ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8931
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verlenging terbeschikkingstelling wegens onterecht opgelegde maatregel
Op 22 juni 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de terbeschikkingstelling (TBS) van een man die in 1989 was veroordeeld tot TBS met dwangverpleging voor eenvoudige diefstal. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS afgewezen. De terbeschikkingstelling was sinds 1993 onterecht verlengd, terwijl de wettelijke maximale duur van de maatregel vier jaar bedraagt, zoals bepaald in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de TBS-maatregel niet kon worden opgelegd voor de andere delicten waarvoor de man was veroordeeld, zoals huisvredebreuk en mishandeling, omdat deze geen misdrijven zijn die onder de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vallen.
De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman mr. R. Lonterman, en deskundige S. Winterwerp in openbare raadkamer zijn gehoord. De raadsman had bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat de terbeschikkingstelling gemaximeerd was. De rechtbank oordeelde echter dat de officier ontvankelijk was, omdat de vordering tijdig was ingediend.
De rechtbank concludeerde dat de TBS-maatregel in 1989 correct was opgelegd, maar dat de verlengingen sindsdien niet in overeenstemming waren met de wettelijke bepalingen. De rechtbank benadrukte dat de TBS-maatregel niet kon worden opgelegd voor een misdrijf dat niet gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De beslissing om de vordering tot verlenging van de TBS af te wijzen, was gebaseerd op de vaststelling dat de TBS-maatregel reeds in 1993 had moeten eindigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen.