vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 476117 / HA ZA 10-3752
STEPHAN ALEXANDER VOERMANS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap
Merci Diamant B.V.,
kantoorhoudende te Amsterdam,
eiser,
advocaat mr. drs. S.A. Voermans te Amsterdam,
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 november 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 16 februari 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2011, met de daarin genoemde aantekeningen comparitie van de curator.
1.2. Daarna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Merci Diamant B.V. (hierna Merci) maakt deel uit van een groep (hierna de groep) die verder bestaat uit een holdingmaatschappij, [A] B.V. (hierna [A]) en een zustermaatschappij, Juwelenindustrie [B] B.V. (hierna [B]).
2.2. ING heeft aan voornoemde vennootschappen onder meer een rekening-courant krediet verstrekt, voor het laatst bij geaccepteerde kredietofferte van 8 mei 2003. De daarop van toepassing zijnde Voorwaarden Kredietfaciliteit(en) bepalen, voor zover thans van belang, in artikel 7: “Het saldo van een krediet in rekening-courant en het gehele bedrag van een lening of het nog niet afgeloste gedeelte daarvan is met de verschuldigde en lopende rente, de nog verschuldigde provisies en boeten terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling in welke vorm dan ook is vereist: a bij eigen aangifte of intreden van faillissement of aanvragen van surséance van betaling door de kredietnemer (..)”.
2.3. Als zekerheid voor de kredietfaciliteit en voor al hetgeen de vennootschappen uit de groep aan ING verschuldigd zijn geldt onder meer het bepaalde in de compte joint - en mede aansprakelijkheidsovereenkomst die de vennootschappen op 13 augustus 1990 hebben gesloten met de rechtsvoorgangster van ING. Artikel 9 van deze overeenkomst luidt: “Partijen sub A [[A], Merci en [B]] stellen zich over en weer volledig hoofdelijk aansprakelijk voor al hetgeen zij of één hunner aan de bank [ING] schuldig zijn of zullen worden, uit welken hoofde ook, al of niet in rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, blijvende deze hoofdelijke aansprakelijkheid van kracht totdat de bank partijen sub A schriftelijk daaruit ontslagen zal hebben.”
2.4. Op 23 december 2008 is Merci in staat van faillissement verklaard. De rekening-courant van Merci vertoonde toen een debetsaldo van circa EUR 230.000,-.
2.5. Op 6 februari 2009 heeft [B] een bedrag van EUR 232.924,46 van haar rekening naar de rekening van Merci overgemaakt. Op 6 maart 2009 heeft ING een bedrag van EUR 7.169,62 van de rekening van [B] naar de rekening van Merci overgeboekt en op 1 april 2009 heeft ING een bedrag van EUR 2.320,73 van de rekening van [B] naar de rekening van Merci overgeboekt. Vervolgens is de rekening van Merci met een saldo van nihil afgesloten.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van ING tot betaling van EUR 242.414,18, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De curator legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. ING heeft ten onrechte de vanaf de rekening van [B] op de rekening van Merci gestorte bedragen, welke in totaal EUR 242.414,18 bedroegen, verrekend met de vordering die zij reeds voor datum faillissement op Merci had uit hoofde van de kredietfaciliteit. De curator beroept zich hierbij op het bepaalde in artikel 53 Fw en artikel 54 Fw. Voorzover geen sprake was van verrekening geldt volgens de curator dat het in ieder geval ging om betalingen door [B] aan Merci, in mindering op een vordering uit rekening-courant tussen beide vennootschappen. Omdat deze betalingen in de boedel vielen had ING zich hier niet op mogen verhalen. Van een rechtstreekse betaling aan ING door [B] via de rekening van Merci was geen sprake nu de curator als enige bevoegde vertegenwoordiger van Merci daar niet mee heeft ingestemd.
3.3. ING voert gemotiveerd verweer. Zij voert, voorzover thans van belang, aan dat geen sprake is geweest van verrekening omdat storting van een bedrag in contanten op een bankrekening die een debetsaldo vertoont meebrengt dat het debetsaldo afneemt, zonder dat daarbij sprake is van verrekening. ING voert tevens aan dat [B] een rechtstreekse betaling aan ING heeft gedaan uit hoofde van haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden van Merci aan ING. ING voert aan dat zij op datum faillissement een opeisbare vordering op Merci had van EUR 237.100,-, te vermeerderen met rente en te vermeerderen met het debetsaldo op de US dollarrekening van Merci. Ten slotte voert ING aan dat toestemming van de curator niet nodig was.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag waar het in het onderhavige geschil in de eerste plaats om gaat is of de betalingen op de rekening van Merci die vanaf de rekening van [B] hebben plaatsgevonden, hebben te gelden als betalingen aan Merci dan wel als betalingen aan ING. In dat laatste geval ging de vordering die ING had op [B] immers door betaling door een derde teniet en niet door schuldoverneming en verrekening.
4.2. Zoals ING terecht aanvoert is een rekening-courantverhouding in de eerste plaats een boekhoudkundige figuur. Dit brengt mee dat steeds zal moeten worden bezien wat de juridische betekenis is van een bepaalde boeking en dat een boeking in rekening-courant niet altijd zonder meer een vordering of schuld doet ontstaan (zie ook hof Arnhem, 21 maart 2006, LJN AV7615). Betaling aan Merci op haar bankrekening bij ING zou een schuld van ING aan Merci hebben doen ontstaan. Op een vergelijkbare manier redenerend als het hof Amsterdam in haar arrest van 7 december 2010 (NJF 2011,15) is voor het ontstaan van een dergelijke schuld van ING aan Merci krachtens artikel 3:33 BW een op rechtsgevolg gerichte wil bij partijen vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
4.3. ING heeft aangevoerd dat [B] niet de wil had om een betaling aan Merci te doen, maar rechtstreeks aan ING heeft willen betalen, in mindering op haar (hoofdelijke) schuld aan ING. Ter ondersteuning van dit betoog heeft zij een op verzoek van ING opgestelde schriftelijke verklaring van [A] d.d. 31 januari 2011 in het geding gebracht. Deze luidt, voor zover van belang: “(..) Op 22 januari 2009 had ik een bespreking op mijn kantoor te Zaandam. Aanwezig waren de heer [C] (ING Commercial Finance), de heer [D] (ING Bank), de heer [E] (ING Bank), de heer [F] (register accountant van [G H en G]), de heer [I] ([J] en Partners) en ondergetekende namens [A] B.V. /Juwelenindustrie [B] B.V. Tijdens dit gesprek heeft de heer [D] mij verzocht (gesommeerd), onder verwijzing naar de getekende Compte Joint overeenkomst, de bankrekening van Merci Diamant B.V. aan te zuiveren.
Op of omstreeks 6 februari 2009 heb ik de heer [E] gevraagd hoe het moest worden afgehandeld. Hij vertelde mij dat ik het bedrag zelf via electronic banking moest overboeken. Vervolgens heb ik, conform de afspraken van 22 januari, een bedrag van € 232.924,46 overgeboekt van de bankrekening van Juwelenindustrie [B] B.V. naar de bankrekening van Merci Diamant B.V. Dat bedrag was precies het negatieve saldo van de bankrekening van Merci Diamant B.V.” ING heeft tevens een schriftelijke verklaring d.d. 31 januari 2011 van de adviseur van [A], [I], partner bij [J] & Partners, in het geding gebracht, welke luidt, voor zover van belang: “Ik heb de verklaring van de heer [A] van heden gelezen. Dit is naar mijn beste weten een correcte weergave van de gebeurtenissen.”
4.4. Zoals uiteengezet onder 2.5. is sprake geweest van drie overboekingen, waarvan de eerste in opdracht van [B] is gedaan en de andere twee in opdracht van ING. ING heeft onbetwist aangevoerd dat de twee laatstgenoemde overboekingen saldocompensaties waren die betrekking hadden op de debetstand op de US dollarrekening van Merci en op afrekening van door Merci over de debetsaldi verschuldigde rente. Nu niet is gesteld of gebleken dat [B] op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de twee overboekingen door ING van haar rekening naar de rekening van Merci, leidt de rechtbank daaruit af dat [B] stilzwijgend heeft ingestemd met de laatste twee betalingen. Aldus is sprake van drie betalingen door [B] op dezelfde grond, namelijk haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens ING voor de schulden van Merci.
4.5. Op grond van de onder 4.3. aangehaalde verklaringen, waarvan de inhoud niet door ING is weersproken, moet worden geconcludeerd dat [B] met de betalingen op de rekening van Merci de bedoeling had om ING te betalen. Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van betaling aan Merci noch van schuldoverneming en verrekening door ING en dat de vordering van de curator, voor zover die op het uitgangspunt berust dat dit wel het geval is geweest, daarom niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.6. Voorzover de curator zijn vordering baseert op de grond dat voor een rechtstreekse betaling aan ING niet zonder zijn toestemming de rekening van Merci had mogen worden gebruikt, leidt ook dit niet tot toewijsbaarheid van de vordering. Zoals reeds overwogen hebben partijen de schuld van [B] aan ING willen aflossen via de rekening van Merci zonder dat zij aan Merci hebben willen betalen. Niet valt in te zien waarom hiervoor toestemming van de curator benodigd zou zijn geweest. Dat Merci reeds gefailleerd was en de boedel ook een vordering op [B] zou hebben gehad, zoals de curator stelt, maakt dit niet anders.
4.7. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- explootkosten EUR 73,89
- griffierecht 3.490,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punt × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 7.563,89
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op EUR 7.563,89,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.?