 17 juni 2011 IDM Finance aan eisers bericht dat zij de door het gerechtshof Amsterdam ten aanzien van hen vastgestelde beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht zal toepassen.
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen samengevat - veroordeling van IDM Finance tot betaling van € 4.621,12 aan [eiser] en tot betaling van € 8.409,33 aan [eiseres], te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 16 juni 2011. Voorts vorderen eisers veroordeling van IDM Finance in de kosten van dit geding.
3.2. Ter toelichting op de vordering hebben eisers het volgende gesteld. Vanwege de omstandigheid dat eisers in Duitsland wonen, heeft IDM Finance geen beslagvrije voet vastgesteld. Eisers hebben IDM Finance daarom direct na de beslaglegging verzocht alsnog de beslagvrije voet te hanteren. Toen bleek dat IDM Finance aan hun verzoek geen gehoor gaf, hebben eisers een verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend. De kantonrechter heeft in eerste instantie het verzoek afgewezen, maar het gerechtshof Amsterdam heeft uiteindelijk wel een beslagvrije voet vastgesteld. IDM Finance dient – gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam – over te gaan tot terugbetaling van de door IDM Finance teveel geïncaseerde bedragen. De door het gerechtshof Amsterdam vastgestelde beslagvrije voet brengt immers mee dat IDM Finance in de periode vanaf september 2010 tot juni 2011 te veel geld heeft geïncasseerd. IDM Finance is daarom gehouden het gevorderde bedrag terug te storten. Zij verwijzen daartoe naar uitspraken van de kamer van gerechtsdeurwaarders en de nationale Ombudsman.
3.2.1. Eisers hebben spoedeisend belang bij hun vordering, omdat zij in de afgelopen maanden schulden hebben gemaakt om in hun levensonderhoud te (kunnen) voorzien welke schulden op korte termijn weer moeten worden afgelost, aldus nog steeds eisers.
3.3. IDM Finance voert verweer. Uit de beschikking van het gerechtshof Amsterdam volgt niet dat IDM Finance gehouden is om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht te hanteren. IDM Finance is derhalve niet eerder dan op de dag dat de beschikking van het gerechtshof Amsterdam in kracht van gewijsde gaat, gehouden de beslagvrije voet toe te passen. Coulancehalve heeft IDM Finance (voorlopig) besloten de beslagvrije voet per 7 juni 2011 te hanteren.
3.3.1. Voorts merkt IDM Finance op dat eisers enkel naar uitspraken die verband houden met artikel 475d lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwijzen. In dit geval is evenwel geen sprake van een vaststelling van de beslagvrije voet nadat een wijziging van omstandigheden heeft opgetreden. IDM Finance heeft immers beslag gelegd op grond van artikel 475e Rv. Aangezien eisers in het buitenland woonachtig zijn, was IDM Finance niet gehouden een beslagvrije voet vast te stellen. Daarbij komt dat eisers pas in hoger beroep voldoende informatie hebben verstrekt. De omstandigheid dat het gerechtshof Amsterdam pas in juni 2011 een beslagvrij voet heeft vastgesteld, is volledig aan onjuiste c.q. onvolledige inlichtingen van eisers te wijten. Deze omstandigheid dient dan ook voor rekening van eisers te blijven. Het voorgaande brengt mee dat er geen aanleiding bestaat om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht toe te passen. Ten slotte heeft IDM Finance betoogt dat een wettelijke bepaling waaruit voortvloeit dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht zou moeten worden toegepast ontbreekt en artikel 475d lid 7 Rv evenmin op deze zaak van toepassing is.
3.3.2. Voor het geval IDM Finance gehouden is de uit de beslagen ontvangen gelden aan eisers te restitueren, merkt IDM Finance het volgende op. IDM Finance heeft tussen 21 oktober 2010 en 22 juni 2011 via de Sociale Verzekeringsbank een bedrag van € 5.062,92 van [eiser] ontvangen en een bedrag van € 7.878,86 van [eiseres] ontvangen. De op 23 juni 2011 ontvangen bedragen zijn inmiddels aan eisers gerestitueerd. Het door [eiseres] gevorderde bedrag is derhalve te hoog en kan slechts tot een bedrag van € 7.878,86 worden toegewezen, aldus nog steeds IDM Finance.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
4.3. Ingevolge artikel 475e Rv geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of niet in Nederland vast verblijft geen beslagvrije voet, tenzij deze aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Hieruit volgt dat de schuldenaren, in dit geval [eiser] en [eiseres], dienen te bewijzen, dat zij over onvoldoende middelen van bestaan beschikken. De strekking van artikel 475e Rv is immers dat een schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht over buitenlandse bronnen van inkomsten te beschikken – anders dan de vorderingen tot periodieke betaling die hij in Nederland heeft – die voldoende bestaansmiddelen opleveren.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is opgenomen volgt niet dat het voor de kantonrechter niet mogelijk is om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vast te stellen. Daarbij komt dat de wetgever aan periodieke betalingen (waaronder sociale uitkeringen als de onderhavige) een beslagvrije voet heeft verbonden, omdat de schuldenaar voor zijn onderhoud van deze betalingen afhankelijk kan zijn. Hiermee heeft de wetgever een minimumbestaansniveau voor iedere schuldenaar willen bewerkstelligen.
4.5. De hoogte van de door het gerechtshof Amsterdam vastgestelde beslagvrije voet is als zodanig niet betwist. Het gaat in dit geding derhalve slechts om de vraag vanaf wanneer deze moet worden toegepast. Nu het verzoekschrift is ingediend op 29 oktober 2010 en de inkomensgegevens (mede) betrekking hebben op de periode vanaf de beslaglegging, dient de beslagvrije voet met ingang van oktober 2010 te worden toegepast. In de beschikking van het gerechtshof Amsterdam is niet bepaald met welke datum van ingang de beslagvrije voet moet worden toegepast, zodat louter op basis van de tekst van deze beschikking zowel de uitleg dat de beslagvrije voet geldt vanaf de datum van beslaglegging als de uitleg dat deze geldt vanaf de datum dat de beschikking is afgegeven mogelijk is. Gelet op de hiervoor onder 4.4 weergegeven bedoelingen van de wetgever komt echter de eerste uitleg voorshands als juist voor en dus zal IDM Finance naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gehouden zijn de teveel ingehouden bedragen over de periode van oktober 2010 tot juni 2011 aan eisers terug te betalen. Dit lijdt enkel uitzondering als de beslagenen kan worden verweten dat de beslagvrije voet niet kon worden vastgesteld, omdat aan hen is toe te rekenen dat onvoldoende of onjuiste gegevens zijn verschaft. Dat de beslagenen onjuiste gegevens zouden hebben verschaft is niet gesteld of gebleken. Wel heeft de kantonrechter in eerste instantie de door de beslagenen in het geding gebrachte gegevens onvoldoende geoordeeld om tot vaststelling van een beslagvrije voet te komen. Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid dat de beslagenen toerekenbaar onvolledige gegevens hebben verschaft, nu niet op voorhand vaststond welke gegevens de kantonrechter noodzakelijk zou oordelen om tot de vaststelling van een beslagvrije voet over te gaan. Al met al kunnen de beslagenen er geen verwijt van worden gemaakt dat de beslagvrije voet pas op 7 juni 2011 door het gerechtshof Amsterdam is vastgesteld. Daarmee is komen vast te staan dat de beslagenen (in ieder geval in de periode van oktober 2010 tot juni 2011) niet in Duitsland over een toereikende bron van inkomsten beschikten. De slotsom luidt dan ook dat IDM Finance gehouden is de teveel ingehouden bedragen over de periode van oktober 2010 tot juni 2011 aan eisers terug te betalen.
4.6. [eiser] heeft in dit kort geding een bedrag van € 4.621,12 van IDM Finance gevorderd. IDM Finance heeft gemeld dat zij via de Sociale Verzekeringsbank (behoudens een reeds in juni 2011 aan [eiser] overgemaakt bedrag) een bedrag van € 5.062,92 heeft ontvangen. Aangezien de voorzieningenrechter niet meer mag toewijzen dan gevorderd is, zal hij alleen het door [eiser] gevorderde bedrag van € 4.621,12 toewijzen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat IDM Finance vrijwillig het resterende bedrag aan [eiser] zal voldoen.
4.7. Met betrekking tot [eiseres] wordt als volgt overwogen. [eiseres] heeft een bedrag van € 8.409,33 gevorderd. IDM Finance heeft gemeld dat via de Sociale Verzekeringsbank (behoudens een reeds in juni 2011 aan [eiseres] overgemaakt bedrag) slechts een bedrag van € 7.878,86 is ontvangen. Eisers hebben dat niet bestreden. Dit betekent dat slechts een bedrag van € 7.878,86 aan [eiseres] kan worden toegewezen.
4.8. De bedragen tot voldoening waarvan IDM Finance zal worden veroordeeld, gelden als voor¬schot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
4.9. IDM Finance zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht 71,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 977,81
Omdat eisers op basis van een toevoeging procederen en de dagvaardingskosten om die reden (grotendeels) door de rechtbank aan de door de eisers ingeschakelde deurwaarder worden vergoed, zal IDM Finance worden veroordeeld deze kosten aan de griffier van de rechtbank te voldoen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt IDM Finance om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 4.621,12 (vierduizend zeshonderdeenentwintig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt IDM Finance om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 7.878,86 (zevenduizend achthonderdachtenzeventig euro en zesentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt IDM Finance in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] en [eiseres] tot op heden begroot op € 977,81 waarvan € 887,00 moet worden voldaan aan [eiser] en [eiseres] en waarvan € 90,81 aan explootkosten moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.491 ten name van Arrondissement 521 Amsterdam onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer,”
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G. van Blaaderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2011.