ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
486322 / KG ZA 11-488 HJ/LO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door verlichting van buren in kort geding

In deze zaak vorderde eiseres, wonende aan de [A-straat] [nr. 2] te [woonplaats], de verwijdering van twee lampen die gedaagde, wonende aan de [A-straat] [nr. 1] te [woonplaats], aan zijn woning had bevestigd. Eiseres stelde dat de lampen direct in haar woning schenen en overlast veroorzaakten. De behandeling van de zaak vond plaats in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter op 29 juni 2011 uitspraak deed. Tijdens de zitting op 27 april 2011 werd het verweer van gedaagde gehoord, die stelde dat de lampen noodzakelijk waren voor inbraakpreventie. Gedaagde had de lampen na klachten van eiseres al 50 centimeter lager gehangen en gekanteld, zodat ze niet meer direct in de woning van eiseres schenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er in eerste instantie sprake was van onrechtmatige hinder, maar dat de aanpassingen die gedaagde had gedaan de hinder hadden verminderd. De lampen schenen nu recht naar beneden en veroorzaakten geen onrechtmatige hinder meer. De rechter benadrukte dat er geen specifieke normen zijn voor de mate van licht dat men van buren moet dulden, maar dat de algemene norm van onrechtmatige hinder van toepassing is. De vordering van eiseres werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken door voorzieningenrechter R.H.C. Jongeneel, bijgestaan door griffier L. Oostinga.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 486322 / KG ZA 11-488 HJ/LO
Vonnis in kort geding van 29 juni 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 5 april 2011,
advocaat mr. R.A. IJsendijk te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.A.F. Stoel te Weesp.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 27 april 2011 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde 1] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Ter zitting waren aanwezig: [eiseres] met mr. IJsendijk en de heer [makelaar], makelaar en verder [gedaagde 1] met mr. Stoel. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 9 mei 2011 om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot overeenstemming te komen.
1.2. Bij brief van 3 mei 2011 van mr. Stoel en bij brief van 9 mei 2011 van mr. IJsendijk hebben partijen medegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt, en dat zij er de voorkeur aan geven dat de voorzieningenrechter de situatie ter plaatse komt bekijken. In overleg met partijen heeft de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier, [eiseres] en [gedaagde 1], hun advocaten, de heer [makelaar] voornoemd en de heer [wijkagent], wijkagent, de situatie ter plaatse bekeken en de behandeling van de zaak is voortgezet in de woning van [eiseres]. Bij die gelegenheid hebben partijen afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. de lampen zal kantelen en dat partijen vervolgens de voorzieningenrechter berichten of daarmee het geschil de wereld uit is of dat zij vonnis willen. De zaak is pro forma aangehouden tot 31 mei 2011.
1.3. Vervolgens is nog ingekomen een tweetal brieven van mr. Stoel van 8 juni 2011 (met producties) en 17 juni 2011 en een faxbericht van mr. Stoel van 21 juni 2011. Tevens is ingekomen een faxbericht van mr. IJsendijk van 31 mei 2011 en een brief met producties van mr. IJsendijk van 9 juni 2011.
1.4. Naar aanleiding van de hiervoor in 1.3 genoemde brieven en faxberichten heeft de voorzieningenrechter opnieuw de situatie ter plaatse bekeken op 22 juni 2011, en is partijen medegedeeld dat op 29 juni 2011 vonnis zal worden gewezen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren. [eiseres] is eigenaresse van de woning aan [A-straat] [nr. 2] te [woonplaats] en [gedaagde 1] c.s. is eigenaar van de woning aan [A-straat] [nr. 1] te [woonplaats].
2.2. Achter de woning van [eiseres] ligt een tuin. De tuin is begrensd door een schutting van ongeveer 2 meter hoogte, die (in de lente en zomer) begroeid is met klimplanten. Achter de tuin van [eiseres] (bezien vanaf de woning) loopt een pad, dat toegang geeft tot de percelen [A-straat] [nr. 3], [nr. 4], [nr. 5] en [nr. 6] (hierna: het pad). Het pad wordt dus aan de ene kant begrensd door de schutting van [eiseres] en aan de andere kant door de muur van de woning van [gedaagde 1] c.s.
2.3. [gedaagde 1] c.s. heeft in de muur, die eerst een blinde muur was, een raam gemaakt. Aan weerszijde van het raam heeft hij in januari 2011 twee lampen opgehangen, die het pad verlichten.
2.4. Na een brief van de advocaat van [eiseres] van 21 februari 2011 aan [gedaagde 1] c.s., waarin deze heeft medegedeeld dat [eiseres] overlast ervaart van de lampen, die over haar schutting heen schenen heeft [gedaagde 1] c.s. de lampen 50 centimeter lager gehangen, waardoor ze nu op een hoogte van 1.80 meter boven de grond hangen. Aan de lampen is voorts een bewegingssensor gemonteerd, waardoor de lampen nu alleen ’s avonds branden, en alleen als er iemand langs loopt. Dan worden de lampen geactiveerd en blijven ze enige minuten branden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - [gedaagde 1] c.s. te gebieden de lampen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] heeft ter toelichting op haar vordering – samengevat – gesteld dat zij overlast ondervindt van de aanwezigheid van de lampen. Zodra de lampen aangaan, en dat gebeurt veelvuldig gedurende de avond, schijnt er een fel licht direct haar tuin, woon- en studeerkamer in. Het is volstrekt onnodig om zulke sterke lampen te gebruiken van tezamen 800 watt, los van het feit dat de lampen überhaupt overbodig zijn in de ogen van [eiseres], nu het pad in ieder geval de afgelopen 34 jaar niet verlicht is geweest. De woning van [eiseres] staat te koop, maar door de grote hoeveelheid licht die haar woning binnen schijnt haken geïnteresseerde kopers snel af na een bezichtiging. Uit de verklaring van de makelaar, de heer [makelaar], blijkt dat die de bezichtigingen heeft stilgelegd totdat het overlast gevende licht is verdwenen. [eiseres] lijdt daardoor schade.
3.3. [gedaagde 1] c.s. voert – samengevat – het volgende verweer. Nadat zijn woning is verbouwd en er een raam in de zijmuur is geplaatst is het noodzakelijk het pad te verlichten, uit het oogpunt van inbraakpreventie. Het betreft twee lampen met een lichtbron van elk 80 watt. [gedaagde 1] c.s. heeft zich niet gerealiseerd dat de lampen mogelijk overlast zouden kunnen veroorzaken voor [eiseres]. Toen zij over de lampen heeft geklaagd, door middel van haar advocaat, heeft [gedaagde 1] c.s. de lampen 50 centimeter lager gehangen. Ook heeft hij na het bezoek van de voorzieningenrechter ter plaatse de lampen zodanig gekanteld dat de onderkant van de lampen haaks op de muur staan, zodat het licht recht naar beneden op het pad schijnt en [eiseres] niet meer rechtstreeks in de lichtbron kijkt. Van overlast is daarom geen sprake (meer), laat staan van onrechtmatige hinder. [gedaagde 1] c.s. verzoekt de vorderingen af te wijzen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Ter beoordeling is of de lampen onrechtmatige hinder veroorzaken voor [eiseres] en of zij daarom dienen te worden verwijderd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. in beginsel gerechtigd is lampen aan zijn woning te bevestigen als inbraakpreventie. Voorts wordt de plaats waar de lampen nu hangen een juiste plaats geacht. De lampen hangen immers lager dan de bovenkant van de schutting van [eiseres], en zo laag als mogelijk is zonder dat een voorbijganger zich daaraan zou kunnen stoten. Ook worden de lampen nu alleen geactiveerd doordat er mensen in het pad langslopen en niet meer (zoals aanvankelijk, toen de lampen hoger hingen) door beweging in de tuin van [eiseres].
De lampen waren bij de eerste bezichtiging hinderlijk voor [eiseres], omdat deze zijn voorzien van een buislamp en [eiseres] vanuit haar woning rechtstreeks in de lichtbron kon kijken.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van hinder zal enerzijds op het belang van inbraakpreventie moeten worden gelet, anderzijds op de hinder die [eiseres] ervaart. Daarbij moet worden opgemerkt dat er geen normen bestaan voor de mate waarin men licht dat uit een naburig pand schijnt dient te dulden. Er geldt slechts de algemene norm van artikel 5:37 jo 6:162 BW, die inhoudt dat onrechtmatige hinder is verboden. De norm is dus niet dat buren van elkaar geen enkele hinder behoeven te accepteren, zodat er nooit licht van [gedaagde 1] bij [eiseres] zichtbaar zou mogen zijn.
4.4. Wat de mate van hinder in dit geval betreft oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Bij de eerste bezichtiging waren de lampen in verhouding tot het gediende doel te fel en was sprake van onrechtmatige hinder. De lampen schijnen thans recht naar beneden, zodat het pad wordt verlicht. Vanuit de woning van [eiseres] is als de lampen aangaan nog steeds een lichtschijnsel waarneembaar, maar dit is nu niet meer zo fel dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 jo. 6:162 BW. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.5. Nu aanvankelijk sprake was van onrechtmatige hinder, maar thans niet meer zijn beide partijen gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.