ECLI:NL:RBAMS:2011:BR2123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-4731
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouw- en sloopvergunning voor aanpassing van panden in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2011 uitspraak gedaan over de bouw- en sloopvergunningen die zijn verleend aan LFB Vastgoed Ontwikkeling B.V. voor de aanpassing van twee panden aan de [A-straat] in Amsterdam. De vergunninghoudster had op 7 januari 2008 een bouwvergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakterras, het vergroten van balkons, en het verbouwen van het interieur van de panden. Tevens was er een sloopvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk slopen van het interieur en de binnenwanden van de gebouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de gevraagde vergunningen met vrijstelling heeft verkregen, maar dat er geschillen waren over de brandveiligheid en de eisen die gelden voor bestaande bouw versus nieuwbouw.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisen van bestaande bouw van toepassing zijn, omdat het trappenhuis niet wordt verbouwd. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres, die stelde dat de kwaliteit van het pand onder het minimumniveau zou komen, verworpen omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Ook de eis dat een sloopveiligheidsplan ingediend moest worden bij de vergunningaanvraag werd door de rechtbank niet gehonoreerd, aangezien verweerder voorwaarden had opgenomen in de vergunning. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.311,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4731
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S.H. van den Ende,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Dirkse
Tevens heeft als partij van rechtswege aan dit geding deelgenomen:
de besloten vennootschap LFB Vastgoed Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
gemachtigde mr. R. Verheij.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2008 (verzonden 4 juli 2008, hierna het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een bouw- en een sloopvergunning verleend.
Bij besluit van 3 september 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2010. Het onderzoek is na de behandeling gesloten.
Bij beslissing van 8 februari 2011 (verzonden op 10 februari 2011 en opnieuw verzonden op 21 februari 2011) is het onderzoek in deze zaak heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaak opnieuw op zitting behandeld op 19 mei 2011. Daar is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door de heer [bouwplantoetser], bouwplantoetser. Vergunninghoudster is niet verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1. Vergunninghoudster heeft op 7 januari 2008 een bouwvergunning gevraagd voor het realiseren van een dakterras op de hoofdbebouwing, het vergroten van de balkons, het realiseren van een balkon ter hoogte van de vierde verdieping, het realiseren van een uitbouw aan de achtergevel en het verbouwen van het bouwkundige interieur van de gebouwen gelegen aan de [A-straat] [nr 1] en [nr 2] te [woonplaats]. Vergunninghouder heeft verder een sloopvergunning gevraagd voor het gedeeltelijk slopen van van het interieur en de binnenwanden van het gebouw [A-straat] [nr 1] en [nr 2].
1.2. Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde bouw- en sloopvergunning met vrijstelling verleend.
1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 11 november 2008, besloten het bezwaarschrift van eiseres gedeeltelijk gegrond te verklaren, de verleende sloopvergunning in stand te laten, om ontheffing te verlenen van het verbod tot bouwen op verontreinigde bodem en de bouwvergunning in stand te laten met aanvulling van de motivering en voorwaarden.
1.4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, nu acht appartementen met één trappenhuis moeten doen waardoor de brandveiligheid in het geding komt. Aangezien nummer [nr 2] geheel gerenoveerd wordt, moet dat pand volgens eiseres aan de in het Bouwbesluit voor nieuwbouw gestelde eisen voldoen. De ruimte voor nieuw te plaatsen toegangsdeuren is op sommige plaatsen slechts 75 centimeter, terwijl die toegang op grond van het Bouwbesluit tenminste 85 cm breed moet zijn. Mochten de eisen voor bestaande bouw van toepassing zijn dan bestaat ook daar strijd mee. De verdubbeling van het aantal woningen dat gebruik maakt van het trappenhuis strijdt met het uitgangspunt dat het kwaliteitsniveau van bestaande bouw niet mag worden verlaagd. Voorts zet eiseres vraagtekens bij het aantal vluchtroutes en de breedte van het trappenhuis. Nu tevens op verontreinigde grond wordt gebouwd bestaat strijd met de Bouwverordening (artikel 2.4.1), zodat geen bouw- en sloopvergunning had mogen worden verleend. Er is immers geen volledig onderzoek beschikbaar naar de mate van verontreiniging, aldus eiseres.
1.5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bouwplan wel aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening voldoet.
Wettelijk kader
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening in werking getreden. Ingevolge het overgangsrecht is op bouwaanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van toepassing.
2.2. Op grond van artikel 40, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww), is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
In artikel 40, aanhef en onder b, van de Ww is bepaald dat het is verboden een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
2.3. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
2.4. Op grond van artikel 4 Ww (zoals dat luidde ten tijde van belang) zijn, indien een bouwwerk of standplaats gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, de voorschriften, bedoeld in artikel 2, voor zover zij betrekking hebben op dat bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting.
Beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet langer in geschil of het project al dan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2:157 van het Bouwbesluit. Ook heeft eiseres de beroepsgrond inzake de spuivoorzieningen ter zitting laten vallen.
3.2. Bij de beoordeling van het resterende geschil staat de vraag centraal welke eisen van toepassing zijn: die voor nieuwbouw of voor bestaande bouw. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. In de uitspraak van 11 maart 2009, LJN BH5553 (waarin wordt verwezen naar uitspraken uit 2001 en 2006) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat uit artikel 4 van de Ww en de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1998-1999, 26 734, nr. 3, blz. 37) en de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit 2003 (blz. 174 en 181, Stb. 2001, 410) volgt dat op het verbouwen van een bouwwerk in beginsel de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit van toepassing zijn. Deze eisen gelden volgens de Afdeling ten aanzien van dat gedeelte van het bouwwerk dat wordt verbouwd.
4.2. Bij het beantwoorden van de vraag of het trappenhuis wordt verbouwd sluit de rechtbank aan bij de definities uit het Bouwbesluit. Een trappenhuis is een “verkeersruimte, waarin een trap ligt”. De definitie van verkeersruimte is: “ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte”. Gelet op deze definities is een trappenhuis dus een ruimte – volume – waarbinnen zich een trap bevindt met als (hoofd)doel verplaatsing van de ene ruimte naar de andere.
4.3. De werkzaamheden die noodzakelijk zijn om het gebruik van het trappenhuis mogelijk te maken voor pand nr [nr 2] omvatten weliswaar het creëren van gaten in de muren en het plaatsen van deuren, maar dat maakt niet dat het volume waarin de trap zich bevindt wordt veranderd. Het trappenhuis wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet verbouwd. Dat het gebruik van de trap wijzigt en dat er een intensivering optreedt van het gebruik van de (verkeers)ruimte, doet aan het voorgaande niet af.
4.4. Uit overweging 4.3 vloeit voort dat voor het trappenhuis de eisen van bestaande bouw gelden. Met deze vaststelling falen alle beroepsgronden die zien op nieuwbouweisen. Dat geldt in het bijzonder voor de beroepsgronden die zien op de brandveiligheid van de nieuwe situatie.
5.1. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat met het project de kwaliteit van het bouwwerk onder het minimumniveau komt. Eiseres doelt daarbij op het bepaalde in artikel 1.11 van het Bouwbesluit. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling nu deze niet concreet is onderbouwd. De enkele mededeling dat het evident is dat het minimumniveau wordt onderschreden is daartoe onvoldoende. Eiseres meent dat ook het toenemende geluid door de intensivering van het gebruik van de trap en het trappenhuis hierbij moet worden betrokken. De toezegging dat extra geluidsisolatie zal worden aangebracht is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband vooralsnog voldoende.
5.2. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sloopveiligheidsplan is ingediend. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een dergelijk plan niet bij de aanvraag hoeft te worden ingediend. Verweerder heeft – zoals is gememoreerd in het advies van de Commissie bezwaarschriften van 11 november 2008 - in de vergunning voorwaarden opgenomen ten aanzien van het sloopveiligheidsplan, zodat de beroepsgrond faalt.
5.3. De beroepsgrond dat vergunninghouder niet mag slopen nu het achtererf is verontreinigd, kan ook niet slagen. Verweerder heeft gelet op de beoordeling door de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht ontheffing verleend van het verbod in artikel 2.4.1, van de Bouwverordening. Niet gebleken is dat verweerder die ontheffing in redelijkheid niet heeft mogen verlenen.
6.1. Verweerder heeft op de zitting van 17 november 2010 – en dit is op de zitting van
19 mei 2011 herhaald - aangegeven zijn besluit niet langer te handhaven voor wat betreft de breedte van de deuropeningen, nu deze 85 centimeter moet bedragen. Verder is de deur op de derde verdieping komen te vervallen en is door verweerder geconstateerd dat de maatvoering op de tekening ontbreekt. Gelet op deze stellingname kan het bestreden besluit in rechte geen standhouden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van het voornoemde.
6.2. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen. Dat is ook het geval indien verweerder hoger beroep instelt.
7. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoedt. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1311,- (1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting vermenigvuldigd met € 437,-). Omdat eiseres op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd, dient verweerder dit bedrag te voldoen aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.311,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mrs. C.E. Heyning-Huydecoper en P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
de griffier de voorzitter
De uitspraak is bij ontstentenis van de voorzitter en oudste rechter getekend door de jongste rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB