Parketnummer: 13/676704-10 (Promis)
Datum uitspraak: 27 april 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres verdachte] te [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 maart 2011, 30 maart 2011, 31 maart 2011, 6 april 2011, 7 april 2011 en 13 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2010 tot
en met 23 augustus 2010 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, éénmaal of meermalen een
afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van
seksuele gedragingen, te weten
- vaginale penetratie van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- met een naakte [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en één of meer penis(sen),
bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de
leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar
was betrokken (telkens) heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk
tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of
uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich door middel
van een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele telefoon, en/of met
gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten een (netwerk)provider, de
toegang tot die afbeelding(en) heeft/hebben verschaft.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard nu deze onvoldoende duidelijk en feitelijk is omschreven.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De rechtbank heeft bij aanvang van het proces reeds geoordeeld over een toen gevoerd nietigheidsverweer. Het oordeel luidde dat de dagvaarding niet nietig is. De door de verdediging aangevoerde argumenten leiden niet tot een ander oordeel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de dagvaarding een opgave van tijd, plaats en persoon bevat. Voorts is zij van oordeel dat de in de dagvaarding genoemde afbeeldingen van seksuele gedragingen voldoende feitelijk zijn omschreven. In overweging genomen dat het dossier een begrensde hoeveelheid afbeeldingen bevat, was het voor de verdachte voldoende kenbaar tegen welke beschuldiging hij zich diende te verweren. De dagvaarding voldoet hiermee aan de minimale eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding stelt. De dagvaarding is derhalve geldig.
Voor het overige is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1
Op 10 mei 2010 komt [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) tegen. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum] 1993 en is 16 jaar oud.2 Hij neemt haar mee naar zijn huis, waar zij tot de volgende dag, 11 mei 2010, verblijft.3 Daarna gaat zij mee naar het huis van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). Ook daar blijft zij tot de volgende dag.4 [medeverdachte 2], [slachtoffer] en de nog aanwezige [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) vertrekken de volgende dag uit de woning van [medeverdachte 2].5 [medeverdachte 3] heeft contact met zijn neef [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) en stuurt [slachtoffer] naar hem toe.6 [medeverdachte 3] heeft een foto van [slachtoffer] aan [medeverdachte 4] gezonden.7 Hij laat deze foto aan verdachte zien. Verdachte ziet een naakt meisje met haar benen omhoog.8 Verdachte gaat [slachtoffer] ophalen en neemt haar mee naar zijn huis. Vervolgens gaan zij naar de kelderbox die bij zijn huis hoort.9 De woning van verdachte is gelegen aan de [adres verdachte] te [woonplaats].10
In de kelderbox wordt verdachte door [slachtoffer] gepijpt.11 Dit is gefilmd en de beelden zijn op de laptop van verdachte gezet.12 Ook [medeverdachte 4] komt naar de box en wordt daar door [slachtoffer] gepijpt.13 Ook hiervan zijn beelden gemaakt die op de laptop van verdachte staan.14 De box waarin de seksuele handelingen plaatsvonden is door verbalisanten herkend als zijnde de box behorende bij het perceel [adres verdachte] te [woonplaats].15 Op 23 augustus 2010 wordt verdachte aangehouden.16
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de beschuldiging van het vervaardigen en bezit van kinderporno wordt tot een bewezenverklaring gekomen.
Van belang is om vast te stellen dat voor een bewezenverklaring van dit feit de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] is onttrokken aan het schuldverband. Met andere woorden, voor een bewezenverklaring van dit feit is het niet van belang dat verdachte zelf meende aan te kunnen nemen dat [slachtoffer] minimaal 18 jaar oud was.
Daarnaast wordt opgemerkt dat onder het vervaardigen van kinderporno niet enkel het vastleggen van het kinderpornografisch optreden valt, maar ook het kinderpornografisch optreden zelf. Immers, er kan geen kinderpornografisch optreden worden vastgelegd indien er geen handelingen worden verricht.
Op de laptop van verdachte zijn een tweetal filmbestanden van [slachtoffer] aangetroffen die verdachte en [medeverdachte 4] oraal aan het bevredigen is. Gegeven de aanwijzing kinderpornografie (2010A025) zijn deze beelden als zodanig aan te merken.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, het navolgende betoogd.
De verdachte dient te worden vrijgesproken voor het onderdeel 'vaginale penetratie'. Hij ontkent dat dit is gebeurd. Er heeft alleen orale seks plaatsgevonden. Het bestaande beeldmateriaal laat ook geen ander beeld zien. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van dit gedeelte van de tenlastelegging te komen.
Er is evenmin bewijs voorhanden dat het op de computer van de verdachte aangetroffen materiaal door hem is verspreid. Om die reden dient hij voor dit onderdeel te worden vrijgesproken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte kinderporno in bezit heeft gehad. Bovendien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het vervaardigen van kinderporno als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Op de onder verdachte in beslag genomen laptop zijn twee films aangetroffen met seksuele gedragingen waarbij een tweetal mannen en de minderjarige [slachtoffer] zijn betrokken. Verdachte heeft verklaard orale seks te hebben gehad met [slachtoffer] in de kelderbox van zijn woning. Tevens heeft hij verklaard dat ook [medeverdachte 4] daarbij aanwezig was. Op voornoemde filmbeelden wordt door de verbalisanten de boxruimte herkend als behorend bij perceel [adres verdachte], de woning van verdachte. Verdachte en [slachtoffer] worden herkend door de verbalisanten die de beelden hebben bekeken en de beschrijving ervan in een proces-verbaal van bevindingen hebben vastgelegd. Op film 1 is te zien dat verdachte seksuele handelingen verricht met [slachtoffer]. Hierdoor heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het beeldmateriaal. Niet aannemelijk is dat hij zich van het filmen van die handelingen, als hij al niet zelf de filmer was, niet bewust is geweest gelet op beslotenheid van de kelderbox waarin de handelingen hebben plaatsgevonden. Door desondanks met die handelingen door te gaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het filmen van die handelingen gericht is geweest. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van het vervaardigen van kinderporno als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 10 mei 2010 tot en met 23 augustus 2010 te [woonplaats] meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993),
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, in bezit heeft gehad.
en
in de periode van 10 mei 2010 tot en met 23 augustus 2010 te [woonplaats] tezamen en in
vereniging met één of meer anderen meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993),
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, heeft vervaardigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Standpunt van de verdediging
De seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] worden op zichzelf niet als een strafbaar feit gezien, gelet op het feit dat de verdachte hiervoor niet wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie. Het filmen van deze handelingen wordt daarentegen wel als een strafbaar feit opgevat. Weliswaar staat in de wet dat het vervaardigen of voorhanden hebben van filmmateriaal waarop het hebben van seks met een minderjarige, in ieder geval iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, strafbaar is, maar uit de Aanwijzing kinderpornografie blijkt dat er daadwerkelijk rekening moet worden gehouden met verschillende vormen van kinderpornografie. Verwezen is naar de Memorie van Toelichting op artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
In de onderhavige zaak is sprake van orale seks tussen de verdachte en [slachtoffer], waarbij verdachte stelt dat het vrijwillig was en in de privésfeer plaatsvond. Onvoldoende kan worden vastgesteld dat dit onder dwang gebeurde, nu verdachte hier niet voor wordt vervolgd. Er is dus sprake geweest van vrijwillige seks waarbij [slachtoffer] zich gelet op de (uitwerking van) de beelden tevens bewust moet zijn geweest van het feit dat er opnames werden gemaakt. Slechts haar verklaring spreekt dit tegen.
De intentie van de wetgever is niet geweest dat wat in de privésfeer plaatsvindt tussen minderjarigen voor vervolging vatbaar is. Ook niet als daarvan beeldmateriaal wordt gemaakt. Om die reden dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de strafbaarheid ontbreekt.
7.2 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De wet stelt een concrete leeftijdseis van 18 jaar. Het gaat om de kalenderleeftijd en niet om de geestelijke, emotionele of uiterlijke leeftijd. Impliciete toestemming is juist aanleiding om de grens bij 18 jaar te stellen. Op die leeftijd mag er van worden uitgegaan dat de lange termijn gevolgen van het deelnemen aan het maken en in omloop brengen van kinderporno overzien kunnen worden. Kinderen jonger dan 18 jaar dienen ongeacht hun eventuele instemming door de wet te worden beschermd.
Het 'privé-criterium' geldt met name voor normale afbeeldingen van een kind in de gezinssfeer. De onderhavige foto's en opnames zijn niet als zodanig te beschouwen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is met ingang van 1 oktober 2002 gewijzigd. Door de Minister van Justitie is in de Memorie van Toelichting over de wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (MvT, Kamerstukken II 2000-2001, 27745, nr. 3, blz. 5/6) onder meer het volgende vermeld:
"In de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal wordt rekening gehouden met verschillende vormen van kinderporno. Daarin zal bijvoorbeeld ook aandacht kunnen worden besteed aan gevallen waarin de minderjarige op geen enkele wijze in haar of zijn belangen is geschaad. Men kan daarbij denken aan gevallen in de privésfeer, waarin een oudere minderjarige ermee instemt dat een leeftijdgenoot voor eigen of beider bezit kinderporno vervaardigt. Ik meen dat justitieel optreden in dergelijke gevallen in de regel achterwege kan blijven."
De rechtbank is van oordeel dat van een situatie als door de wetgever bedoeld geen sprake is. Doel van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is de bescherming van minderjarigen tegen de schadelijke gevolgen van seksueel misbruik en verspreiding van kinderporno.17 Of die schadelijk gevolgen ook daadwerkelijk zijn ingetreden, is echter geen noodzakelijk vereiste voor het vervullen van de strafbepaling.18 De rechtbank leest de hierboven geciteerde passage uit de parlementaire geschiedenis tegen deze achtergrond en interpreteert deze aldus dat de wetgever doelt op de uitzonderingssituatie waarin vervolging onwenselijk is omdat uit de omstandigheden op voorhand duidelijk blijkt dat de belangen van de minderjarige niet kunnen zijn geschaad. De onderhavige situatie, waarin opnames zijn gemaakt van de minderjarige [slachtoffer] die seks heeft met meerdere onbekende mannen in een voor haar onbekende omgeving en waarbij haar expliciete instemming met het vervaardigen van het filmmateriaal niet is komen vast te staan, kan niet worden gezien als een dergelijke situatie. Het verweer van de verdediging dat in dit geval de strafbaarheid ontbreekt, wordt gelet op voorgaande overwegingen verworpen. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden als in het reclasseringrapport van 14 december 2010 omschreven en een werkstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
De in beslag genomen goederen kunnen worden geretourneerd aan de beslagene.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
Verdachte is nimmer met justitie in aanraking geweest voor zedendelicten. Het door de officier van justitie gevorderde meldingsgebod gedurende drie jaren, gekoppeld aan 26 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf wordt, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, als een stap te ver gezien. Ten eerste omdat het reclasseringsrapport is geschreven toen hij nog van verkrachting werd verdacht. Ten tweede lijkt verdachte zijn leven weer op orde te hebben en zijn er geen aanwijzingen voor recidive. Om die reden wordt verzocht het meldingsgebod niet op te leggen, indien tot een strafoplegging wordt overgegaan.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft via medeverdachte [medeverdachte 4] gehoord dat hij [slachtoffer] kon ophalen en dat zij wel in was voor seks. Verdachte heeft haar opgehaald, heeft zich laten pijpen in de box bij zijn woning en heeft dit laten filmen of zelf gefilmd. De beelden hiervan heeft verdachte op zijn laptop gezet. Voor verdachte was [slachtoffer] een onverwacht verzetje en de filmbeelden een aandenken hieraan. Wat [slachtoffer] hier van vond is voor verdachte geen reden geweest om geen beelden te maken.
Niet gebleken is dat [slachtoffer] enige zeggenschap over de van haar gemaakte beelden had. Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] beslisten waar en wanneer zij de beelden maakten en wat er nadien mee gebeurde. Aan de mogelijkheid dat dit voor [slachtoffer] mogelijk vernederend, pijnlijk en gênant kan zijn geweest of in de toekomst zou kunnen worden, hebben verdachte en de medeverdachte geen aandacht besteed.
Dit gegeven op zich rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank weegt bij de strafmaatbepaling anderzijds mee dat aannemelijk is dat de verdachte in zijn persoonlijk leven nadelige gevolgen heeft ondervonden en thans nog ondervindt van de publiciteit in deze zaak.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het rapport van psychologisch onderzoek dat in opdracht van de rechter-commissaris op 10 oktober 2010 is opgemaakt door drs. J. Heerschop, GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. Als gevolg daarvan konden de onderzoeksvragen niet worden beantwoord. Heerschop, voornoemd, heeft in haar conclusie opgemerkt dat er op basis van het korte gesprekscontact geen aanwijzingen zijn dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken op pathologische gronden, zoals ziekelijke achterdocht of angst.
Uit het ten behoeve van de rechtszitting opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 december 2010 volgt dat naar aanleiding van verdachtes ontkenning van de strafbare feiten waarvan hij op dat moment werd verdacht geen uitspraken mogelijk zijn ten aanzien van risico's op recidive en risico's van gevaar of letsel. Voorts zijn er geen uitspraken mogelijk omtrent de aanwezigheid van psychiatrische ziekten en/of stoornissen in verband met het feit dat verdachte geweigerd heeft mee te werken aan het opstellen van een Pro Justitia rapportage. Desondanks heeft de Reclassering geconcludeerd dat gezien de ernst van het delict en de wijze waarop dit in dit geval zou hebben plaatsgevonden, het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag in combinatie met een reclasseringstoezicht geïndiceerd is. Indien verdachte schuldig wordt bevonden wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast zijn als bijzondere voorwaarden geadviseerd een meldingsgebod en een behandelverplichting. Opgemerkt is dat indien ter zitting blijkt dat betrokkene consistent is in zijn weigering met dit strafvoorstel mee te werken, geadviseerd wordt een andere passende straf op te leggen.
Opgemerkt dient te worden dat op het moment dat deze rapportage werd opgemaakt verdachte nog werd verdachte van aanmerkelijk zwaardere strafbare feiten, namelijk het medeplegen van verkrachting en het seksueel binnendringen van iemand die in een staat van lichamelijke onmacht verkeerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 14 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van andersoortige delicten.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit zodanig ernstig is dat een gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk en geboden is.
Deze straf wordt in voorwaardelijke vorm opgelegd. De rechtbank beoogt hiermee - zonder af te willen doen aan de ernst van het feit - te bewerkstelligen dat verdachte, mede gelet op zijn jeugdige leeftijd, door de opgelegde begeleiding door en op aanwijzing van de reclassering
wordt ondersteund bij het terugdringen van de risico's op herhaling van zijn delictgedrag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit zodanig ernstig is dat een werkstraf van na te melden duur eveneens noodzakelijk en geboden is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding/ gegevensdrager bevattende een afbeelding bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, bezitten
en
medeplegen van een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd (een van) de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldingsgebod: veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich melden bij de Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden, zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht;
- behandelverplichting: voor veroordeelde wordt individueel beoordeeld of een specifieke groepsaanpak in een individuele en/of groepsbehandeling bij De Waag te Amsterdam geïndiceerd is.
Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) uren.
Gelast de teruggave - ontdaan van alle kinderpornografische afbeeldingen - aan [verdachte] van:
1. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart
BLACKBERRYBOLD (3899850)
aangetroffen op tafel naast bed slaapkamer
2. 1.00 STK Computer Kl: rood
DELL (3899856) Portable
aangetroffen in woonkamer op tafel bij raam
3. 1.00 STK Computer Kl: wit
COMPAQ PRESARIO (3899860)
aangetroffen in 1e slaapkamer bij binnenkomst rechts
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. L.I.M. van Bergen en J.W. Vriethoff, rechters,
en mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2011.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2 Proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2010, pag. 1 ZD
3 Een geschrift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [medeverdachte 5] van 23 augustus 2010, pag. 936 en 948 dossier verhoren verdachten (hierna: DV); een geschift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [medeverdachte 5] van 24 augustus 2010, pag. 979 DV; foto nummer 20 (fotomap); proces-verbaal van verhoor benadeelde van 9 augustus 2010, pag. 391 en 395 ZD; proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] van 1 juli 2010, pag. 124 en 125 DV; proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2010, pag. 1 ZD
4 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 1 juli 2010, pag. 112 en 115 DV; proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] van 1 juli 2010, pag.150 DV
5 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 1 juli 2010, pag. 115 DV; proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] van 1 juli 2010, pag.152 en 153 DV
6 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] van 1 juli 2010, pag.153 DV; een geschift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [medeverdachte 4] van 23 augustus 2010, pag. 1054, 1056 en 1058 DV
7 Een geschrift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [medeverdachte 4] van 23 augustus 2010, pag. 1056, 1057 en 1088 DV
8 Een geschrift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [verdachte] van 24 augustus 2010, pag. 1047 en 1048 DV
9 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] van 1 juli 2010, pag.152, 153 en 154 DV; een geschift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [verdachte] van 24 augustus 2010, pag. 1037 en 1038 DV
10 Proces-verbaal onderzoek identiteit [voornaam verdachte] van 23 juli 2010, pag. 1 PD [verdachte]
11 Een geschrift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [verdachte] van 24 augustus 2010, pag. 1038 DV
12 Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2010, pag. 426 tot en met 428 ZD
13 Een geschrift, zijnde de uitgewerkte versie van het studioverhoor van [medeverdachte 4] van 23 augustus 2010, pag. 1090, 1092 en 1099 DV
14 Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2010, pag. 428 en 429 ZD
15 Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2010, pag. 426 ZD; proces-verbaal bevindingen doorzoeking boxruimte van 24 augustus 2010, pag. 14 tot en met 16 PD [verdachte]
16 Proces-verbaal van aanhouding van 23 augustus 2010, pag. 6 en 7 PD [verdachte]
17 TK 2000-2001, 27745, nr. 3, blz. 5
18 HR 7 december 2010, LJN: BO6446