vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 484143 / KG ZA 11-341 P/BB
Vonnis in kort geding van 14 juli 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
eiser bij dagvaarding van 16 maart 2011,
advocaat mr. S.A. Klos te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Maarn,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING WESTERMOSKEE MILLI GÖRUS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.G.M. de Koning te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen gezamenlijk als [gedaagde 1] c.s. en afzonderlijk als [gedaagde 1] en Milli Görus worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 30 maart 2011 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde 1] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Vervolgens is de zaak pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen. Daarin zijn zij niet geslaagd waarna de behandeling op 25 mei 2011 is voortgezet. Op de zitting van 25 mei 2011 heeft [eiser] gerepliceerd en [gedaagde 1] c.s. gedupliceerd, waarna de zaak wederom pro forma is aangehouden om te bezien of een schikking tussen partijen mogelijk is. Nadat partijen aan de voorzieningenrechter hebben laten weten dat dat niet het geval was, is de behandeling op 1 juli 2011 voortgezet. Na verder debat hebben partijen om vonnis gevraagd.
1.2. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en van de zittingen van 30 maart 2011 en 25 mei 2011 pleitnota’s.
Ter zitting van 30 maart 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser], vergezeld van een tolk in de Franse taal, met mr. Klos en mr. S.A. Hoogcarspel.
Aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.: [directeur gedaagde 1] en [medewerker gedaagde 1] met mr. De Koning en mr. M.T. van Helden.
Ter zitting van 25 mei 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: mr. Hoogcarspel.
Aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.: [directeur gedaagde 1] met mr. De Koning en mr. Van Helden.
Ter zitting van 1 juli 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser] met mr. Klos.
Aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.: [directeur gedaagde 1] met mr. De Koning en mr. L.J.C. Punt.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 14 juli 2011 uitsluitend de beslissing gegeven. Ter zitting van 1 juli 2011 is aan partijen meegedeeld dat de uitwerking daarvan op 21 juli 2011 zal volgen. Het onderstaande betreft die uitwerking.
2. De feiten
2.1. [gedaagde 1] heeft in 1995 het zogenoemde Riva-terrein, gelegen in het stadsdeel De Baarsjes te Amsterdam, aangekocht met de bedoeling daarop een moskee (hierna de Westermoskee) te realiseren voor Milli Görus.
2.2. Vanaf 2000 zijn tussen [gedaagde 1], Het Oosten (thans Stadgenoot) en de Gemeente Amsterdam verschillende overeenkomsten gesloten om de ontwikkeling van het Riva-terrein nader vorm te geven. Het gaat daarbij om een kaderovereenkomst, turnkeyovereenkomsten en projectmanagementovereenkomsten.
Deze ontwikkelingsovereenkomsten behelzen onder meer de realisatie van een groot aantal woningen, bedrijfsruimten, een ondergrondse parkeergarage en de Westermoskee.
2.3. Op grond van de tussen [gedaagde 1], Het Oosten en de Gemeente Amsterdam op 14 december 2005 gesloten kaderovereenkomst heeft [gedaagde 1] het Riva-terrein verkocht aan de Gemeente Amsterdam. In deze kaderovereenkomst heeft de Gemeente Amsterdam zich verbonden om een deel van het Riva-terrein in erfpacht uit te geven aan Het Oosten, ter realisatie van de woningen, bedrijfsruimten en parkeergarage en om het restant van het terrein in erfpacht uit te geven aan [gedaagde 1] voor de bouw van de Westermoskee. Tussen [gedaagde 1], Het Oosten en de Gemeente Amsterdam werd verder overeengekomen dat Het Oosten het projectmanagement van het gehele Riva project (inclusief de Westermoskee) zal verrichten. De Westermoskee zou in opdracht van Het Oosten op kosten van [gedaagde 1] worden gebouwd.
2.4. [eiser] is een architect. Op 20 maart 2001 is een overeenkomst van opdracht gesloten tussen Het Oosten en [eiser] voor het vervaardigen van een voorlopig ontwerp voor het gehele Riva project. In deze overeenkomst is voor zover hier relevant het volgende opgenomen:
‘Na goedkeuring van het Voorlopig Ontwerp door Het Oosten ligt het in de bedoeling u opdracht te geven voor de vervolgfase.’ En: ‘De directie tijdens de uitvoering zal door de architect gevoerd worden met inschakeling van bureau Bouwstart.’
Als verschillende fasen van de opdracht zijn in de overeenkomst genoemd:
voorlopig ontwerp, definitief ontwerp, bestek, bouwvoorbereidingstekeningen, prijs- en contractvorming, bouwuitvoeringstekeningen, oplevering en overige werkzaamheden voor het voeren van de directie.
Op de tussen Het Oosten en [eiser] gesloten overeenkomst zijn de Standaardvoorwaarden 1997 Rechtsverhouding opdrachtgever-architect (SR 1997) van toepassing verklaard.
2.5. [eiser] heeft een ontwerp gemaakt voor het gehele Riva project, waarvan de Westermoskee deel uitmaakt. Ten aanzien van het ontwerp van de Westermoskee heeft tussen [eiser] en [gedaagde 1] overleg plaatsgevonden. Een gedeelte van het Riva project, zoals de geplande woningen, bedrijfsruimten, sociaal-culturele ruimten en parkeerplaatsen, zijn inmiddels volgens het ontwerp van [eiser] gerealiseerd dan wel in een vergevorderd stadium van realisatie. De Westermoskee is nog niet gerealiseerd.
2.6. [eiser] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden door Het Oosten betaald gekregen. Het deel van het ontwerp van [eiser] dat betrekking heeft op de Westermoskee is door [gedaagde 1] aan Het Oosten vergoed.
2.7. Op enig moment zijn tussen [gedaagde 1] enerzijds en Het Oosten (Stadgenoot) en de Gemeente Amsterdam anderzijds problemen ontstaan over de naleving van de tussen hen gesloten ontwikkelingsovereenkomsten, die hebben geresulteerd in een reeks van procedures.
Naar aanleiding van die problemen heeft Stadgenoot zich uit het project teruggetrokken en is tussen [gedaagde 1] en Stadgenoot een overeenkomst gesloten waarbij de realisatie van de Westermoskee aan [gedaagde 1] is overgedragen. Stadgenoot heeft ook de in haar bezit zijnde tekeningen en berekeningen aangaande de Westermoskee aan [gedaagde 1] afgegeven.
2.8. [gedaagde 1] heeft op eigen naam de voor de bouw van de Westermoskee benodigde vergunningen aangevraagd en verkregen.
2.9. [gedaagde 1] is thans voornemens om met gebruikmaking van het ontwerp van [eiser] tot realisatie van de Westermoskee over te gaan. [gedaagde 1] is in de publiciteit getreden met ondermeer de volgende mededeling en/of opmerking:
‘de bouw (kan, vzr.) beduidend goedkoper (…) dan de geschatte tien tot achttien miljoen euro. [directeur gedaagde 1] (directeur van [gedaagde 1], vzr.) denkt dat het met zes miljoen ook moet lukken. “We gaan ‘m toch niet van goud bouwen?” De bouwplannen zijn al versoberd. Aan het architectonisch ontwerp en het buitenaanzicht verandert niets, maar door de constructie van staal te maken en niet van beton wordt het aanmerkelijk goedkoper. Ook denkt hij veel geld te besparen door niet in zee te gaan met één van de grote bouwconglomeraten. Vandaar ook dat hij aannemer [aannemer] aan het werk wil zetten.’
2.10. [eiser] heeft [gedaagde 1] bij brieven van 21 april 2010 en 22 november 2010 met verwijzing naar zijn auteursrechten en persoonlijkheidsrechten gesommeerd om alle activiteiten gericht op het realiseren van de Westermoskee te staken en gestaakt te houden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat, op straffe van een dwangsom:
I. [gedaagde 1] c.s. te bevelen met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te
houden iedere verdere inbreuk op de aan [eiser] toekomende
auteursrechten, waaronder de aan hem toekomende exploitatierechten en
persoonlijkheidsrechten;
II. [gedaagde 1] c.s. met onmiddellijke ingang te verbieden het ontwerp voor de
Westermoskee te verveelvoudigen of openbaar te maken, meer in het
bijzonder om het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee te realiseren
in een bouwwerk of dit ontwerp anderszins te gebruiken;
III. [gedaagde 1] c.s. met onmiddellijke ingang elke handeling te verbieden die een
aantasting of wijziging in de zin van artikel 25 Auteurswet van het ontwerp
van [eiser] voor de Westermoskee en/of het Riva project tot gevolg heeft,
meer in het bijzonder om op het Riva-terrein te Amsterdam een ander
gebouw te realiseren dan het gebouw dat door [eiser] op basis van zijn
voor de Westermoskee en/of het Riva project vervaardigde ontwerpen is
ontworpen;
IV. [gedaagde 1] c.s. binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alle in haar
bezit zijnde tekeningen en andere roerende zaken waarin [eiser]s ontwerp
voor de Westermoskee en/of het Riva project is vervat aan mr. Klos af te
geven, althans bedoelde roerende zaken te vernietigen of onbruikbaar te
maken.
Verder vordert [eiser] om [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de geleden schade van EUR 10.000,=. Ten slotte vordert [eiser] om [gedaagde 1] c.s. in de werkelijke proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv te veroordelen en om de termijn waarbinnen [eiser] op grond van artikel 1019i Rv een bodemprocedure aanhangig dient te maken te stellen op zes maanden.
3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [gedaagde 1] c.s. inbreuk maakt dan wel inbreuk dreigt te maken op zijn auteursrechten in de zin van artikel 1 jo 12 en 13 Auteurswet. Volgens [eiser] is het [gedaagde 1] c.s. niet toegestaan om zonder zijn toestemming gebruik te maken van zijn in opdracht van Stadgenoot vervaardigde ontwerp voor het Riva project. [gedaagde 1] c.s. doet dit echter wel. In dit verband heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde 1] c.s. op het Riva-terrein een bord heeft geplaatst met daarop afbeeldingen van het ontwerp van [eiser] en dat deze afbeeldingen door [gedaagde 1] c.s. ook op het internet zijn geplaatst. Verder is [gedaagde 1] c.s. voornemens om het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee te gaan uitvoeren. Zonder toestemming van [eiser] is [gedaagde 1] c.s. echter niet gerechtigd om de auteursrechtelijk beschermde werken van [eiser] openbaar te maken of te verveelvoudigen. Volgens [eiser] dreigt [gedaagde 1] c.s. verder inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] te maken. Zoals uit de berichten in de media blijkt wil [gedaagde 1] c.s. de Westermoskee voor minder dan de helft van de op basis van het ontwerp van [eiser] geraamde kosten gaan bouwen. Volgens [eiser] kan het niet anders dan dat de besparingen worden gerealiseerd door verlaging van de kwaliteit van de materialen en gekozen uitvoeringswijzen. Dit blijkt ook wel uit het voornemen van [gedaagde 1] c.s. om in plaats van het in het ontwerp van [eiser] opgenomen materiaal beton, metaal te gaan gebruiken. [gedaagde 1] c.s. wil verder voor de bouw van de Westermoskee een aannemer inzetten die geen enkele ervaring heeft met dit soort grote projecten. Volgens [eiser] dreigt zijn ontwerp, wat volgens hem voor wat betreft het ontwerp van de Westermoskee een voorlopig ontwerp is, thans te worden uitgevoerd op een wijze waar hij niet achter staat. Juist om dat te voorkomen had hij met Stadgenoot afgesproken dat hij bij de uitvoering van zijn ontwerpen de directie zou voeren. Ook is om de rechten van [eiser] als auteur te waarborgen op de tussen Stadgenoot en [eiser] gesloten overeenkomst de SR 1997 van toepassing verklaard. [eiser] dient bij de realisatie van zijn ontwerpen van het begin tot het einde nauw betrokken te worden en op die wijze heeft hij met Stadgenoot ook altijd samengewerkt. De omstandigheid dat Stadgenoot zich uit het project heeft teruggetrokken en daarover tussen Stadgenoot en [gedaagde 1] afspraken zijn gemaakt, betekent niet dat [eiser] thans [gedaagde 1] als opdrachtgever moet accepteren. Met [gedaagde 1] heeft [eiser] geen overeenkomst gesloten en dat wil hij ook niet gaan doen. Hoe graag [eiser] ook wil dat de Westermoskee er gaat komen en zijn ontwerp voor het Riva project volledig uitgevoerd gaat worden, in [gedaagde 1] heeft hij geen vertrouwen.
[eiser] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hier niet slechts sprake is van een dreigende wijziging en aantasting van zijn ontwerp voor de Westermoskee maar ook van zijn totaal ontwerp voor het Riva project, aangezien de Westermoskee daar een onlosmakelijk deel van uitmaakt.
Volgens [eiser] lijdt hij door de inbreuk op zijn exploitatie- en persoonlijkheidsrechten op grond van het auteursrecht dan wel het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] c.s. aanzienlijke schade, waaronder reputatieschade en gederfde licentie-inkomsten.
3.3. [gedaagde 1] c.s. heeft verweer gevoerd dat kort gezegd op het volgende neerkomt. Tussen [gedaagde 1] en Stadgenoot is aanvankelijk overeengekomen dat zij voor gezamenlijke rekening en risico het Riva project, waaronder de Westermoskee, ter hand zouden nemen en daarvoor een opdracht aan [eiser] zouden verstrekken. De opdrachtovereenkomst met [eiser] laat deze gezamenlijke opdrachtverstrekking weliswaar niet zien maar in de praktijk is [gedaagde 1] wel altijd als mede-opdrachtgever gezien. [gedaagde 1] heeft vanaf het begin met [eiser] (en Bouwstart) nauw samengewerkt en de bouwvergunningen zijn op basis van door [eiser] (Bouwstart) aangeleverde informatie aangevraagd en verkregen. Vervolgens is in 2005/2006 tussen [gedaagde 1] en Stadgenoot overeengekomen dat [gedaagde 1] de enige opdrachtgever voor de realisatie van de Westermoskee zou worden en Stadgenoot de enige opdrachtgever voor de omliggende bebouwing. Primair heeft [gedaagde 1] zich op het standpunt gesteld dat [eiser] als maker van het ontwerp exploitatie- en persoonlijkheidsrechten heeft en dat hij de exploitatierechten heeft overgedragen aan Stadgenoot, die deze op haar beurt heeft overgedragen aan [gedaagde 1]. Volgens [gedaagde 1] beschikt [eiser] derhalve niet meer over dit recht en kan van een inbreuk daarop dan ook geen sprake zijn.
Subsidiair heeft [gedaagde 1] zich op het standpunt gesteld dat het exploitatierecht in ieder geval ook bij [gedaagde 1] ligt omdat [eiser] aan Stadgenoot de licentie heeft verstrekt om tot realisatie over te gaan en Stadgenoot dit licentierecht aan [gedaagde 1] heeft overgedragen.
Voor de overdracht van het exploitatierecht door Stadgenoot aan [gedaagde 1] is volgens [gedaagde 1] geen toestemming van [eiser] vereist. Als er van wordt uitgegaan dat die toestemming wel is vereist dan geldt volgens [gedaagde 1] dat deze toestemming door [eiser] stilzwijgend is verleend door in het kader van de aan te vragen bouwvergunningen via Bouwstart bestektekeningen ter beschikking te stellen. Daarnaast mocht [gedaagde 1] redelijkerwijs van verkregen toestemming uitgaan doordat zij als materieel opdrachtgever vanaf het begin bij de opdracht voor de bouw van de Westermoskee betrokken is geweest. [gedaagde 1] heeft ten slotte aangevoerd dat [eiser] zijn toestemming niet kan weigeren omdat zijn belang zich te verzetten tegen de bouw niet opweegt tegen het belang van [gedaagde 1] om zo snel mogelijk tot het bouwen van de Westermoskee over te gaan. In dit verband heeft zij verwezen naar het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 8 februari 2011 waarin is bepaald dat [gedaagde 1] uiterlijk in november 2011 met de bouw moet zijn begonnen.
De overige verweren worden voor zover van belang hierna onder de beoordeling besproken.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Nu het mogelijk inbreukmakend handelen van [gedaagde 1] c.s. in het arrondissement Amsterdam plaatsvindt is de voorzieningenrechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. De in de Standaardvoorwaarden opgenomen arbitragebepaling staat aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter niet in de weg.
4.3. Gelet op de aard van de zaak is het spoedeisend belang gegeven.
4.4. Nu Milli Görus bij geen van de ontwikkelingsovereenkomsten partij is en niet gebleken is dat zij (tezamen met [gedaagde 1]) tot het bouwen van de Westermoskee zal overgaan, worden de vorderingen jegens Milli Görus afgewezen.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het ontwerp voor het Riva project, waar het ontwerp van voor de Westermoskee onderdeel van uitmaakt, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Verder staat vast dat [eiser] als maker van dat werk de auteursrechthebbende is, hetgeen maakt dat hij tegen inbreuk op zijn auteursrechten mag opkomen. De omstandigheid dat in de op 20 maart 2001 met het Oosten (verder te noemen Stadgenoot) gesloten opdrachtovereenkomst [eiser] Architecture en Urbanisme staat vermeld maakt dat niet anders.
4.6. Uitgangspunt is dat uitsluitend [eiser] als auteursrechthebbende gerechtigd is om zijn auteursrechtelijk beschermd werk openbaar te maken en te verveelvoudigen, hetgeen betekent dat in beginsel slechts met toestemming van [eiser] zijn ontwerp voor het Riva project, waaronder het ontwerp voor de Westermoskee, mag worden gerealiseerd. Dit is slechts anders in het geval [eiser] zijn rechten aan een derde zou hebben overgedragen. [gedaagde 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat hier ten aanzien van de exploitatierechten sprake van is omdat [eiser] deze rechten aan Stadgenoot heeft overgedragen die deze op haar beurt weer aan [gedaagde 1] heeft overgedragen. [gedaagde 1] wordt in dit standpunt niet gevolgd.
In dit verband wordt vooropgesteld dat, in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde 1] heeft aangevoerd, voorshands niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde 1], ten aanzien van de Westermoskee, medeopdrachtgever van [eiser] is. Dit volgt niet uit de tussen [gedaagde 1] en Stadgenoot en de Gemeente Amsterdam gesloten overeenkomsten en ook uit de tussen Stadgenoot en [eiser] op 20 maart 2001 gesloten opdrachtovereenkomst blijkt dat niet. Wel is duidelijk dat [eiser] vanaf het begin wist dat hij zijn werkzaamheden ten aanzien van de Westermoskee ten behoeve van [gedaagde 1] zou gaan uitvoeren. Het feit dat [eiser] voor deze werkzaamheden is betaald en dat [gedaagde 1] deze kosten aan Stadgenoot heeft vergoed, brengt evenmin mee dat [gedaagde 1] als (mede-)opdrachtgever van [eiser] kan worden aangemerkt.
Verder volgt uit de tussen Stadgenoot en [eiser] gesloten overeenkomst, die betrekking had op het vervaardigen van een voorlopig ontwerp, dat het de bedoeling van Stadgenoot was om aan [eiser] tevens de opdracht voor de vervolgfase te geven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan er, zonder dat dit kennelijk op schrift is gesteld, van worden uitgegaan dat de opdracht voor de vervolgfase ook aan [eiser] is verstrekt. Een groot deel van het Riva project is immers inmiddels onder directie van [eiser] (met inschakeling van Bouwstart) gerealiseerd, zoals tussen Stadgenoot en [eiser] was overeengekomen. Wat betreft de Westermoskee is het niet tot een realisatie door Stadgenoot gekomen. Dit betekent echter niet dat [gedaagde 1], die slechts belanghebbende is in de verhouding tussen Stadgenoot en [eiser], thans het recht heeft om het ontwerp van [eiser] te realiseren. [eiser] heeft uitsluitend aan Stadgenoot de licentie verleend om tot realisering van zijn ontwerp over te gaan en heeft, ter waarborging van zijn rechten, daaraan verschillende voorwaarden gesteld. Een dergelijke overeenkomst heeft [eiser] niet met [gedaagde 1] gesloten. Weliswaar heeft reeds in een vroeg stadium van het project overleg plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde 1], maar dat is in het kader dat de Westermoskee ten behoeve van [gedaagde 1] zou worden gebouwd ook niet vreemd. Daaruit kan in ieder geval niet de conclusie worden getrokken dat tussen [eiser] en [gedaagde 1] een contractuele relatie bestaat.
Gelet op het voorgaande wordt er voorshands vanuit gegaan dat [eiser] uitsluitend een licentie tot realisering van zijn ontwerp aan Stadgenoot heeft verstrekt en geen licentie aan [gedaagde 1]. Van een overdracht van de exploitatierechten is al helemaal geen sprake. Wat Stadgenoot later met [gedaagde 1] is overeengekomen over de realisatie van de Westermoskee kan [eiser] niet worden tegengeworpen, nu hij bij die afspraken in het geheel niet is betrokken. Van een sublicentie, zonder dat dit uitdrukkelijk tussen alle betrokken partijen is overeengekomen, kan geen sprake zijn. De standaardvoorwaarden (SR 1997) laten een sublicentie ook niet toe, zelfs niet indien [gedaagde 1] dat in haar verhouding met Stadgenoot zou hebben bedongen.
4.7. [eiser] heeft evenmin op een andere wijze toestemming aan [gedaagde 1] verleend om tot realisatie van zijn ontwerp voor de Westermoskee over te gaan.
Gedurende de kort geding procedure is nog wel getracht om een samenwerking tussen partijen tot stand te brengen, maar dat heeft uiteindelijk niets opgeleverd.
[eiser] heeft te kennen gegeven er geen enkel vertrouwen in te hebben dat [gedaagde 1] een partij is waarmee een vruchtbare samenwerking kan worden gerealiseerd. Ook de omstandigheid dat [gedaagde 1] heeft verklaard [eiser] vergaand tegemoet te willen komen in de eisen die [eiser] stelt aan een samenwerking, brengt niet mee dat [eiser] kan worden gedwongen tot een samenwerking met [gedaagde 1].
4.8. [eiser] is gelet op het voorgaande gerechtigd om [gedaagde 1] te weerhouden zijn ontwerp voor de Westermoskee te gebruiken voor de realisatie van die moskee. De door het gerechtshof aan [gedaagde 1] opgelegde bouwplicht kan [eiser] niet worden tegengeworpen.
De vordering onder 3.1 II is derhalve toewijsbaar. De vordering onder 3.1 I wordt als onvoldoende concreet afgewezen.
4.9. De vordering onder 3.1 III om [gedaagde 1] te verbieden op het Riva-terrein een ander gebouw te realiseren dan het gebouw dat door [eiser] op basis van zijn voor de Westermoskee en/of het Riva project vervaardigde ontwerpen is ontworpen, is toewijsbaar. In dit verband is van belang dat de door [eiser] ontworpen moskee een onderdeel vormt van het Riva project en het [gedaagde 1] niet vrijstaat een deel van [eiser]s ontwerp voor dat project te wijzigen.
4.10. De vordering tot afgifte, dan wel vernietiging of het onbruikbaar maken van de tekeningen (en andere roerende zaken) waarin [eiser]s ontwerp van de Westermoskee en/of het Riva project is vervat (onder 3.1 IV), is niet toewijsbaar.
Deze tekeningen zijn door [eiser] in opdracht van Stadgenoot gemaakt ten behoeve van [gedaagde 1]. [eiser] heeft hiervoor het door hem bedongen honorarium ontvangen en hij heeft deze tekeningen aan Stadgenoot geleverd. Stadgenoot heeft deze tekeningen vervolgens tegen betaling en met medeweten van [eiser] aan [gedaagde 1] overgedragen. Er is geen rechtsregel die zich tegen die overdracht verzet. Evenmin is gesteld of gebleken dat het hier betreft de originelen als bedoeld in artikel 35 van de SR 1997 van de BNA. Dat [gedaagde 1] deze tekeningen niet mag openbaren maakt dit niet anders.
4.11. Ten aanzien van de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade van EUR 10.000,= wordt het volgende overwogen. [eiser] heeft zijn stelling dat hij als gevolg van het handelen van [gedaagde 1] schade heeft geleden en de hoogte van die schade onvoldoende onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang bij dit deel van de vordering heeft. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.12. [eiser] heeft ten slotte gevorderd om [gedaagde 1] in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Deze kosten kunnen uitsluitend worden toegewezen voor zover het gaat om kosten samenhangend met de inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en voor zover deze kosten redelijk en evenredig zijn. Dat is het geval. De hoogte van de door [eiser] opgevoerde advocaatkosten is door [gedaagde 1] c.s. bovendien niet betwist. De advocaatkosten worden derhalve gesteld op EUR 39.871,28 (exclusief EUR 105,62 aan dagvaardingskosten en EUR 258,= aan griffierecht).
4.13. Voor een veroordeling van [eiser] in de kosten van Milli Görus is geen plaats, nu Milli Görus dezelfde advocaat heeft als [gedaagde 1] en niet gesteld of gebleken is dat het meedagvaarden van Milli Görus tot een verhoging van de kosten aan de zijde van gedaagden heeft geleid.
4.14. De voorzieningenrechter zal de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv vaststellen op zes maanden (na betekening van dit vonnis).
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen jegens Milli Görus af,
5.2. verbiedt [gedaagde 1] met onmiddellijke ingang het ontwerp voor de Westermoskee te verveelvoudigen of openbaar te maken, meer in het bijzonder om het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee te realiseren in een bouwwerk of dit ontwerp anderszins te gebruiken,
5.3. verbiedt [gedaagde 1] met onmiddellijke ingang elke handeling te verrichten die een aantasting of wijziging in de zin van artikel 25 Auteurswet van het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee en/of het Riva project tot gevolg heeft, meer in het bijzonder om op het Riva-terrein te Amsterdam een ander gebouw te realiseren dan het gebouw dat door [eiser] op basis van zijn voor de Westermoskee en/of het Riva project vervaardigde ontwerpen is ontworpen,
5.4. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van EUR 10.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met hetgeen onder 5.2 tot en met 5.3 staat vermeld, dan wel -naar keuze van [eiser]- voor iedere handeling die een overtreding oplevert van hetgeen onder 5.2 tot en met 5.3 staat vermeld, tot een maximum van EUR 5 miljoen is bereikt,
5.5. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 105,62 aan dagvaardingskosten, EUR 258,= aan griffierecht en EUR 39.871,28 aan advocaatkosten,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. stelt de termijn als bedoeld in artikel 1019i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vast op zes maanden.
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 484143 / KG ZA 11-341 P/BB
Vonnis in kort geding van 14 juli 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 16 maart 2011,
advocaat mr. S.A. Klos te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ [naam gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te Maarn,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING WESTERMOSKEE MILLI GÖRUS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.G.M. de Koning te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen gezamenlijk als [gedaagden] c.s. en afzonderlijk als [gedaagden] en Milli Görus worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 30 maart 2011 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Vervolgens is de zaak pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen. Daarin zijn zij niet geslaagd waarna de behandeling op 25 mei 2011 is voortgezet. Op de zitting van 25 mei 2011 heeft [eiser] gerepliceerd en [gedaagden] c.s. gedupliceerd, waarna de zaak wederom pro forma is aangehouden om te bezien of een schikking tussen partijen mogelijk is. Nadat partijen aan de voorzieningenrechter hebben laten weten dat dat niet het geval was, is de behandeling op 1 juli 2011 voortgezet. Na verder debat hebben partijen om vonnis gevraagd.
1.2. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en van de zittingen van 30 maart 2011 en 25 mei 2011 pleitnota’s.
Ter zitting van 30 maart 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser], vergezeld van een tolk in de Franse taal, met mr. Klos en mr. S.A. Hoogcarspel.
Aan de zijde van [gedaagden] c.s.: [naam 1] en [naam 2] met mr. De Koning en mr. M.T. van Helden.
Ter zitting van 25 mei 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: mr. Hoogcarspel.
Aan de zijde van [gedaagden] c.s.: [naam 1] met mr. De Koning en mr. Van Helden.
Ter zitting van 1 juli 2011 waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser] met mr. Klos.
Aan de zijde van [gedaagden] c.s.: [naam 1] met mr. De Koning en mr. L.J.C. Punt.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 14 juli 2011 uitsluitend de beslissing gegeven. De uitwerking daarvan zal, zoals ter zitting van 1 juli 2011 aan partijen is meegedeeld, op 21 juli 2011 volgen.
2. De feiten
Volgen bij de uitwerking.
4. De beoordeling
Volgt bij de uitwerking.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen jegens Milli Görus af,
5.2. verbiedt [gedaagden] met onmiddellijke ingang het ontwerp voor de Westermoskee te verveelvoudigen of openbaar te maken, meer in het bijzonder om het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee te realiseren in een bouwwerk of dit ontwerp anderszins te gebruiken,
5.3. verbiedt [gedaagden] met onmiddellijke ingang elke handeling te verrichten die een aantasting of wijziging in de zin van artikel 25 Auteurswet van het ontwerp van [eiser] voor de Westermoskee en/of het Riva project tot gevolg heeft, meer in het bijzonder om op het Riva-terrein te Amsterdam een ander gebouw te realiseren dan het gebouw dat door [eiser] op basis van zijn voor de Westermoskee en/of het Riva project vervaardigde ontwerpen is ontworpen,
5.4. veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van EUR 10.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met hetgeen onder 5.2 tot en met 5.3 staat vermeld, dan wel -naar keuze van [eiser]- voor iedere handeling die een overtreding oplevert van hetgeen onder 5.2 tot en met 5.3 staat vermeld, tot een maximum van EUR 5 miljoen is bereikt,
5.5. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 105,62 aan dagvaardingskosten, EUR 258,= aan griffierecht en EUR 39.871,28 aan advocaatkosten,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. stelt de termijn als bedoeld in artikel 1019i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vast op zes maanden.
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.?