ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3159
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de eigen aangifte tot faillietverklaring wegens misbruik van bevoegdheid en onevenredigheid
Op 4 mei 2011 is er een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam, waarin de verzoeker zijn eigen aangifte tot faillietverklaring deed. Dit verzoek werd behandeld op de zitting van 10 mei 2011. De verzoeker, die een uitkering van ongeveer € 700 per maand ontving en geen bezittingen had, verklaarde dat hij de aangifte deed om in de toekomst een schuldsaneringsregeling aan te vragen. De verzoeker had een schuldenlast van € 35.000 en was eerder in 2006 in staat van faillissement verklaard, maar dit faillissement was op 1 augustus 2006 opgeheven wegens gebrek aan baten.
De rechtbank overwoog dat er geen activa aanwezig waren en dat de kosten van een faillissement niet konden worden voldaan. De rechtbank stelde vast dat, indien het faillissement zou worden uitgesproken, de curator de kosten zou moeten dragen, terwijl er geen baten waren om deze kosten te dekken. De verzoeker hoopte dat hij via een faillissement alsnog zou kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar volgens artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet kon hij pas in mei 2016 een nieuw verzoek indienen.
De rechtbank concludeerde dat er een onevenredigheid bestond tussen het belang van de verzoeker bij de faillietverklaring en het belang van de curator om niet benoemd te worden in een faillissement zonder baten. De rechtbank oordeelde dat de aangifte tot faillietverklaring als misbruik van bevoegdheid moest worden aangemerkt. Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. Deze beschikking werd gegeven door mr. C.P. Bleeker en in raadkamer uitgesproken op 11 mei 2011.