ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9508

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706261-11, RK nummer: 11/1954
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan België in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Tournai. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er voldoende gegevens zijn verstrekt om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van het bewijs en de schuldvraag niet aan haar, maar aan de Belgische rechter is voorbehouden. De rechtbank heeft ook de garantie van terugkeer naar Nederland bevestigd, die door de Belgische autoriteiten is gegeven, en heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706261-11
RK nummer: 11/1954
Datum uitspraak: 14 juni 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 maart 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 18 maart 2011 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Tournai (Doornik) (Juge d’instruction du Tribunal de Première Instance de Tournai), België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 mei 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht, gehoord.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel bij verstek van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van 1e aanleg van het arrondissement van Tournai (Doornik) van 18 maart 2011, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan één naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, alsmede in de aanvullende informatie van de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van 1e aanleg van het arrondissement van Tournai van 25 mei 2011, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Artikel 2 OLW
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de stukken niet genoegzaam zijn en dat de overlevering op grond van artikel 2 OLW dient te worden geweigerd. Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel is voldaan aan het vereiste van artikel 2 OLW, dan is de door de Belgische onderzoeksrechter verstrekte informatie niet voldoende om vast te stellen of er sprake is van een vermoeden van schuld met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer], als bedoeld in artikel 28 OLW.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het EAB aan de vereisten van artikel 2 van de OLW voldoet. Het is in de visie van de officier van justitie in deze procedure niet aan de orde waarop de Belgische autoriteiten de beschuldiging van de opgeëiste persoon baseren.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt als volgt.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, onder andere, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het EAB, in samenhang met de aanvullende schriftelijke informatie van 25 mei 2011, een genoegzame omschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, alsmede van zijn betrokkenheid bij dat feit. Die omschrijving van het feit is voorts zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. De rechtbank acht de specialiteit voldoende beschermd.
Voorts overweegt de rechtbank dat in de onderhavige procedure de grond voor de verdenking, de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld - anders dan een onschuldbewering in het kader van een onschuldverweer - en het bewijs voor de verdenking niet ter beoordeling staan. De waardering van het bewijs dient bij uitsluiting te geschieden door de Belgische rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de vereisten die artikel 2 van de OLW aan een EAB stelt.
5. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings heeft in zijn brief van 3 mei 2011 de namens de Minister van Justitie gegeven garantie geciteerd, inhoudende:
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit dd.13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Overbrengingsverdrag (Raad van Europa, 21 maart 1983).
In dat geval stem ik tevens in met de na deze overbrenging in Nederland toegepaste omzettingsprocedure zoals omschreven in artikel 11 van het Overbrengingsverdrag.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan nu het onder 4. bedoelde feit inderdaad naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
Medeplegen van doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste aanleg van Tournai (Doornik) (Juge d’instruction du Tribunal de Première Instance de Tournai), ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. M.J. Diemer en P. Rodenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juni 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A/B