RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4961 AWBZ
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
wettelijk vertegenwoordigd door [moeder],
Agis Zorgverzekeringen N.V.,
verweerder,
gemachtigde D. Lake.
Bij besluit van 22 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat hij het aan eiser verleende persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) met ingang van 1 januari 2009 gaat stopzetten.
Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn ouders, [moeder] en [vader]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [vertegenwoordiger 1].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is geboren op 6 december 2002. Zijn moeder [moeder] (hierna: [moeder]) treedt op als zijn wettelijk vertegenwoordiger.
1.2. Bij besluit van 11 december 2008 heeft verweerder eiser een pgb ter hoogte van € 23.081,76 toegekend over de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 april 2009 voor de functies Ondersteunende begeleiding en Activerende begeleiding.
1.3. Bij besluit van 17 juni 2009 heeft verweerder eiser een pgb toegekend over de periode van 30 april 2009 tot en met 30 oktober 2009. Verder is bij dit besluit meegedeeld dat over de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 oktober 2009 aan eiser een pgb van € 28.492,87 wordt toegekend, bestaande uit € 5.411,11 voor Begeleiding in uren, € 7.808,68 voor Activerende begeleiding en € 15.273,08 voor Ondersteunende begeleiding.
1.4. Op 9 juni 2009 heeft [moeder] een verantwoordingsformulier bij verweerder ingediend, waarin is vermeld dat over de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 april 2009 een bedrag van € 18.158,43 aan zorgkosten voor eiser zijn besteed.
1.5. Bij brieven van 18 augustus 2009, 30 oktober 2009 en 5 februari 2010 heeft verweerder (de ouders van) eiser verzocht om ten behoeve van een intensieve controle binnen twee weken kopieën van de getekende zorgovereenkomsten en de declaraties/facturen/loonstroken overeenkomstig het verantwoordingsformulier over de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 april 2009 in te dienen. Hierop is niet gereageerd.
1.6. Bij het primaire besluit heeft verweerder het aan eiser verleende pgb met ingang van 1 januari 2009 stopgezet (lees: per 1 januari 2009 ingetrokken), omdat niet is voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het pgb. Omdat niet is gereageerd op de brief van 5 februari 2010, gaat verweerder het uitgekeerde pgb terugvorderen.
1.7. Namens eiser heeft [moeder] bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.8. Gedurende de bezwaarprocedure heeft [moeder] alsnog een aantal zorgovereenkomsten, facturen en declaratieformulieren overgelegd.
1.9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en meegedeeld dat de intrekking van het pgb daarmee komt te vervallen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat een bedrag van € 15.826,50 door eiser adequaat is verantwoord. De verantwoording van het bedrag van € 4.004,-, dat aan de vader van eiser, [vader], zou zijn betaald voor het verlenen van activerende begeleiding, wordt echter niet in behandeling genomen, omdat de informatieverstrekking omtrent de door de vader verleende zorg zeer tegenstrijdig is gebleven. Verder heeft verweerder meegedeeld dat eiser binnen drie weken een nieuwe toekenningsbeslissing over 2009 zal ontvangen en dat hierbij tevens de vaststellingsbeschikking over 2009 zal worden verstrekt. De eindafrekening tot en met 30 oktober 2009 zal er naar verwachting zo uitzien dat eiser een bedrag van € 8.860,03 verschuldigd zal zijn. Er is geen reden om af te zien van de bevoegdheid tot terugvordering, aldus verweerder.
1.10. Namens eiser is in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat zijn vader, [vader], wel zorg heeft geleverd in de periode van januari tot en met maart 2009.
2.1. De artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.13 van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) regelen de wijze waarop de zorgkantoren de aan hun verleende subsidie als pgb dienen te verstrekken aan hun verzekerden. Er zijn drie verschillende beschikkingen die de pgb-verstrekking regelen, te weten de verleningsbeschikking, de voorschotbeschikking en de vaststellingsbeschikking. In artikel 2.6.9. van de Regeling zijn de verplichtingen opgenomen die bij de verlening van een pgb aan de ontvanger worden opgelegd. Eén van die voorwaarden is dat de subsidieontvanger verantwoording aflegt over het gebruik van de voorschotten. Met de vaststellingsbeschikking, die na afloop van elk kalenderjaar of subsidieperiode wordt gegeven, stelt het zorgkantoor definitief het recht op en de hoogte van het budget over het kalenderjaar respectievelijk over de periode tussen 1 januari en het einde van de subsidieperiode vast. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen op grond van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de ontvanger worden teruggevorderd.
3.1. De rechtbank constateert dat verweerder na het nemen van het bestreden besluit, een drietal nadere besluiten heeft genomen. In een besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder een pgb aan eiser verleend voor de periode van 30 april 2009 tot en met 26 augustus 2009. Verder heeft verweerder in dit besluit vermeld dat aan eiser over het kalenderjaar 2009 een pgb van in totaal € 32.637,33 wordt toegekend. Bij afzonderlijk besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder een pgb aan eiser verleend voor de periode van 27 augustus 2009 tot en met 31 december 2009. Ook in dit besluit heeft verweerder vermeld dat aan eiser over het kalenderjaar 2009 een pgb van in totaal € 32.637,33 wordt toegekend. Verder heeft verweerder bij besluit van 18 augustus 2010 het pgb van eiser over 2009 definitief vastgesteld op € 16.316,05. Hierbij is voorts meegedeeld dat een bedrag van € 16.321,28 niet door eiser is verantwoord in 2009 en dat dit bedrag van hem wordt teruggevorderd.
3.2. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is vermeld dat de intrekking van het verleende pgb over 2009 is vervallen (lees: herroepen). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat als gevolg hiervan het oorspronkelijk verleende pgb is herleefd. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de nadere besluiten van 13 augustus 2010 en 18 augustus 2008 moeten worden beschouwd als aanvullingen op het bestreden besluit.
3.3. De rechtbank stelt vast dat in de nadere besluiten van 13 augustus 2010 het totale bedrag is vermeld dat voor het kalenderjaar 2009 aan eiser als pgb is verleend, te weten € 32.637,33. Naar het oordeel van de rechtbank is in zoverre sprake van een (aanvulling op het) besluit op bezwaar, waarbij het aan eiser verleende pgb over 2009 is gewijzigd in een bedrag van € 32.637,33. Dit betreft dan ook de uiteindelijke verleningsbeschikking over het kalenderjaar 2009.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank moet het besluit van 18 augustus 2008 echter worden beschouwd als een primair besluit waarbij het pgb over 2009 definitief is vastgesteld op € 16.316,05. Tevens is in dit primaire besluit een terugvordering vervat van € 16.321,28. Ook dit onderdeel van het besluit van 18 augustus 2008 moet worden aangemerkt als een primair besluit. Het standpunt van verweerder, dat de terugvordering reeds in het bestreden besluit was opgenomen en dat het besluit van 18 augustus 2010 daarom moet worden gezien als een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, volgt de rechtbank niet. Hoewel het bestreden besluit een eindafrekening bevat, is daarbij in het besluit vermeld dat eiser naar verwachting een bedrag van € 8.860,03 verschuldigd zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze mededeling te worden beschouwd als een aankondiging van een nog te nemen (terugvorderings)besluit en heeft deze mededeling als zodanig geen rechtsgevolg. Daarbij komt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen grondslag bestond voor een terugvordering, omdat nog geen besluit was genomen waarbij het pgb op een lager bedrag was vastgesteld dan het verleende pgb.
3.5. De beroepsgrond van eiser, die hiervoor in rechtsoverweging 1.10 is vermeld, is feitelijk gericht tegen het het primaire besluit van 18 augustus 2010, waarbij het pgb lager is vastgesteld dan het verleende pgb. De rechtbank zal het beroepschrift van eiser, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 augustus 2010, dan ook met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorzenden naar verweerder ter verdere behandeling als bezwaarschrift. Het beroep zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.6. Eiser heeft geen beroepsgronden naar voren gebracht tegen het bestreden besluit, te weten het vervallen van de intrekking van het verleende pgb en het verlenen van een pgb ter hoogte van € 32.637,33 over het kalenderjaar 2009. Het beroep wordt dan ook in zoverre ongegrond verklaard.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de vaststelling van het pgb en de terugvordering van de voorschotten op het pgb;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB