ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706193-11, RK nummer: 11/2309.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met ontvoering en vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, die in Nederland gedetineerd was. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, niet in de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven, maar wel woonachtig was in Nederland. De zitting vond plaats op 17 juni 2011, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de juridische basis van de overlevering beoordeeld, waarbij het recht van de uitvaardigende lidstaat, Polen, bepalend is voor de kwalificatie van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling geacht kan worden onderdeel uit te maken van het lijstfeit ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. De rechtbank heeft de stelling van de raadsvrouw verworpen dat de overlevering in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet onevenredig was, aangezien de opgeëiste persoon niet alleen voor de zware mishandeling, maar ook voor andere feiten werd gezocht.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en heeft de overlevering van de verdachte aan de Poolse autoriteiten toegestaan. De uitspraak is gedaan in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706193-11 (EAB I)
RK nummer: 11/2309 (EAB I)
Datum uitspraak: 1 juli 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 april 2011 en betreft onder meer het in behandeling nemen van het Europese aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd op 12 mei 2010 (ontvangen per fax op 8 april 2011) door de Judge (Sedzia Sadu Apelacyjnego) van het Regional Court (Sad Okregowy) in Plock (Polen). Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1986,
niet in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven maar wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juni 2011. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. N.A. Kock, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2.1. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 11 december 2007 door de District Court van Mlawa (referentienummer II K 888/07).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. De resterende straf bedraagt 9 maanden en 21 dagen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4.1. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd nu de stukken met betrekking tot het eerste feit ongenoegzaam zijn. Het feit betreft een Poolse variant van de meerdaadse samenloop, maar de zware mishandeling is niet aangekruist.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw niet en is, met de officier van justitie, van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens, in redelijkheid het eerste feit als lijstfeit heeft aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat het recht van de uitvaardigende lidstaat, zoals dat toepasselijk is op het feitencomplex dat in het EAB is omschreven, bepalend is voor de kwalificatie en dat de Amsterdamse rechtbank hier alleen een marginale toets toekomt. Voorts dient het lijstfeit te worden aangemerkt als een zogenoemde kapstokbepaling waaronder meerdere strafbare feiten, waaronder die omschreven in het EAB, kunnen worden geschaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware mishandeling geacht kan worden onderdeel uit te maken van het lijstfeit ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de naar het recht van Polen benoemde strafbare feiten tevens vermeld staan op de in bijlage 1 bij de OLW behorende lijst. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 16, te weten:
Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat het tweede feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeit betreft zodat het feit zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar dient te zijn en dat op dit feit bovendien in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. Aan deze voorwaarden is voldaan.
De rechtbank verwerpt met dit oordeel dan ook het verweer van de raadsvrouw dat het feit naar Nederlands recht als een dwangbepaling (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht) gekwalificeerd zou moeten worden waarop een maximumstraf van negen maanden gevangenisstraf staat. Gelet op de feitomschrijving in onderdeel E van het EAB is de rechtbank van oordeel dat het feit voldoet aan de vereisten van de dubbele gekwalificeerde strafbaarheid.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285)
5. Evenredigheid
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering in strijd is met het evenredigheidbeginsel en om die reden geweigerd dient te worden. De opgeëiste persoon zit nu twee maanden in Nederland gedetineerd. De overlevering kan alleen worden toegestaan voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en voor de overige feiten dient de overlevering te worden geweigerd. De opgeëiste persoon hoeft derhalve niet de gehele restantstraf uit te zitten. Voorts kan de opgeëiste persoon hier weer direct werken en heeft hij een zwangere vriendin. De gevolgen van de overlevering zijn voor de opgeëiste persoon derhalve erg groot. Bovendien is in deze zaak geen sprake van straffeloosheid omdat de opgeëiste persoon al zijn deel van de straf heeft uitgezeten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering niet onevenredig en disproportioneel is.
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar haar bij uitspraak van 4 maart 2009 gegeven oordeel (LJN: BH6183) - dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de Overleveringswet er onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenaamde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat deze overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de Overleveringswet, te weten de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon.
Een beroep op de onevenredigheid van een Europees aanhoudingsbevel zal slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen slagen. In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering geweigerd dient te worden. De raadsvrouw heeft de gestelde onevenredigheid niet aannemelijk gemaakt, nu deze is gebaseerd op de aanname dat overlevering voor een deel van de feiten zal worden geweigerd. Hiervan is geen sprake. Voorts is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat niet het resterende deel van de vrijheidsstraf bepalend is voor de beoordeling van de vraag of de overlevering toelaatbaar is, maar de in het geheel opgelegde straf. In de bepaling van artikel 7, eerste lid, onder b, van de OLW zit voorts ook al een belangenafweging verdisconteerd omdat overlevering alleen wordt toegestaan voor vrijheidsstraffen die hoger zijn dan vier maanden.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge (Sedzia Sadu Apelacyjnego) van het Regional Court (Sad Okregowy) in Plock (Polen) te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem , voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2011.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]