Parketnummer: 13/518020-09
Datum uitspraak: 21 juli 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [adres] [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 juli 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een invalidenvoertuig, althans een motorrijtuig, daarmee rijdende over het Julianaplein en/of de kruising van het Julianaplein met de Overzichtweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in nekwervels en/of een gebroken sleutelbeen en/of een verscheuring van een halsslagader,
werd toegebracht;
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het Julianaplein, komende uit de richting van het Prins Bernhardplein en gaande in de richting van de Hugo de Vrieslaan;
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde;
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Julianaplein met de Overzichtweg, de controle over het door hem bestuurde invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, verloren waardoor dit invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, in een slip geraakte en vervolgens tegen een, gezien verdachtes (rij)richting, aan de rechterzijde van het Julianaplein geplaatste boom is aangereden en/of gebotst en/of geschoven;
vervolgens is het door verdachte bestuurde invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, op zijn kant op de rijbaan van het Julianaplein tot stilstand gekomen;
hierdoor werd aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht;
bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed 1,65 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, daarmee rijdende over het Julianaplein en/of de kruising van het Julianaplein met de Overzichtweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt;
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het Julianaplein, komende uit de richting van het
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde;
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Julianaplein met de Overzichtweg, de controle over het door hem bestuurde invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, verloren waardoor dit invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, in een slip geraakte en vervolgens tegen een, gezien verdachtes (rij)richting, aan de rechterzijde van het Julianaplein geplaatste boom is aangereden en/of gebotst en/of geschoven;
vervolgens is het door verdachte bestuurde invalidenvoertuig, althans motorrijtuig, op zijn kant op de rijbaan van het Julianaplein tot stilstand gekomen;
(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (brommobiel), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,65 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
(artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)
De rechtbank leest het in de zevende regel van het onder subsidiair ten laste gelegde vermelde “komende uit de richting van het” als “komende uit de richting van het Prins Bernardplein en gaande in de richting van de Hugo de Vrieslaan”, aangezien hier, gelet op het in de elfde en twaalfde regel van het onder primair ten laste gelegde vermelde, sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 mei 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een invalidenvoertuig, daarmee rijdende over het Julianaplein en de kruising van het Julianaplein met de Overzichtweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in nekwervels en een gebroken sleutelbeen en een verscheuring van een halsslagader, werd toegebracht;
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het Julianaplein, komende uit de richting van het Prins Bernhardplein en gaande in de richting van de Hugo de Vrieslaan;
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde;
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Julianaplein Overzichtweg, de controle over het door hem bestuurde invalidenvoertuig verloren en vervolgens tegen een, gezien verdachtes rijrichting, aan de rechterzijde van het Julianaplein geplaatste boom aangereden;
vervolgens is het door verdachte bestuurde invalidenvoertuig op zijn kant op de rijbaan van het Julianaplein tot stilstand gekomen;
hierdoor werd aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht;
bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed 1,65 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering ook indien dat inhoudt het ondergaan van een behandeling, dat aan verdachte voorts een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte is ingevorderd, en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsector. Bij vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit. Eventuele bijzonderheden in de daad- of dadercomponent dienen alsnog door de rechter te worden meegewogen.
Ter zake van delicten als in dit geval is een dergelijke afspraak gemaakt en de rechtbank zal deze dan ook als uitgangspunt voor de strafoplegging nemen. In een zaak als deze gelden de volgende oriëntatiepunten: 3 maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het is aan verdachte te wijten dat een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte verkeerde onder invloed van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve invloed op het rijgedrag heeft. Het onvoorzichtige en onachtzame rijgedrag van verdachte is dan ook geheel aan hem zelf te wijten en rechtvaardigt in beginsel een straf conform de oriëntatiepunten.
Gezien echter het tijdsverloop van de zaak en het gegeven dat verdachte, gelet op het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 juli 2010, niet eerder ter zake een dergelijk delict is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals voornoemde oriëntatiepunten vermelden, in deze niet passend en ziet zij aanleiding om een werkstraf op te leggen en derhalve de officier van justitie niet in haar vordering te volgen.
Gezien de aard en de ernst van het feit, acht de rechtbank als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. De rechtbank heeft ook hier rekening gehouden met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld en voorts dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn werkzaamheden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de ontzegging gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest, en volgt de officier van justitie ook op dit punt niet in de vordering. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding een hogere werkstraf op te leggen dan anders het geval zou zijn geweest. De rechtbank beoogt met de gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de grootst mogelijke voorzichtigheid te betrachten.
In het op 21 februari 2011 over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies ziet de rechtbank tevens aanleiding om een verplicht reclasseringscontact op te leggen onder na te noemen bijzondere voorwaarden.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] als nabestaande van voornoemde [slachtoffer], die op 1 juli 2009 is overleden, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Beveelt dat een gedeelte, groot 12 maanden van deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook indien dit inhoudt:
- dat betrokkene deelneemt aan de Leefstijltraining voor verslaafde justitiabelen bij de JVZ Inforsa;
- dat betrokkene deelneemt aan een ambulante behandeling voor de aanwezige emotionele problematiek bij de FPK Inforsa.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.P. Geelhoed, voorzitter,
mrs. I.M. Bilderbeek en H.J. Bunjes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2011.