ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/676568-10 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en kinderporno: Veroordeling van verdachte voor medeplegen van verkrachting en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van verkrachting en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 11 mei 2010 in een badkamer in [plaats] het slachtoffer, een 16-jarige vrouw, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van dwang, aangezien het slachtoffer herhaaldelijk 'nee' en 'stop' had geroepen, maar desondanks werd vastgehouden en onder druk werd gezet door de aanwezige mannen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door videobeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van een alternatieve tenlastelegging van verkrachting, maar werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van verkrachting en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De rechtbank legde een jeugddetentie van negen maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op het slachtoffer, evenals de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/676568-10 (Promis)
Datum uitspraak: 27 april 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 5 oktober 2010, 16 december 2010, 28 maart 2011, 30 maart 2011,
31 maart 2011, 6 april 2011, 8 april 2011, 13 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.K. Rack, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2010 tot
en met 13 mei 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld
en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een
(andere) feitelijkheid [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1993, heeft
gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben
hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) meermalen, in elk
geval éénmaal (gelijktijdig met één of meer van zijn mededader(s)),
- zijn/hun vinger(s) en/of hand(en) en/of vuist(en) en/of penis(sen) en/of
een fles (met kracht) in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] geduwd en/of
(in)gebracht en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen, (terwijl die [slachtoffer]
eenmaal of meermalen heeft gezegd en/of geroepen en/of geschreeuwd: "au" en/of
"stop" en/of "nee" en/of "Ik heb pijn" en/of "Ga weg" en/of "nee, doet pijn"
en/of "het is klaar", althans (telkens) woorden van die aard en/of strekking),
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte en/of
(één of meer van) zijn mededader(s)
- (met kracht) de hand(en) en/of pols(en) en/of arm(en) en/of voet(en) en/of
knie(en) en/of be(e)n(en), in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer]
heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vastgehouden en/of uit elkaar
gedrukt en/of gehouden
en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) met een riem en/of een touw en/of een zweep
heeft/hebben geslagen
en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geknepen
en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben getrapt en/of geschopt
en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) aan haar haren heeft/hebben gerukt en/of getrokken
en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) (naar beneden) heeft/hebben geduwd en/of getrokken
en/of
- door het (groot) aantal toen aldaar aanwezige perso(o)n(en) een grote
indruk heeft/hebben gemaakt op die [slachtoffer] en/of een dreigende en/of
intimiderende situatie heeft/hebben doen ontstaan voor die [slachtoffer]
en/of
(daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd:
- "Anders zet ik je bloot op straat" en/of
- "Je moet het gewoon doen" en/of
- "Hee, niet tegenstribbelen" en/of
- "Doe dan hoer, doe dan" en/of
- "Anders gooi ik je bh en string uit het raam" en/of
- "Moet die staaf erin" en/of
- "Doe wijd je benen open" en/of
- "Je kent geen pijn" en/of
- "Hou het been vast" en/of
- "Zeg dat je van ons bent, zeg het, hoer" en/of
- "Pijp hun twee",
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2010
tot en met 13 mei 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen althans alleen, (telkens) met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1993, van wie hij verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid of
lichamelijke onmacht verkeerde dan wel aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of
kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen
heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s)
meermalen, in elk geval éénmaal (gelijktijdig met één of meer van zijn
mededader(s)),
- zijn/hun vinger(s) en/of hand(en) en/of vuist(en) en/of penis(sen) en/of
een fles (met kracht) in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] geduwd en/of
(in)gebracht en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2010 tot
en met 7 juli 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, éénmaal of meermalen een
afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van
seksuele gedragingen, te weten
- vaginale penetratie van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- met een naakte [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en/of
- met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en één of meer penis(sen),
bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de
leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar
was betrokken (telkens) heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk
tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of
uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich door middel
van een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele telefoon, en/of met
gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten een (netwerk)provider, de
toegang tot die afbeelding(en) heeft/hebben verschaft.
3. Voorvragen
De rechtbank constateert dat de dagvaarding een opgave van tijd, plaats en persoon bevat. Voorts is zij van oordeel dat de in de dagvaarding genoemde afbeeldingen van seksuele gedragingen voldoende feitelijk zijn omschreven. In overweging genomen dat het dossier een begrensde hoeveelheid afbeeldingen bevat, was het voor de verdachte voldoende kenbaar tegen welke beschuldiging hij zich diende te verweren. De dagvaarding voldoet hiermee aan de minimale eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding stelt. De dagvaarding is derhalve geldig.
Voor het overige is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1
Ten aanzien van het onder 1. en 2. tenlastegelegde
[...]
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde
[...]
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 alternatief/cumulatief tenlastegelegde artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte te worden vrijgesproken. Gelet op de brief van de deskundige prof. mr. dr. E. Rassin heeft [slachtoffer] weliswaar een laaggemiddelde intelligentie, maar staat dit niet in de weg aan het nemen van weloverwogen beslissingen. Nu het er aldus voor moet worden gehouden dat [slachtoffer] haar wil omtrent seksuele handelingen kan bepalen, kan dit tenlastegelegde feit niet worden bewezen.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer], de beelden als aangetroffen op de blackberry van [medeverdachte 1] en de verklaringen van de verdachten wordt bewezen geacht dat de verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer].
Uit de verklaringen van de verdachten blijkt dat zij heel goed wisten dat ze [slachtoffer] op enig moment dwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Immers, meerdere verdachten hebben verklaard dat [slachtoffer] "stop" geroepen heeft.
De verklaringen van [slachtoffer] dienen zwaar te worden meegewogen in de beoordeling van de schuldvraag. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat [slachtoffer] kort nadat zij is gevonden door de politie feitelijk aangeeft dat de seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden en zij dit gedurende het onderzoek niet heeft teruggenomen, alsmede dat haar verklaring dienaangaande wordt ondersteund door beelden, die veilig gesteld zijn en deel uitmaken van het dossier.
De beelden laten aan duidelijkheid weinig te wensen ove[slachtoffer] is uiteindelijk tegen haar zin gebruikt bij seksuele handelingen, waarbij in ernstige mate misbruik van haar is gemaakt. Tijdens een aantal momenten heeft zij duidelijk aangegeven niet mee te willen werken aan de seksuele uitspattingen, waar verdachten haar aan hebben onderworpen.
Verdachten zijn stellig in hun verklaringen: [slachtoffer] heeft zichzelf geheel vrijwillig aangeboden. [slachtoffer] stelt dat er van aanvang af sprake was van dwang. De deskundige neemt in zijn rapportage een genuanceerd standpunt in. De seks, aanvankelijk vrijwillig, is op enig moment onvrijwillig geworden. Dat oordeel van de deskundige wordt overgenomen.
Uit de beelden en uit de verklaringen komt voorts duidelijk naar voren dat het groepsgedrag van de verdachten daarbij ook een doorslaggevende rol heeft gespeeld. [slachtoffer] heeft in haar verklaringen aangegeven dat zij bang was. Uit angst mishandeld te worden heeft zij toegegeven aan de grillen van verdachten.
Zeker op het moment in de badkamer, waarbij een grote groep mannen om haar heen stond, zal [slachtoffer] geen weerstand hebben kunnen bieden. Het betrof een grote groep mannen die haar in een kleine, beperkte ruimte ophield en misbruik van haar maakte. Fysiek was het onmogelijk om tegenstand te bieden aan de druk die uitgegaan is van deze feitelijke omstandigheid. Weglopen was geen optie. [slachtoffer] werd letterlijk aan handen en voeten vastgehouden door haar belagers.
Aan verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] is gezamenlijk het verwijt van verkrachting te maken. Allen hebben in de badkamer bij de verkrachting van [slachtoffer] een eigen inbreng. Uit de verklaringen van de verdachten en de beelden blijkt dat ieder een rol heeft gespeeld bij het misbruik.
Het zijn niet alleen verdachte of [medeverdachte 6], die haar penetreren en zich daarmee schuldig maken aan het feit. Nee, ook [medeverdachte 2], die haar vasthoudt, en [medeverdachte 1], die het hele gebeuren filmt, zijn daarvoor verantwoordelijk te houden.
Dit geldt ook voor de anderen die op dat moment in de badkamer aanwezig waren. Immers, de sfeer van ontremming en geweld heeft ertoe geleid dat [slachtoffer] in weerwil van haar fysieke en verbale verzet tegen de seksuele handelingen, slachtoffer geworden is. Op de geluidsfragmenten is duidelijk te horen dat [slachtoffer] aanwijzingen krijgt, aanwijzingen die ertoe leiden dat de feitelijke plegers van de verkrachting gesterkt worden in hun gedragingen.
Dit is de reden dat alle verdachten verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de handelingen waar [slachtoffer] zich had aan te onderwerpen. Hoewel enkele van de verdachten verklaard hebben dat zij openlijk hebben gezegd dat de anderen te ver gingen met [slachtoffer], heeft geen van hen daadwerkelijk iets ondernomen om te voorkomen dat de medeverdachten haar op deze wijze konden misbruiken.
Ook ten aanzien van de beschuldiging van het vervaardigen en bezit van kinderporno wordt tot een bewezenverklaring gekomen.
Van belang is om vast te stellen dat voor een bewezenverklaring van dit feit de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] is onttrokken aan het schuldverband. Met andere woorden, voor een bewezenverklaring van dit feit is het niet van belang dat verdachte zelf meende aan te kunnen nemen dat [slachtoffer] minimaal 18 jaar oud was.
Daarnaast wordt opgemerkt dat onder het vervaardigen van kinderporno niet enkel het vastleggen van het kinderpornografisch optreden valt, maar ook het kinderpornografisch optreden zelf. Immers, er kan geen kinderpornografisch optreden worden vastgelegd indien er geen handelingen worden verricht.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Feit 1 (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht)
De verdediging spitst haar betoog toe op het incident in de badkamer op de [A-straat] te [plaats]. Dit incident kan op een verkrachting lijken als er enkel feitelijk naar wordt gekeken.
Kan er een bedreigende feitelijkheid worden aangenomen op basis van de omstandigheid dat de groep als zodanig daar aanwezig was? Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en/of zijn mededaders door hun aantal een dusdanig indruk hebben gemaakt op [slachtoffer] dat voor haar een dreigende en/of intimiderende situatie is ontstaan, waardoor zij werd gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte en de medeverdachten door hun gezamenlijke aanwezigheid een dusdanig overwicht op het slachtoffer uitoefenden dat zij werd belemmerd in haar mogelijkheden tot verzet of dat zij opzettelijk een voor haar bedreigende sfeer hebben doen ontstaan waarin zij zich niet veilig voelde.
Niet blijkt dat er een vooropgezet plan was van de groep om, desnoods, kwaadschiks seks met haar te hebben. Verdachte en de overige medeverdachten hebben [slachtoffer] niet als groep tegemoet getreden om aldus het seksuele contact af te dwingen.
Weliswaar stonden er meerdere mannen om [slachtoffer] heen in de badkamer, maar niet vergeten moet worden dat zij met meerdere van hen naar bed is geweest, vrijwillig. Dat zij in de badkamer dan ineens de groep als bedreigend zou hebben ervaren, is moeilijk om aan te nemen. Dit wordt onderbouwd door het feit dat als vanuit de groep om attributen wordt geroepen, zoals een staaf of een fles, [slachtoffer] direct en krachtig 'nee' roept er dan ook niets met de attributen is gebeurd. Ook als er een tweede persoon met zijn vingers bijkomt maakt [slachtoffer] goed duidelijk dat zij hiervan niet is gediend en haalt die persoon zijn vingers weg. Evenmin staat vast dat [slachtoffer] met kracht bij de armen of de benen is vastgehouden. Zij vraagt op een gegeven moment zelf om ondersteund te worden. Het is dan ook niet aannemelijk dat de groep als zodanig of andere omstandigheden door [slachtoffer] als 'bedreigende feitelijkheid' werd ervaren.
Kan hetgeen verdachte bij [slachtoffer] deed als een bedreigende feitelijkheid worden gezien? Zij hadden samen een bepaald doel: [slachtoffer] klaar laten komen. Eerst begon [slachtoffer] met zichzelf te spelen, later werd verdachte er bij gehaald. Dit is te zien in filmpje 5. [slachtoffer] heeft, naar blijkt uit dit filmpje, meerder keren 'nee' en 'stop' geroepen, maar niet tegen verdachte. Dit was tegen de fles, de staaf en de tweede persoon gericht.
Op filmpje 6 is te zien dat verdachte nog steeds met [slachtoffer] bezig is. Hij doet zijn uiterste best om haar te laten klaarkomen. Het gaat allemaal zo snel dat het er niet naar uitziet dat het niet soepel gaat en dat is wat verdachte ook ervaart. [slachtoffer] zegt op een gegeven moment meerdere malen 'stop' en 'nee', dat het pijn doet en bekrachtigt dat door met haar hand bij de hand van verdachte te komen.
Wat verdachte en [slachtoffer] vanaf het begin wilden, dat weten we. Wat [slachtoffer] wilde toen de staaf en de fles en de tweede persoon er bij kwamen, dat weten we ook. Dat wilde ze namelijk niet en dat gaf ze ook duidelijk aan. Wat zij echter in het laatste filmpje met haar hand wilde, dat weten we niet. Wat [slachtoffer] met haar 'stop', 'nee', 'het doet pijn' en haar hand bedoelde, kunnen wij als buitenstaanders niet vaststellen. Op basis van enkel de verklaringen van [slachtoffer] en haar algemene stelling dat zij alles tegen haar wil zou hebben moeten ondergaan, kan dat niet worden vastgesteld. Wellicht bedoelde [slachtoffer] met haar hand dat verdachte moest stoppen met vingeren, of dat hij zachter moest vingeren of minder vingers moest gebruiken maar wel mocht doorgaan. We weten het niet.
[slachtoffer] had de dagen daarvoor laten zien dat zij zich uitstekend kon weren en dat zij duidelijk kon aangeven wat zij wel en niet wilde. Daarbij toonde zij voldoende initiatief. Voorts had [slachtoffer], ook al was zij met verdachte de jongste, inmiddels ruime ervaring opgedaan op seksueel gebied. Verdachte was toch wat onzeker op seksueel gebied.
De vraag of verdachte door zijn handelen, het feit dat hij niet besefte en reageerde op de 'nee' van [slachtoffer], de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij bedoelde dat hij moest stoppen? Die vraag kan niet worden beantwoord omdat er dan eerst van moet worden uitgegaan dat [slachtoffer] wilde dat verdachte stopte. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer] echter vaker 'stop' en 'nee' heeft gezegd om daarna toch weer door te gaan, mocht verdachte toch steeds weer aannemen dat zij niet bedoelde dat hij helemaal moest stoppen. Hij had aldus niet de aanmerkelijke kans hoeven te aanvaarden dat [slachtoffer] nu wel daadwerkelijk met 'nee' geheel stoppen bedoelde.
Dat het achteraf voor haar een heftige en emotionele ervaring blijkt te zijn geweest, wil niet zeggen dat het toen tegen haar wil was. Als dat al zo was, was dit voor verdachte en de medeverdachten niet kenbaar. Dit geldt eveneens voor de medeverdachten die achteraf stelden dat het wellicht allemaal te ver was gegaan. Op dat moment beseften zij dat niet omdat iedereen wist wat de bedoelingen van verdachte en [slachtoffer] waren.
Verdachte blijft bij zijn standpunt dat hij op het cruciale moment geen andere opzet had dan [slachtoffer] te laten klaarkomen. Zijn handelen kan dan ook geen bedreigende feitelijkheid opleveren. Er was geen sprake van dwang.
Ook is niet te bewijzen dat het opzet van de medeverdachten was gericht op het tegen de wil van [slachtoffer] verrichten van seksuele handelingen. Gelet op de actieve, initiërende rol van [slachtoffer], haar lachen en het meedoen met de groep, het geven van salsales, dat niemand van de verdachten kon peilen of zij het meende of dat het bij haar spel hoorde.
Alle verdachten verklaren betrouwbaar en geloofwaardig.
In het licht van het vorenstaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Feit 1 (artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht)
Zakelijk weergegeven wordt geconcludeerd tot vrijspraak van dit ten laste gelegde feit.
Feit 2 (kinderporno)
Gelet op het primaire verweer van verdachte, de omstandigheden van de zaak, alsmede het feit dat verdachte geen enkele voor [slachtoffer] schadelijke bedoeling had met het bezit van de beelden, dient hij te worden vrijgesproken. In casu is niet aan het beschermd belang en de strekking van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Vrijspraak van het onder 1 (artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht) tenlastegelegde
In navolging van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Niet gebleken is dat [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 (artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht) is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.2 Het oordeel over het onder 1 (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht) tenlastegelegde
De verklaringen van [slachtoffer]
Voordat de rechtbank de nadere bewijsoverwegingen uiteen zet, overweegt zij in algemene zin het volgende.
De verklaringen van [slachtoffer] bevatten inconsistenties en zijn op diverse punten vaag. Voorts heeft onderzoek door de politie geen ondersteuning opgeleverd voor een aantal punten uit de verklaringen van [slachtoffer].
Anderzijds staat vast dat de verklaringen van [slachtoffer] op talrijke en wezenlijke punten ondersteund worden door verklaringen van anderen dan wel overige stukken uit het dossier. De door de rechter-commissaris aangewezen deskundige, prof. mr. dr. E. Rassin, heeft voorts geconcludeerd dat hij geen reden ziet om te twijfelen aan het geheugen van [slachtoffer] danwel haar vermogen om gebeurtenissen waarheidsgetrouw weer te geven. Voor de stelling dat de verklaringen van [slachtoffer] gelet op haar achtergrond en beperkingen als zodanig onbetrouwbaar zijn te achten ziet de rechtbank dan ook onvoldoende grond. Hierbij betrekt de rechtbank de opmerking van de deskundige Rassin dat het, onder de gegeven omstandigheden, begrijpelijk is dat de reconstructie van de gebeurtenis een verwarrend verhaal oplevert en dat inconsistenties in dit geval geen betrouwbare indicatie zijn van ongeloofwaardigheid.
Dit alles overziende, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is voor de algehele uitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer] als bewijsmiddel. Wel zal zij de verklaringen van [slachtoffer] met terughoudendheid en voorzichtigheid bezien. De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer] daarom alleen als bewijsmiddel gebruiken voor zover deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
Dwang
Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kan sprake zijn indien de dader opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar zin ondergaat. Hiervan kan sprake zin als de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende wettige bewijsmiddelen voor handen zijn en is er op grond van deze bewijsmiddelen van overtuigd dat [slachtoffer] op 11 mei 2010 seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan, voor zover dit betreft het binnendringen van [slachtoffer] met vingers, handen en een vuist. Naar het oordeel van de rechtbank dient voorts bewezen te worden geacht dat sprake is geweest van dwang, welke heeft bestaan uit het open duwen van de knieën van [slachtoffer] en een dreigende situatie ontstaan door de aanwezigheid van het grote aantal personen en het uiten van de bewezen geachte zinsneden.
De verklaring van [slachtoffer] dat deze seksuele handelingen tegen haar wil plaatsvonden, vinden steun in de volgende bewijsmiddelen. Blijkens de beschrijvingen van (het geluid bij) de videobeelden en de verklaringen van verdachten is te zien en te horen dat [slachtoffer] tijdens de handelingen meerdere keren 'nee', 'pijn' en 'erg pijn' zegt, alsmede dat zij uiteindelijk de hand van verdachte vastpakt. Voorts blijkt uit de verklaringen van verschillende verdachten dat zij op enig moment uit het gedrag van [slachtoffer] opmaakten dat zij de penetratie niet (meer) wilde.2 Onder de hierna beschreven omstandigheden kan het gegeven dat [slachtoffer] zich niet méér tegen het binnendringen heeft verzet, bijvoorbeeld door zich lichamelijk te verzetten en/of weg te gaan niet worden opgevat als een indicatie dat zij deze handelingen vrijwillig heeft ondergaan.
Voor het bestaan van de dreigende situatie door de aanwezigheid van een groot aantal personen acht de rechtbank de tenlastegelegde en bewezen verklaarde uitspraken van een of meer verdachten van belang. Met deze uitingen wordt naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer gecommandeerd, geven verdachten er blijk van haar gevoel van pijn te negeren en wordt een van de verdachten bevolen geweld toe te passen om de penetratie te bewerkstelligen.
De rechtbank merkt op dat zij voor deze dreigende sfeer bevestiging vindt in overige omstandigheden die aan de bewijsmiddelen kunnen worden ontleend:
- het seksuele handelen speelde zich af in een badkamer, die moet worden beschouwd als relatief kleine ruimte die in dit geval weliswaar niet was afgesloten maar die een zeker afgeschermd karakter had;
- in die ruimte was naast [slachtoffer] een groep mannen bestaande uit tenminste zes personen aanwezig die haar min of meer omringden;
- [slachtoffer] was daarbij de enige die ontkleed was;
- deze mannen stonden dicht bij [slachtoffer], of hadden fysiek contact met haar, waarbij een van hen [slachtoffer] ondersteunde en vasthield terwijl een ander respectievelijk anderen seksuele handelingen bij haar verrichtte(n);
- tijdens het binnendringen door verdachte zijn opmerkingen gemaakt die als aanmoediging voor diens handelen kunnen worden beschouwd;
- het seksuele handelen werd van verschillende zijden met mobiele telefoons gefilmd, waarbij een deel van de opmerkingen en handelingen blijkens de opmerkingen lijken te zijn ingegeven dan wel geïnspireerd door dat filmen.
De rechtbank acht voorts in dit kader als voorafgaande omstandigheden van belang dat [slachtoffer] was weggelopen uit een justitiële inrichting, dat [slachtoffer] met al genoemde mannen in de uren of de dag daarvoor seks heeft gehad; dat verdachten met de klaarblijkelijke bedoeling van seks naar de woning waren gekomen; dat twee verdachten diverse lichaamsdelen van [slachtoffer] hebben geschoren, dat meerdere malen door verdachten is gelachen tijdens protesten van [slachtoffer], dat zij op bevelende toon werd toegesproken, en dat werd voorgesteld een wc-borstel in te brengen bij [slachtoffer]. Deze omstandigheden hebben bijgedragen aan de opbouw van een sfeer van toenemende intimidatie overgaand in dreiging, die uitliep op het bewezen geachte incident in de badkamer.
De rechtbank acht dan ook voldoende wettige bewijsmiddelen voor handen en is er van overtuigd dat verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben gebracht in een zodanige situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang.
Opzet
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de bewezenverklaarde gedraging. Verdachte heeft in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] het binnendringen met zijn vingers, hand en vuist onder dwang heeft ondergaan.
Verdachte is naar de woning van [medeverdachte 6] gekomen met de bedoeling om seks te hebben met de - voor hem tot dan toe onbekende - [slachtoffer]. Hij kwam hier aan het einde van de ochtend of begin van de middag aan. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] met diverse mannen seksuele handelingen verrichtte danwel dat zij seksuele handelingen onderging. Hij heeft voorts van haar gehoord dat zij was weggelopen uit het Poortje. Daarnaast heeft hij een ping aan [medeverdachte 3] gestuurd met een seksueel geladen uitnodiging aan [medeverdachte 3] om ook naar de woning te komen. Hij heeft vervolgens [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] opgehaald en hen naar de woning geleid. Hij heeft gezien dat diverse lichaamsdelen van [slachtoffer] werden geschoren door [medeverdachte 6].
De rechtbank constateert dan ook dat verdachte kennis had van de omstandigheden die de aanloop vormden van de voor [slachtoffer], alsmede de omstandigheden ten tijde van de dreigende situatie. Daarnaast heeft [slachtoffer] in duidelijke bewoordingen laten weten dat zij pijn had en dat de handelingen tegen haar wil waren. Door deze protesten, in de gegeven omstandigheden, te negeren, heeft verdachte zonder meer de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelingen plaatsvonden tegen de wil van [slachtoffer] en dat zij deze onderging vanwege dwang.
Dat verdachte daarnaast een ander doel voor ogen had, doet hieraan niet af.
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het door haar aangevoerde verweer dat voor verdachte niet kenbaar is geweest dat [slachtoffer] helemaal niet meer gediend was van enige vorm van penetratie. In dit kader is de rechtbank van oordeel dat uit de ter zitting waargenomen filmbeelden niet blijkt dat verdachte na de protesten van [slachtoffer] zachtzinniger te werk ging, het tegendeel lijkt zelfs het geval. Ook als aangenomen wordt dat [slachtoffer] mogelijk een andere of mildere vorm van penetratie wel wilde, kon verdachte hiervan in de gegeven omstandigheden niet uitgaan zonder dit te vragen.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat uit het feit dat verdachte na eerdere protesten van [slachtoffer] is doorgegaan met de penetratie niet betekent dat zij impliciet toestemde met de handelingen van verdachte. Gezien de situatie kon verdachte daarvan ook niet uitgaan.
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of het onderdeel 'tezamen en in vereniging' uit de tenlastelegging bewezen dient te worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar vaste jurisprudentie is voor medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist . Het is niet nodig dat de verschillende samenwerkende personen ieder voor zich alle bestanddelen van het delict verwezenlijken; die kunnen over verschillende personen verdeeld zijn. Dit is ook wel omschreven als de eis dat sprake moet zijn van een handeling door de medepleger die voor de uitvoering van het strafbare feit van overwegend belang is , of ook: een handeling die daarvoor van wezenlijke betekenis is. Het opzet van de medepleger moet enig verband houden met het strafbare grondfeit, maar kan wel een eigen kleur hebben, die enigszins afwijkt van het opzet van de pleger zelf en waarbij vaak vrij globaal opzet op het grondfeit volstaat.
In dit verband stelt de rechtbank vast dat voor de aanwezigen in of vlakbij de badkamer kenbaar moet zijn geweest dat met het seksuele handelen op dat moment de grens van de onvrijwilligheid werd overschreden.
In de jurisprudentie en de literatuur is veelvuldig aandacht besteed aan de vraag naar de betekenis van het zich niet distantiëren door omstanders respectievelijk aanwezigen bij het plegen van een strafbaar feit. De enkele vaststelling van aanwezigheid, zich niet distantiëren en het louter instemmen is volgens de Hoge Raad onvoldoende.
In dit geval heeft de aanwezigheid van de medeverdachten echter een bijzondere betekenis, nu reeds met de aanwezigheid van het grote aantal verdachten een wezenlijke bijdrage is geleverd aan een element uit de delictsomschrijving. Uit de bovenstaande overwegingen volgt immers dat de verdachten reeds door hun aanwezigheid in een groep van een groot aantal personen voorafgaand en ten tijde van het seksueel binnendringen door verdachte en door verdachte en [medeverdachte 3] tegelijk, in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van een dreigende situatie voor [slachtoffer] en daarmee aan dwang als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij zijn de omstandigheden voorafgaande en ten tijde van de penetratie van belang voor de dreigende werking die van het grote aantal personen uitging. De medeverdachten wisten van die omstandigheden. Toen de bewezen verklaarde handelingen vervolgens werden verricht, hebben diverse medeverdachten ervoor gekozen om er bij te blijven ondanks de toen reeds bestaande dreigende situatie voor [slachtoffer]. De rechtbank wijst in het bijzonder op de opmerkingen die kennelijk door verschillende personen zijn gemaakt tijdens de opname met de telefoon van [medeverdachte 1] en die de indruk wekken de situatie te bestendigen en een aanmoedigende strekking hebben. Op de opname is aan diverse uitingen te horen dat enkele van de verdachten plezier beleven aan het moment.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medeverdachten in genoemde omstandigheden door hun aanwezigheid in of dichtbij de badkamer een wezenlijke bijdrage aan het kunnen plaatsvinden van deze handelingen hebben geleverd. In die zin is sprake geweest van een "stilzwijgende" bewuste samenwerking.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de medeverdachten, nu zij aanwezig zijn geweest bij meerdere omstandigheden die de rechtbank hierboven in onderlinge samenhang als dwingend heeft omschreven en aanwezig is geweest in of bij de badkamer ten tijde van het seksueel binnendringen, tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat dit handelen, mede door hun aanwezigheid, tegen de zin van [slachtoffer] zou plaatsvinden. Dit betekent dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachten geacht moet worden op dit handelen te zijn gericht geweest.
Ten slotte acht de rechtbank bewezen dat verdachte, gezien het bovenstaande en zijn leidende en initiërende rol, nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 3] en de andere medeverdachten ten aanzien van de door [medeverdachte 3] verrichte penetratie.
4.4.3 Het oordeel over het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte foto's met daarop seksuele gedragingen van de minderjarige [slachtoffer] in zijn bezit heeft gehad, heeft vervaardigd en verspreid. De afbeeldingen zijn gevonden op de sd-card in de onder verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen mobiele telefoon. Het betreft de foto's 54 tot en met 57.
Hoewel de foto's zijn aangetroffen in de zogenoemde 'allocated clusters' is opzet op het bezit van de foto's geïmpliceerd nu verdachte heeft verklaard de foto's zelf te hebben vervaardigd. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, gegeven dat verdachte op dat moment de beschikkingsmacht had over de beelden en dat hij hiertoe de opzet had. Immers, aangenomen moet worden dat verdachte op het moment van het vervaardigen de beschikking over de beelden had en zijn opzet daarop mede gericht was. Nu verdachte een foto met daarop een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij [slachtoffer] is betrokken heeft gepingd aan [medeverdachte 3] acht de rechtbank het verspreiden van kinderporno eveneens bewezen.
Daarnaast acht de rechtbank op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte films heeft vervaardigd. Hiermee is tevens ten aanzien van deze afbeeldingen het bezit van kinderporno gegeven.
Bovendien heeft verdachte door voor de camera seksuele handelingen te verrichten met de minderjarige [slachtoffer] een wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het beeldmateriaal. Niet kan worden aangenomen dat hij zich van het filmen van die handelingen niet bewust is geweest. Nu verdachte desondanks met die handelingen is doorgegaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het filmen van die handelingen gericht is geweest. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat eveneens sprake is van het medeplegen van het vervaardigen van kinderporno.
Voor zover door de raadsman van verdachte is gesteld dat verdachte met het vervaardigen van de films geen schadelijke bedoeling heeft gehad, overweegt de rechtbank dat voor de toepassing van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht niet noodzakelijk is dat de jeugdige is geschaad.3
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 11 mei 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen door geweld
en feitelijkheden [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1993, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- hun vingers en/of hand(en) en/of vuist in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of
gebracht en/of vervolgens heen en weer bewogen, terwijl die [slachtoffer] heeft gezegd en/of geroepen en/of geschreeuwd : "au" en "stop" en "nee" en "nee, doet pijn" en "het is klaar",
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte en zijn mededaders
- met kracht de knieen van die [slachtoffer] hebben uit elkaar gedrukt en gehouden
en
- door het (groot) aantal toen aldaar aanwezige personen een grote indruk hebben gemaakt op die [slachtoffer] en een dreigende situatie hebben doen ontstaan voor die [slachtoffer]
en
(daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd:
- "Moet die staaf erin" en
- "Doe wijd je benen open" en
- "Je kent geen pijn" en
- "Hou het been vast";
2.
in de periode van 10 mei 2010 tot en met 7 juli 2010 te [plaats] meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en
- met een naakte [slachtoffer] en
- met [slachtoffer] en penissen,
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, heeft verspreid en in bezit heeft gehad
en
in de periode van 10 mei 2010 tot en met 7 juli 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten
- pijpen door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1993) en
- met een naakte [slachtoffer] en
- met [slachtoffer] en penissen,
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, heeft vervaardigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
[slachtoffer] bevond zich in een vreemde omgeving, met vreemde mannen die er alleen maar op uit waren om seks te hebben. Verdachte en zijn medeverdachten hadden zich in hun ontmoeting met [slachtoffer] uitsluitend gericht op het botvieren van hun eigen lustgevoelens en in het geheel geen eerbied voor de lichamelijke integriteit, de gevoelens en de beleving van de 16-jarige [slachtoffer].
In een totaal ontremde en bandeloze sfeer kwam [slachtoffer] in de badkamer terecht. In de beslotenheid van de badkamer, waar zij werd vastgehouden en niet in staat was om het misbruik te stoppen, heeft [slachtoffer] de ene na de andere geestelijke en lichamelijke vernedering moeten verdragen.
Daarbij wordt mede in acht genomen het feit dat de verdachten meenden het misbruik vast te moeten leggen met een Blackberry. Ze hebben daarmee willens en wetens de privacy van de minderjarige [slachtoffer] met voeten getreden en zich in het geheel niet bekommerd om de schade die het in omloop brengen van deze opnames en afbeeldingen bij haar kon veroorzaken.
Dit wordt de verdachten in hoge mate kwalijk genomen. Te meer omdat in hun eigen verklaringen kan worden gelezen dat ze donders goed hebben begrepen dat ze veel te ver gegaan zijn. [slachtoffer] was er duidelijk in dat grenzen ver werden overschreden. Ze heeft herhaaldelijk gevraagd om te stoppen, ze heeft geschreeuwd van de pijn en duidelijk uitgeroepen dat ze niet verder kon en wilde.
In het algemeen mag als bekend worden verondersteld dat slachtoffers van seksueel geweld nog lang met de psychische gevolgen van het geweld dat ze hebben moeten ondergaan worstelen. Het is niet zelden dat ze pas na jaren en intensieve geestelijke begeleiding in staat zijn om de draad van hun leven weer op te kunnen pakken.
Hoe het verder zal gaan met [slachtoffer], moet de toekomst uit kunnen wijzen. [slachtoffer] zal nog een lange en zware tijd voor zich hebben om deze gebeurtenissen een plaats te kunnen geven en haar leven te kunnen hervatten.
Om die reden wordt gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest, alsmede een werkstraf voor de duur van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen, waarvan een gedeelte, groot 100 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden als omschreven in de door de Raad van de Kinderbescherming opgemaakte rapportage.
De in beslag genomen goederen kunnen worden geretourneerd aan de beslagene.
8.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan verzoekt de verdediging de rechtbank bij de strafoplegging met het volgende rekening te houden.
Duidelijk was dat verdachte pas bij het kijken van de beelden ter zitting besefte dat wat er in mei 2010 is gebeurd. Uit de deskundigenrapportage kan worden afgeleid dat de feiten onder invloed van drank en drugs zijn begaan en verdachte nauwelijks heeft stilgestaan bij de gevoelens van het meisje. Dat zijn geen strafverminderende omstandigheden, maar ze zijn evenmin strafvermeerderend omdat de onderzoeken en conclusies wat dit betreft onvoldoende zijn.
Verzocht wordt om in het voordeel van verdachte te laten meewegen dat hij een first offender is en dat hij zestien jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict. Ook zijn houding tijdens het proces mag worden genoemd. Hij heeft direct openheid van zaken gegeven, draaide nergens omheen, heeft nooit een beroep op zijn zwijgrecht gedaan en heeft direct oprechte empathie voor [slachtoffer] getoond.
Voorts kan niet enkel verdachte zijn houding worden verweten. Ik verwijs op dit punt naar de verklaringen van personen uit de directe omgeving van [slachtoffer], haar eigen verklaringen, de opstelling bij de rechter-commissaris, naar de rapportage van de deskundige Rassin en naar alle overige verklaringen waarin wordt beschreven wat voor persoon [slachtoffer] is, hoe zij zich gedroeg en dat het niet de eerste keer was dat zij in een dergelijke situatie was aanbeland. In dit verband kan ook het 'Poortje' worden verweten dat zij het zover hebben laten komen. Zij wisten wat voor een persoon [slachtoffer] was en hadden beter toezicht op haar moeten houden.
Dit geldt eveneens voor het toezicht door Cordaan.
Ten slotte wordt de rechtbank verzocht om acht te slaan op de overwegend positieve rapporten die zijn geschreven over verdachte.
Gelet op het vorenstaande wordt verzocht de straf op te leggen zoals door de officier van justitie geëist.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft als pleger van de bewezen geachte verkrachting een hoofdrol daarbij gespeeld. Hij heeft misbruik gemaakt van de afhankelijke situatie waarin het - uit haar instelling weggelopen - slachtoffer zich bevond, en van de sfeer van intimidatie en dreiging waarin zij ten tijde van de verkrachting mede door toedoen van verdachte was komen te verkeren.
Naar blijkt uit hetgeen in paragraaf 4.4.1 is neergelegd, is verdachte naar de woning van [medeverdachte 6] gekomen met de bedoeling om seks te hebben met een voor hem onbekende vrouw, het slachtoffer. Daarnaast heeft hij een seksueel geladen uitnodiging aan een ander gezonden. Verdachte heeft een actieve, leidende rol gespeeld bij de gebeurtenissen van 11 mei 2010. Duidelijk is dat verdachte geen oog voor de belangen van het slachtoffer had.
Door zo te handelen heeft verdachte zijn lustgevoelens en die van de medeverdachten gesteld boven het belang van het slachtoffer en zich daarbij niet of nauwelijks/onvoldoende bekommerd om haar gevoelens. Met dit handelen heeft verdachte (samen met anderen) op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorstelbaar is dat het voor haar een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers, zeker jeugdige, van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Hierbij valt niet uit te sluiten dat deze gevolgen, mede gelet op de persoon en leeftijd van het slachtoffer, eerst later volledig blijken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen omtrent de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan nog het volgende betrokken.
Het bewezen verklaarde heeft zich gedurende kortere tijd heeft afgespeeld binnen - naar moet worden aangenomen - een reeks seksuele handelingen tussen het slachtoffer en respectievelijke verdachten, verspreid over tenminste drie dagen. De rechtbank heeft - buiten het bewezen geachte - de al dan niet vrijwilligheid van die handelingen aan de zijde van het slachtoffer niet met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen. Dit brengt de rechtbank ertoe enige matiging aan te brengen in haar oordeel over de hoogte van de op te leggen straffen van de daders. Wel moet mogelijke seksuele laagdrempeligheid bij het slachtoffer in het aangaan van haar contacten met de verdachten, worden afgewogen tegen de kwetsbare positie waarin zij zich bevond. Dat een eventuele vrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer in ieder geval tijdens het bewezen verklaarde is omgeslagen naar onvrijwilligheid behoort naar het oordeel van de rechtbank mede tot het risico van de situatie waarin de verdachte zich heeft begeven door seks te zoeken met het slachtoffer en getuige te zijn van de seks van haar met anderen. Dat verdachte - als medeverantwoordelijke dader - dit risico heeft genomen, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt bij de strafmaatbepaling voorts mee dat aannemelijk is dat de verdachten in hun persoonlijk leven nadelige gevolgen hebben ondervonden en thans nog ondervinden van de publiciteit in deze zaak.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het rapport van psychologisch onderzoek dat in opdracht van de kinderrechter/rechter-commissaris op 18 oktober 2010 is opgemaakt door D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, blijkt het volgende.
Bij verdachte kan geen gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens worden vastgesteld. Er zijn bij verdachte wel een aantal risiscofactoren aanwezig, die de verdere persoonlijkheidsontwikkeling op den duur kunnen bedreigen, wanneer verdachte, in voor hem emotioneel lastige periodes, onvoldoende begeleiding en steun ervaart.
Tot op heden heeft verdachte zich bij de Jeugdreclassering en Nieuwe Perspectieven wel goed begeleidbaar opgesteld.
Het toenemend gebruik van middelen als alcohol en softdrugs om minder last te hebben van pijnlijke emotie is zorgelijk, er kan in dat opzicht bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens worden vastgesteld in de zin van alcohol- en cannabismisbruik, inmiddels volledig in remissie door zijn verblijf in de justitiële jeugdinrichting.
Op dit moment is er sprake van losmakingsproblematiek en een zich ontwikkelende identiteit. Tegen deze achtergrond kan de nog onrijpe coping, in de vorm van het middelenmisbruik, en het opstandige en grensopzoekende gedrag, worden verklaard. Bij verdachte is echter sprake van een voldoende sensitief en moreel besef om te leren hoe hij op meer sociaal aangepaste wijze om kan gaan met zijn emoties.
Ondanks het feit dat verdachte voorafgaande aan het tenlastegelegde al enige tijd niet goed in zijn vel zat en dat er sprake was van alcohol- en cannabismisbruik, zo ook voorafgaande aan het tenlastegelegde, indien bewezen, is daarmee geen direct verband te leggen met zijn aandeel in in het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen. Verdachte heeft voldoende momenten gehad waarop hij afstand had kunnen nemen van hetgeen er gebeurde.
Verdachte kan in dat opzicht als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd ten aanzien van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen.
Uit het rapport van psychiatrisch onderzoek dat in opdracht van de kinderrechter/rechter-commissaris op 19 maart 2011 is opgemaakt door drs. B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, blijkt het volgende.
Verdachte toont geen duidelijke ziekelijke stoornis in de zin van geneigdheid tot misbruik van alcohol en softdrugs, al was daar in de afgelopen paar jaar wel sprake van.
Er was in deze tijd ook sprake van een aanpassingsstoornis met emotionele kenmerken als reactie op de verbroken relatie met zijn vriendin. Tevens wordt een gebrekkige ontwikkeling gezien in de vorm van gedragsproblemen. Deze gebrekkige ontwikkeling is echter beperkt en laat zich niet als een ernstige stoornis classificeren. Wel wordt een versterkte neiging gezien tot oppositioneel reageren en beïnvloedbaarheid door de groep waarin hij verkeert, met een versterkte behoefte aan vertier en neiging tot het in zekere mate ontlopen van verantwoordelijkheden. Geconcludeerd wordt dat verdachte zich heden in positieve zin ontwikkelt en dat zijn ontwikkeling niet vastgelopen is.
Genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten.
De aanwezige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde in zekere mate verdachtes keuzes ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten.
Door zijn, alhoewel beperkt, alcoholgebruik voorafgaande aan de tenlastegelegde feiten, zijn sofdruggebruik tijdens het samenzijn en de groepssfeer met de zekere druk die hiervan uitging, was verdachte enigszins beperkt in het maken van afwegingen. Toch was hij wel in staat zijn oordeel te vormen over de toelaatbaarheid van zijn gedragingen. Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid wordt geconcludeerd dat deze enigszins verminderd is.
Ten aanzien van de hulpverlening die nodig is om verdachtes sociaal-emotionele ontwikkeling te bevorderen en te stimuleren, wordt voortzetting van het inmiddels gestarte ambulante hulpverleningsprogramma geadviseerd.
Dit behelst het onder toezicht van de jeugdreclassering, in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, voortzetten van het MDFT-programma. Voorts wordt geadviseerd de NPT-cursus, waarin hij geholpen wordt het omgaan met vrienden, school en eventueel werk, te continueren.
Daarnaast wordt geadviseerd om verdachte deel te laten nemen aan een ambulante groepsbehandeling gericht op het omgaan met intimiteit en seksualiteit. De Waag in Amsterdam heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn en zij hebben ook de expertise op dit terrein.
Ten slotte heeft L. Ibrahim van de Jeugdreclassering op 22 maart 2011 een adviesrapportage opgesteld en deze ter terechtzitting als deskundige en getuige nader toegelicht. Het advies luidt als volgt.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling overgaan, dan wordt voorgesteld om verdachte een verplicht contact met jeugdreclassering op te leggen in het kader van de Maatregel Hulp en Steun als bijzondere voorwaarde. Voorgesteld wordt om de Maatregel Hulp en Steun voor de duur van één jaar binnen de gestelde proeftijd in het vonnis op te nemen.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater zijn conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid mede heeft gebaseerd op alcohol en softdrugsgebruik voorafgaande aan het delict. De rechtbank ziet, mede gelet op de tegenstrijdigheid in de adviezen van de deskundigen op dit punt en op haar eigen observaties ter terechtzitting, hierin evenwel geen aanleiding om aan te nemen dat de bewezen verklaarde feiten verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 14 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een andersoortig delict.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de actieve rol die verdachte bij de verkrachting heeft gespeeld, alsmede dat hij het slachtoffer penetreerde en niet is gestopt toen zij aangaf dat zij het niet meer wilde, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
In het bijzonder heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat nog het volgende betrokken. Verdachte is aan te merken als de hoofddader van het bewezen geachte feit. Daarnaast is verdachte door meerdere medeverdachten en [slachtoffer] in het algemeen als leider en initiator gezien. Hij is bovendien zeer actief betrokken geweest bij het maken van de films en foto's van [slachtoffer]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een zeer kwalijke rol heeft gespeeld in het geheel. Anderzijds spreekt voor de verdachte in matigende zin dat hij op het moment van het feit nog jong was, dat hij inzicht lijkt te hebben in de verwijtbaarheid van zijn handelen en dat hij in de afgelopen maanden goed begeleidbaar heeft opgesteld.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten zodanig ernstig zijn dat een gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk en geboden is.
Deze straf wordt deels in voorwaardelijke vorm opgelegd. De rechtbank beoogt hiermee - zonder af te willen doen aan de ernst van de feiten - te bewerkstelligen dat verdachte, mede gelet op zijn jeugdige leeftijd, door de opgelegde begeleiding door en op aanwijzing van de reclassering wordt ondersteund bij het terugdringen van de risico's op herhaling van zijn delictgedrag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit zodanig ernstig is dat een werkstraf van na te melden duur eveneens noodzakelijk en geboden is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 57, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 240b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 1, voor zover dit ziet op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht,
tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, voor zover dit ziet op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
medeplegen van verkrachting
2.
een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken, verspreiden en bezitten
en
medeplegen van een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, en op het moment dat veroordeelde meerderjarig wordt onder toezicht en leiding van Stichting Reclassering Nederland, ressort Amsterdam, stellen. Vervolgens moet hij gedurende één jaar van de proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en Stichting Reclassering Nederland, ressort Amsterdam blijven en zich naar de door of namens deze instellingen te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instellingen dat nodig vinden;
- behandelverplichting: veroordeelde moet deelnemen aan een ambulante groepsbehandeling gericht op het omgaan met intimiteit en seksualiteit bij De Waag in Amsterdam.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarde hulp en steun te verlenen gedurende één jaar van die proeftijd.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. 1.00 STK Computer Kl: zwart
COMPAQ EVO portable (3872955)
aangetroffen onder bed slaapkamer
2. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zilver
BLACKBERRYBOLD (3872959)
aangetroffen op bank in woonkamer, incl adapter
3. 1.00 STK Computer Kl: grijs
DELL (3872972)
aangetroffen op dressoir in slaapkamer
4. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart
BLACKBERRY (3872976),
ontdaan van alle kinderpornografische afbeeldingen,
aangetroffen op dressoir in slaapkamer
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. L.I.M. van Bergen en J.W. Vriethoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2011.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 15 november 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pag. 5; proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 4 november 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pag. 10; proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 4 november 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pag. 12.
3 Zie HR 7 december 2010, LJN: BO6446.