ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706986-10, RK nummer: 11/1271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan onder voorwaarden van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van de opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in 1984 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en informatiecriminaliteit, zoals beschreven in een vonnis van de Correctionele rechtbank te Antwerpen van 17 mei 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten voldoende zijn omschreven door de uitvaardigende justitiële autoriteit en dat er geen evidente tegenstrijdigheid is tussen de feiten en de aangekruiste lijstfeiten in het EAB.

De rechtbank heeft de garantie van de Procureur des Konings te Antwerpen beoordeeld, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering in België de mogelijkheid heeft om een nieuw proces aan te vragen en aanwezig te zijn bij de terechtzitting. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoet aan de eisen van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, maar de rechtbank is van mening dat de gegeven garantie voldoende is en dat de opgeëiste persoon niet wordt overgeleverd voor kwalificaties, maar voor het onderliggende feitencomplex.

De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat betekent dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de vereiste garantie geeft. De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en staat de overlevering toe. De beslissing is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706986-10
RK nummer: 11/1271
Datum uitspraak: 15 april 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 februari 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 15 juli 2010 door de Substituut-procureur des Konings, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Haarlem” te Haarlem.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 april 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. N.H. Fridsma, advocaat te Beverwijk, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de Correctionele rechtbank te Antwerpen van 17 mei 2010 ten grondslag.
Bij dit vonnis is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 2 jaren opgelegd.
Het EAB houdt, gelet op het hieronder, onder punt 5 overwogene, het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, alsmede in de brief van de Procureur des Konings van het parket te Antwerpen van 3 maart 2011, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid en artikel 2 OLW
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt en daarbij in onderdeel e) de lijstfeiten Deelneming aan een criminele organisatie en Informatiecriminaliteit aangekruist.
Het openbaar ministerie heeft de uitvaardigende autoriteit op 23 februari 2011 om nadere informatie verzocht ten aanzien van het aangekruiste lijstfeit Deelneming aan een criminele organisatie en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.
Bij brief van 3 maart 2011 heeft de Procureur des Konings te Antwerpen het volgende meegedeeld:
Dit dossier betreft betalingen met valse kredietkaarten en pogingen daartoe. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden in het bezit gevonden van 12 valse kaarten, waarvan er 6 gebruikt waren voor frauduleuze betalingen en pogingen. Ze werden aangezocht aankopen te doen met deze kaarten en telkens als er 1 niet meer werkte de volgende te proberen. Ze werden daarbij letterlijk begeleid en aan de winkels opgewacht door 2 personen die een stap hoger in de organisatie staan en die dus duidelijk de feiten medeplegen en waarmee zij ook samen op hotel verbleven. Deze 2 mannen waarvan een geïdentificeerd werd als [opgeëiste persoon] gaven hun de opdrachten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wensten geen informatie te geven over [opgeëiste persoon].
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering ten aanzien van het lijstfeit ‘deelname aan een criminele organisatie’ moet worden geweigerd nu het strafbare feit alsmede de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende feitelijk is omschreven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving voldoet aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, onder e, OLW en dat, gelet op de gegeven omschrijving, de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid het lijstfeit heeft aangekruist. De officier van justitie heeft daaraan toegevoegd dat de opgeëiste persoon niet wordt overgeleverd voor kwalificaties, maar voor het onderliggende feitencomplex.
De rechtbank is van oordeel de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten in het EAB en de aanvullende informatie genoegzaam heeft omschreven, zodat de rechtbank de specialiteit voldoende beschermd acht. Duidelijk is waartegen de opgeëiste persoon zich in België moet verdedigen.
De rechtbank overweegt voorts dat, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens alsmede de nadere informatie van de Procureur des Konings, de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit in redelijkheid mede heeft kunnen aanduiden als Deelneming aan een criminele organisatie.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet gekwalificeerd kan worden als lijstfeit en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Die situatie doet zich hier niet voor.
De feiten vallen onder nummer 1 en 11 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie en
Informatiecriminaliteit.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. Uit de stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting naar aanleiding waarvan dat vonnis is gewezen.
Op grond van artikel 12 OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na de overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
In onderdeel d) van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de gehele regeling met betrekking tot het verzet bijgevoegd.
Voorts is deze garantie nogmaals bevestigd bij brief van 3 maart 2011 van de procureur des Konings te Antwerpen en aangevuld bij brief van 25 maart 2011. In deze laatste brief heeft de uitvoerende justitiële autoriteit nog de volgende informatie gegeven:
[opgeëiste persoon] kan bij uitlevering aan België sowieso WEL verzoeken om een nieuw proces door verzet aan te tekenen en in de mogelijkheid zal worden gesteld om deze terechtzitting bij te wonen. Om echter een volledig nieuw proces te krijgen dient het verzet ontvankelijk te worden verklaard en is dit afhankelijk van de naleving van de voorwaarden voorzien in de artikelen 186 t/m 199 Wetboek van Strafvordering, zoals nader uiteengezet in punt d) van het EAB.
Aangezien de naleving van deze voorwaarden voornamelijk afhankelijk is van de gedragingen van de heer [opgeëiste persoon], bent u het best geplaatst om deze bij hem af te toetsen. Het is echter aan de rechtbank om de ontvankelijkheid van het verzet te beoordelen en bij de behandeling ervan.
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet ondubbelzinnig uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon nog de mogelijkheid heeft een nieuw proces te krijgen en daarbij aanwezig te zijn. De mogelijkheid van verzet is afhankelijk gesteld van de naleving van een aantal voorwaarden. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 31 juli 2007 (LJN: BB8746). Nu de gegeven garantie geen garantie is in de zin van artikel 12 OLW dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verzetgarantie wel degelijk volstaat. In aanvulling op- hetgeen reeds schriftelijk naar voren is gebracht door de Procureur des Konings, is ook mondeling aan de officier van justitie bevestigd dat de beperkingen van de ontvankelijkheid van het verzet puur en alleen zien op de formele aspecten van het instellen van het verzet en afhankelijk van het handelen van de opgeëiste persoon. De uitspraak waar de raadsvrouw naar verwijst is achterhaald, zo stelt de officier van justitie, nu de Belgische wet is aangepast en een opgeëiste persoon in verzet kan komen binnen een termijn van 15 dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de door de Procureur des Konings gegeven garantie voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW, gelet op de in het EAB opgenomen regeling in samenhang bezien met de schriftelijke aanvullingen en de door de officier van justitie ter zitting verwoorde uitleg van de procureur des Konings.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Nu uit de gegeven garantie volgt dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, verstaat de rechtbank het EAB aldus dat het strekt tot strafvervolging van de opgeëiste persoon.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings te Antwerpen heeft op 3 maart 2011 de volgende garantie gegeven:
Mijn ambt heeft er geen bezwaar tegen dat [opgeëiste persoon] zijn straf in Nederland zou ondergaan en dat de omzettingsprocedure daarbij zou worden toegepast.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de term ‘geen bezwaar’ impliceert dat er geen officiële waarborg is tot terugkeer, zodat niet is voldaan aan artikel 6, eerste lid, OLW.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw niet.
De gegeven garantie is weliswaar zeer beperkt, maar is gegeven in antwoord op een daartoe strekkend verzoek van het openbaar ministerie van 23 februari 2011 om een garantie te verstrekken dat, in geval de opgeëiste persoon na overlevering in België onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan en daarbij tevens de garantie te verstrekken dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van de Belgische vrijheidsstraf de omzettingsprocedure als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 mag worden toegepast.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat hierboven weergegeven garantie, gezien in het licht van de vraagstelling van het openbaar ministerie, voldoende is.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van hetgeen de opgeëiste persoon wordt verweten niet onder de strafbepaling artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht valt nu aan de omschrijving de naar Nederlands recht kenmerkende onderdelen ontbreken. De onder 4. bedoelde feiten zijn echter wel naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van het opzettelijk een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg valselijk opmaken, met het oogmerk zichzelf en/of anderen te bevoordelen danwel
gebruik maken van de valse of vervalste pas als ware deze echt en onvervalst
danwel
opzettelijk zodanige pas afleveren, voorhanden hebben, ontvangen, zich verschaffen, vervoeren, verkopen of overdragen, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de pas bestemd is voor zodanig gebruik, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van het feitencomplex waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Substituut-procureur des Konings ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. R.H. Mulderije en C.W. Inden, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.