ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-670951-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dreiging en afpersing van een meervoudig gehandicapte man

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2011, is de verdachte beschuldigd van afpersing van een meervoudig gehandicapte man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dwingende wijze geld heeft geëist van het slachtoffer, die niet in staat was zich te verweren. De feiten vonden plaats tussen 9 en 14 oktober 2010, waarbij de verdachte het slachtoffer onder druk zette door dreigend gedrag en geweld. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, meermalen gepleegd, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 3.000,-- aan het slachtoffer te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd, en heeft geadviseerd om de behandeling bij De Waag voort te zetten. De beslissing is genomen op basis van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de adviezen van de reclassering en psychiaters heeft overgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/670951-10
Datum uitspraak: 14 juni 2011
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats], en aldaar feitelijk verblijvend.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2011.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen als tweede deel van de alternatief cumulatieve tenlastelegging is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 9 oktober 2010 tot en met 14 oktober 2010 te Amsterdam en Duivendrecht telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van 2500 euro toebehorende aan [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer] telkens dwingend en dreigend om geld heeft gevraagd en daarbij dreigend heeft gekeken en die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en vastgepakt heeft gehouden en heeft meegetrokken naar een locatie waar die [slachtoffer] kon pinnen en met zijn hand de vorm van een pistool heeft nagebootst en tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4. Het bewijs
4.1.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4.2.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
In zijn verhoor bij de politie (blz. 28 e.v. van het dossier) heeft verdachte verklaard dat de aangever het geld eerst niet wilde geven, maar dat uiteindelijk toch deed nadat verdachte steeds bleef doorvragen. In zijn rapport van 14 maart 2011 betreffende verdachte merkt de psychiater in opleiding, F.M. van Hattum, op dat verdachte dwingend overkomt. Ook ter zitting heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte een dwingende presentatie heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte koste wat het kost aan geld voor zijn gokverslaving wilde komen. Daarbij heeft hij de aangever op dwingende wijze onder druk gezet waardoor deze een zodanig dreigende situatie ervoer dat dit hem bewoog tot de afgifte van de geldbedragen. Aangever is een meervoudig gehandicapte man, die niet kan spreken en ook fysiek niet opgewassen was tegen verdachte. Het vorenstaande wordt ondersteund door de inhoud van de sms-berichten die verdachte aan aangever heeft toegezonden.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, waarvan een gedeelte, groot 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Uit het psychiatrisch rapport d.d. 14 maart 2011 opgemaakt door de psychiater i.o. F.M. van Hattum en psychiater E.P.K. Sikkens blijkt dat verdachte in het contact dwingend, impulsief en grensoverschrijdend overkomt. Hij heeft weinig empathisch vermogen. Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsverandering als gevolg van traumatisch hersenletsel en van pathologisch gokken, ook ten tijde van het ten laste gelegde. Als gevolg van de persoonlijkheidsverandering heeft verdachte onvoldoende cognitieve mogelijkheden om gokgedrag te remmen of zijn drang te corrigeren. Hij is impulsief als gevolg van de stoornis waardoor hij eerder tot gokken komt. Daarnaast heeft hij een verminderde empathie en inzicht in sociale situaties, waardoor hij sneller grenzeloos is en niet inziet dat hij fout handelt door iemand onder druk te zetten om geld te geven. Geconcludeerd wordt dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt ze tot de hare.
Geadviseerd wordt voorts de behandeling bij De Waag in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf voort te zetten, onder intensief toezicht van de reclassering.
Zoals blijkt uit het reclasseringsadvies d.d. 21 maart 2011 betreffende verdachte, opgemaakt door S.A.M. Stegge, zijn er contra-indicaties voor een werkstraf. Door de reclassering is geadviseerd indien verdachte schuldig wordt bevonden een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldingsgebod en voortzetting van de behandeling bij De Waag.
De rechtbank neemt de adviezen van de reclassering en de psychiaters over en is van oordeel dat gelet op dit advies aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd in die zin dat zij in plaats van de gevorderde werkstraf een gevangenisstraf zal opleggen. Nu zij op basis van de rapportages voor deze zwaardere strafmodaliteit kiest, zal de rechtbank deze straf geheel voorwaardelijk opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het als tweede deel van de alternatief cumulatieve tenlastelegging ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
- Veroordeelde dient de behandeling bij De Waag Amsterdam voort te zetten.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres] [woonplaats] toe tot een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 oktober 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen de som van € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 oktober 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en J.W. Vriethoff, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2011.