ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706453-11, RK nummer: 11/3391
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële weigering van overlevering op basis van verstekvonnis en niet-naleving van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court Judge van de Circuit Court te Poznán, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering gedeeltelijk geweigerd, omdat het tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis bij verstek was uitgesproken en niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de hoorzitting en dat de oproeping aan zijn broer was uitgereikt. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering voor dit onderdeel niet kon plaatsvinden, aangezien de Poolse autoriteiten geen garantie hadden gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering in de gelegenheid zou worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken.

De rechtbank heeft de vordering verder besproken in het licht van drie vonnissen van de District Court te Pila, Polen, die ten grondslag lagen aan het EAB. De feiten waren zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar, en de rechtbank heeft vastgesteld dat voor bepaalde feiten de overlevering kon worden toegestaan, terwijl voor andere feiten de overlevering moest worden geweigerd. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan voor de feiten waarvoor aan de eisen van de OLW was voldaan, en te weigeren voor de feiten waarvoor dat niet het geval was. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706453-11
RK nummer: 11/3391
Datum uitspraak: 27 juli 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 april 2011 door de justitiële autoriteit, de District Court Judge van de Circuit Court te Poznán (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1988],
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfadres [adres] [verblijfplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Havenstraat’ te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.H.P. van Vugt, advocaat te Eindhoven, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Het EAB
Aan het EAB liggen drie vonnissen, allen uitgesproken door de District Court te Pila (Polen) ten grondslag. De drie onderdelen zullen hieronder afzonderlijk worden besproken.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Bespreking vonnis van 15 april 2009 met referentie VII K 95/09 (hierna: vonnis A)
4.1. Grondslag en inhoud
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteert nog één jaar.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
4.2. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten zijn in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen mishandeling
zware mishandeling
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
4.3. Artikel 12 OLW
Uit de informatie genoemd in het EAB onder d) blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de hoorzitting die plaatsvond in deze zaak (VII K95/09). Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van de Judge of Regional Court in Poznán van 13 juli 2011 dat de oproeping voor de hoorzitting aan de broer van de opgeëiste persoon is uitgereikt. De opgeëiste persoon was eveneens niet aanwezig bij het uitspreken van het vonnis. De opgeëiste persoon heeft geen appel ingesteld tegen het vonnis en het vonnis werd op 23 april 2009 rechtsgeldig.
De opgeëiste persoon heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel in persoon aanwezig is geweest op de hoorzitting in deze zaak. De rechtbank constateert dat deze stelling van de opgeëiste persoon wordt weersproken door de stellige informatie van de Poolse autoriteiten. Nu de rechtbank uitgaat van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie en deze informatie zwaarder weegt dan de enkele verklaring van de opgeëiste persoon, stelt de rechtbank vast dat het vonnis bij verstek is gewezen.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat is gewezen zonder dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. In een dergelijk geval verbiedt artikel 12 OLW de overlevering, tenzij de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De rechtbank constateert dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet hebben gegeven.
De rechtbank is derhalve, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de overlevering voor dit onderdeel geweigerd dient te worden nu het tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis bij verstek is gewezen en niet voldaan is aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 12 OLW.
5. Bespreking vonnis van 29 januari 2010 met referentie II K 314/09 (hierna: vonnis B)
5.1. Grondslag en inhoud
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteren nog één jaar en zes maanden.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
5.2. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten zijn in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen mishandeling
(poging) zware mishandeling
6. Bespreking vonnis van 29 januari 2010 met referentie II K 189/09 (hierna: vonnis C)
6.1. Grondslag en inhoud
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteren nog één jaar en twee maanden.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
6.2. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als de feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Het feit onder IX genoemd is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen afpersing
Op basis van de omschrijving van het feit onder X genoemd in het EAB is de rechtbank van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon veroordeeld is voor het rijden tijdens een rijverbod van zes maanden. Het feit is naar Nederlands recht strafbaar gesteld in artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Naar het oordeel van de rechtbank dient de overlevering voor dit feit geweigerd te worden nu, gelet op artikel 176 WVW jo 11 WVW, op dit feit naar Nederlands recht geen vrijheidsstraf met een maximum van tenminste twaalf maanden is gesteld.
Dit strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht voldoet derhalve niet aan de in artikel 7, eerste lid, onder b, OLW genoemde vereisten zodat de overlevering voor het onder X genoemde feit geweigerd moet worden.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten genoemd onder nummers V, VI, VII, VIII en IX waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan. Voor de feiten genoemd onder nummers I, II, III, IV en X moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van feiten V, VI, VII, VIII en IX waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 45, 47, 300, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Court Judge van de Circuit Court te Poznán (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten genoemd onder nummers V, VI, VII, VIII en IX.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten genoemd onder nummers I, II, III, IV en X.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en I.M. Bilderbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]