ECLI:NL:RBAMS:2011:BR2619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3132 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bevriezing van tegoeden van IHH-Nederland wegens onvoldoende bewijs van financiële steun aan Hamas

Op 21 juli 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Internationale Humanitaire Hulporganisatie Nederland (verzoekster) en de Minister van Buitenlandse Zaken (verweerder). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de Minister om de tegoeden van IHH-Nederland te bevriezen. De Minister had deze bevriezing opgelegd op basis van de veronderstelling dat IHH-Nederland financiële steun verleende aan Hamas, door geld over te maken aan haar Duitse zusterorganisatie, die in Duitsland verboden is vanwege haar banden met Hamas.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat IHH-Nederland op dit moment geld aan Hamas of aan daaraan verbonden organisaties overmaakt. De Duitse rechter heeft recentelijk het verbod op de Duitse zusterorganisatie geschorst, met de voorwaarde dat deze organisatie geen geld overmaakt aan Hamas. Bovendien is er geen bewijs dat IHH-Nederland via andere routes geld aan Hamas zou overmaken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de Minister geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en is de Minister opgedragen het griffierecht van € 302,- aan verzoekster te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3132 BESLU
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op
20 juli 2011 in de zaak tussen
Stichting Internationale Humanitaire Hulporganisatie Nederland,
te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. N. Türkkol,
en
de minister van Buitenlandse Zaken
verweerder,
gemachtigde: mr. C. de Munck.
Zitting hebben:
mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
R.E. Toonen, griffier.
Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn verschenen aan de zijde van verzoekster [secretaris] (secretaris) en [voorzitter] (voorzitter) en aan de zijde van verweerder [beleidsmedewerker] (beleidsmedewerker).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 26 april 2011 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- te betalen aan verzoekster en draagt verweerder op aan verzoekster het griffierecht van € 302,- te vergoeden.
Overwegingen
Bij besluit van 26 april 2011 heeft verweerder verzoekster, een stichting met een humanitaire missie, aangewezen als organisatie waarop de Sanctieregeling terrorisme 2007 II van toepassing is. Dit betekent kort gezegd dat alle financiële tegoeden van verzoekster zijn bevroren.
Volgens verweerder zijn er aanwijzingen dat verzoekster tot de kring van personen en organisaties gerekend kan worden als bedoeld in de Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR 1373) van 28 september 2001 of het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie (GS) van 27 december 2011 (2001/930/GBVB) over terrorismebestrijding. Verzoekster heeft geld overgemaakt aan IHH-Duitsland die volgens verweerder financiële steun heeft verleend aan Hamas. Hamas staat sinds 12 september 2003 op de EU-lijst van terroristische organisaties (2001/931 GBVB). Daarmee heeft verzoekster de financiële mogelijkheden van Hamas verruimd en de uitvoering van terroristische daden vergemakkelijkt of bevorderd.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van 26 april 2011 en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster heeft onder andere aangevoerd dat de banden met Duitse organisatie sinds juni 2010 zijn verbroken en slechts een klein deel van de haar toevertrouwde giften zijn besteed via de Duitse organisatie. Verzoekster heeft erop gewezen dat zij diverse projecten steunt waarvoor verplichtingen zijn aangegaan en dat zij deze niet meer kan nakomen.
Het verzoek heeft voldoende spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanwijzing van de minister is gebaseerd op een AIVD ambtsbericht van 4 maart 2011. In dat ambtsbericht staat dat verzoekster structureel geld overmaakt naar de hoofdvestiging IHH-Duitsland, die op haar beurt een substantieel deel van het ingezamelde geld overmaakt naar organisaties die behoren tot de Union Of Good. Die laatste is een overkoepelende organisatie van fondsenwervers voor Hamas. Ook staat in het ambtsbericht dat na onderzoek in juni 2010 de Duitse autoriteiten IHH-Duitsland hebben verboden vanwege langdurige ondersteuning van de Hamas.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanwijzing kennelijk is gebaseerd op de geldstroom van IHH-Nederland via IHH-Duitsland naar Hamas of daarmee verbonden organisaties. Ter zitting heeft verzoekster een vonnis van 27 juni 2011 (BVerwG 6 VR 4.10 (6 A 2.10)) van het Bundesverwaltungsgericht overgelegd. Dit vonnis komt er kort gezegd op neer dat de Duitse rechter het verbod van de Duitse autoriteiten heeft geschorst. Aan die schorsing van het verbod heeft de rechter de voorwaarde verbonden dat de IHH-Duitsland geen hulp mag verlenen of ondersteunen aan de Palestijnse gebieden in de Gazastrook en de Westbank. Dit verbod wordt gehandhaafd doordat IHH-Duitsland maandelijks rekening en verantwoording moet afleggen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het Duitse vonnis tot gevolg dat voldoende gewaarborgd is dat er vooralsnog via de Duitse organisatie geen geld bij Hamas terecht komt.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster andere connecties zou hebben met organisaties waardoor de mogelijkheid bestaat dat zij terrorisme zou vergemakkelijken. Het ambtsbericht noch de behandeling ter zitting bieden daarvoor aanknopingspunten. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanknopingspunten voor de stelling van verweerder dat verzoekster andere routes zal zoeken om gelden direct of indirect bij Hamas te laten terecht komen noch voor de stelling van verweerder dat gebleken is dat verzoekster de intentie heeft om bij te dragen aan de financiering van terrorisme.
Gelet op het voorgaande en het belang van verzoekster ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB