RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706242-11
RK nummer: 11/3251
Datum uitspraak: 27 juli 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 juli 2010 door de Judge for the pre-trail van de District Court Bratislava IV te Slowakije. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Tsjecho-Slowakije) op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Havenstraat’ te Amsterdam.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.A. Broersma, advocaat te ‘s-Gravenhage, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een confinement order van 22 juli 2010, uitgevaardigd door de District Court Bratislava IV (referentie OTp/151/2010) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Slowakije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Slowaakse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid van feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Slowakije als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 van de OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals die worden gewaarborgd in het EVRM. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon veel kennis heeft over een Slowaakse politicus en dat hij daarom in Slowakije voor zijn leven vreest. De wijze waarop dit EAB en een ander EAB tegen de opgeëiste persoon zijn uitgebracht versterkt ook het vermoeden dat Slowakije de opgeëiste persoon graag wil hebben. Daarnaast is bij de opgeëiste persoon een tumor in zijn darm ontdekt, hetgeen betekent dat hij ziek is en zal moeten worden behandeld. Gelet op deze feiten en omstandigheden dient de overlevering te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het standpunt van de verdediging niet is onderbouwd. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het uitvaardigen van het EAB is aangewend als een verkapte manier om de opgeëiste persoon voor andere redenen dan in het EAB genoemd naar Slowakije te krijgen. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gezondheidsreden geen weigeringsgrond ter beoordeling van de rechtbank opleveren. Wel kunnen reden van gezondheid op grond van artikel 35 OLW een bijzondere omstandigheid kan opleveren, waardoor de feitelijke overlevering kan worden uitgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat de door de raadsman gestelde flagrante schending van het EVRM niet is onderbouwd door een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden, zodat het verweer in zoverre reeds op die grond verworpen dient te worden.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat Slowakije is aangesloten bij het EVRM en ingevolge dat verdrag voor de opgeëiste persoon ook in Slowakije tegenover de Slowaakse rechter een rechtstreeks beroep op de bescherming van dat verdrag openstaat. De opgeëiste persoon zou dan ook in het kader van zijn strafzaak in Slowakije de door de raadsman genoemde kwestie aan de orde kunnen stellen. Mede gelet op het tussen de lidstaten geldend vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat Slowakije de uit het EVRM voortvloeiende verdragsverplichtingen zal nakomen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat er geen sprake is van een effective remedy met betrekking tot de eventuele schending van de rechten van de opgeëiste persoon onder het EVRM in Slowakije.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de door hem genoemde gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon aan toewijzing van het verzoek tot overlevering in de weg staan, wordt dit verweer verworpen. De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overlevering te weigeren op grond van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon. Zoals de officier van justitie reeds heeft opgemerkt ziet artikel 35 OLW op de feitelijke overlevering in de situatie dat gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon reizen niet verantwoord is. De officier van justitie dient in een dergelijk geval de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering aan te houden dan wel kan hij onder omstandigheden de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteiten stellen.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van de OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd voor de feiten die hebben plaats gehad in Tsjechië, aangezien niet gebleken is dat Slowakije ten aanzien van die feiten rechtsmacht heeft.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het uitvaardigen van het EAB blijkt dat Slowakije er van uit gaat dat er rechtsmacht is, mede gelet op het feit dat de opgeëiste persoon de Slowaakse nationaliteit heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het ontbreken van de rechtsmacht een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW oplevert, overweegt de rechtbank dat in het geval een feit buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd een analogische beoordeling dient plaats te vinden vanuit het perspectief van de uitvaardigende justitiële autoriteit (vgl. artikel 13 eerste lid onder b OLW). De vraag dient dan beantwoord te worden of de Nederlandse strafwet in een vergelijkbaar geval extraterritoriale rechtsmacht zou kennen.
Vast staat dat de opgeëiste persoon de Slowaakse nationaliteit heeft. Voor onderhavig geval dient dan te worden beoordeeld of de Nederlandse strafwet zich zou uitstrekken over de door een Nederlandse onderdaan in Tsjechië begane feiten. Op grond van artikel 5 eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht heeft Nederland rechtsmacht over Nederlanders die in het buitenland een feit plegen dat aldaar strafbaar is en in Nederland een misdrijf oplevert. Uit de omschrijving in onderdeel e) van het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht voor een geweldsdelict en twee vermogensdelicten. Deze feiten, zoals reeds onder 4 overwogen, zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren een misdrijf op. Hoewel de daartoe strekkende Tsjechische strafbepalingen niet bij het EAB zijn gevoegd is de rechtbank van oordeel dat het van algemene bekendheid is dat deze feiten eveneens naar Tsjechisch recht strafbaar zijn. Daarbij overweegt de rechtbank dat Tsjechië lid is van de Europese Unie en de feiten zogenaamde “klassieke” feiten betreffen, die evident strafbaar zijn in de lidstaten van de Europese Unie.
Gelet op bovenstaande analogische beoordeling is de rechtbank dan ook van oordeel dat in een soortgelijk geval naar Nederlands recht vervolging zou kunnen worden ingesteld, zodat Slowakije om die reden rechtsmacht toekomt voor de feiten waar de overlevering wordt verzocht.
Het verweer wordt verworpen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu op 19 mei 2011 de vordering en het bevel omzetting voorlopige aanhouding zijn ingetrokken. Gelet op deze gang van zaken moet geoordeeld worden dat de gevangenhouding vanaf het begin onrechtmatig is geweest en om die reden dient de overlevering te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft hieromtrent aangevoerd dat sprake is geweest van een slordigheid. De vordering en het bevel omzetting van de voorlopige aanhouding hadden plaatsgevonden op basis van het verkeerde EAB, waardoor de vordering en het bevel moesten worden ingetrokken. Daarna is er een nieuwe vordering en bevel omzetting op basis van het juiste EAB uitgevaardigd. Dit heeft allemaal binnen de bewaringstermijn plaats gevonden en was ook mogelijk op deze manier. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht geen consequenties te verbinden aan deze gang van zaken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich in het dossier intrekkingen bevinden van de vordering en het bevel omzetting voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft eveneens geconstateerd dat de intrekkingen hebben plaatsgevonden omdat in de vordering en het bevel een onjuist EAB is vermeld. Dat deze gang van zaken voor de opgeëiste persoon verwarring schept is mogelijk, maar de rechtbank acht het corrigerend handelen van de officier van justitie transparant. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling dat schending van enig rechtsbeginsel heeft plaatsgevonden en verbindt geen consequenties aan deze gang van zaken.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge for the pre-trail van de District Court Bratislava IV te Slowakije ten behoeve van het in Slowakije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en I.M. Bilderbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.