ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/060376-89
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging terbeschikkingstelling wegens onterecht opgelegde maatregel

Op 22 juni 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de terbeschikkingstelling (TBS) van een man die in 1989 was veroordeeld tot TBS met dwangverpleging voor eenvoudige diefstal. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS afgewezen. De terbeschikkingstelling was sinds 1993 onterecht verlengd, terwijl de wettelijke maximale duur van de maatregel vier jaar bedraagt, zoals bepaald in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de TBS-maatregel niet kon worden opgelegd voor de andere delicten waarvoor de man was veroordeeld, zoals huisvredebreuk en mishandeling, omdat deze geen misdrijven zijn die onder de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vallen.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman mr. R. Lonterman, en deskundige S. Winterwerp in openbare raadkamer zijn gehoord. De raadsman had bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat de terbeschikkingstelling gemaximeerd was. De rechtbank oordeelde echter dat de officier ontvankelijk was, omdat de vordering tijdig was ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de TBS-maatregel in 1989 correct was opgelegd, maar dat de verlengingen sindsdien niet in overeenstemming waren met de wettelijke bepalingen. De rechtbank benadrukte dat de TBS-maatregel niet kon worden opgelegd voor een misdrijf dat niet gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De beslissing om de vordering tot verlenging van de TBS af te wijzen, was gebaseerd op de vaststelling dat de TBS-maatregel reeds in 1993 had moeten eindigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/060376-89.
BESCHIKKING
op de op 9 mei 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam d.d. 9 mei 2011 in de zaak tegen:
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
thans verpleegd in FPC Veldzicht te Balkbrug,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 1989 ter beschikking gesteld werd, teneinde van overheidswege te worden verpleegd, welke terbeschikkingstelling laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank d.d. 24 juni 2009 voor de tijd van 2 (twee) jaren werd verlengd.
De inhoud van de vordering.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van genoemde terbeschikkingstelling met 2 (twee) jaren.
De procesgang.
De rechtbank heeft op 8 juni 2011 de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde en diens raadsman mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige S. Winterwerp, als psycholoog verbonden aan FPC Veldzicht te Balkbrug, in openbare raadkamer gehoord.
Van de zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De raadsman heeft preliminair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de terbeschikkinggestelde in 1989 is veroordeeld voor een aantal feiten, waarvan alleen de eenvoudige diefstal (in casu een winkeldiefstal) de grond kon vormen voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel). De andere delicten waarvoor de terbeschikkinggestelde werd veroordeeld, te weten huisvredebreuk, lokaalvredebreuk en mishandeling, zijn geen misdrijven op grond waarvan ingevolge artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) de TBS-maatregel kon worden opgelegd. Nu de maatregel is opgelegd ter zake van een eenvoudige diefstal, kon deze op grond van artikel 38e WvSr de duur van vier jaren niet te boven gaan, zodat de maatregel reeds in 1993 had moeten eindigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het vonnis van de rechtbank d.d. 25 mei 1989 als de duur van de TBS-maatregel voldoen aan de wettelijke voorschriften, acht zich ontvankelijk in en heeft gepersisteerd bij zijn vordering.
De beoordeling.
Het door de raadsman als preliminair gestelde raakt naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer de ontvankelijkheid van de officier van justitie, als wel de materiële toewijsbaarheid van diens vordering. Nu de TBS-maatregel bij beschikking van 24 juni 2009 met twee jaar is verlengd en de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging tijdig, te weten op 9 mei 2011 is ingediend, acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank stelt vast dat de TBS-maatregel in 1989 conform de wettelijke voorschriften kon worden opgelegd. Zoals blijkt uit het vonnis van 25 mei 1989 is voldaan aan de vereisten van artikel 37a, eerste lid WvSr. Immers, bij de terbeschikkinggestelde bestond ten tijde van het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, de terbeschikkinggestelde werd veroordeeld voor een diefstal, zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en naar in het vonnis is toegelicht eisten de algemene veiligheid van personen en goederen toepassing van de TBS-maatregel. Overigens staat dit vonnis van 25 mei 1989 in rechte vast.
Naast de diefstal werd de terbeschikkinggestelde bij voornoemd vonnis tevens veroordeeld voor lokaalvredebreuk, huisvredebreuk en een tweetal mishandelingen. Deze feiten hebben echter geen strafbedreiging van vier jaren of meer, noch zijn ze opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 37a, eerste lid, sub 1 WvSr. De TBS-maatregel kon dus niet (mede) ter zake van deze feiten worden opgelegd. Dat, zoals in het onderhavige geval, sprake is van “mishandeling, meermalen gepleegd” maakt dit niet anders, nu naar de bewoordingen van voornoemd artikel het wettelijk strafmaximum van de afzonderlijke delicten bepalend is en de samenloopregeling van artikel 57 WvSr hier buiten toepassing dient te worden gelaten.
Blijkens artikel 38e WvSr gaat de totale duur van de TBS-maatregel een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Nu de TBS-maatregel alleen kon worden opgelegd voor de diefstal, kunnen de overige feiten, hoezeer daarbij overigens ook een geweldsaspect aanwezig was, naar het oordeel van de rechtbank niet meewegen bij de vraag of de TBS-maatregel is opgelegd voor een dergelijk ‘geweldsdelict’.
Een eenvoudige diefstal kan niet worden gekwalificeerd als een geweldsdelict in de zin van artikel 38e, eerste lid WvSr. De rechtbank verwijst in dit kader nog naar de wetsgeschiedenis van voornoemd artikel. Dit artikel is bij Nota van Wijzigingen opgenomen in het wetsvoorstel 11 932. In de Memorie van Antwoord bij die wet is een opsomming gegeven van de delicten waarvoor de maximumduur van de TBS-maatregel wel respectievelijk niet van toepassing zou zijn. Eenvoudige diefstal werd daarbij onder de misdrijven gerekend waarvoor de maximumduur van vier jaar wel van toepassing is.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid WvSr. Derhalve is ingevolge dezelfde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de TBS-maatregel (reeds) in 1993 niet verlengd had mogen worden. Hoewel de daarop volgende beschikkingen tot verlenging van de TBS-maatregel in rechte zijn komen vast te staan, vormt het vorenstaande grond om de thans voorliggende vordering tot verlenging van de TBS-maatregel af te wijzen.
Beslissing.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. I.M. Bilderbeek en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.