ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ8136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-670770-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht na advies van deskundigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 augustus 2010 verschillende strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, bedreiging met een wapen, en het beschadigen van politie-eigendommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie, waardoor hij niet strafbaar kan worden gesteld voor de gepleegde feiten. De psychiater en psycholoog hebben in hun rapporten geadviseerd om de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren en een maatregel op te leggen op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had TBS met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank volgde dit advies niet en oordeelde dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, specifiek in een forensisch psychiatrische kliniek, meer passend was. De rechtbank heeft de verdachte voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst, waarbij de nadruk ligt op behandeling en vermindering van het recidiverisico. De rechtbank heeft de beslissing onderbouwd met de conclusies van de deskundigen en de noodzaak van een veilige behandelomgeving voor de verdachte, die gevaarlijk kan zijn voor zichzelf en anderen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel opgelegd om hem te beschermen en te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/670770-10
Datum uitspraak: 26 april 2011
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2011.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 31 augustus 2010 te [woonplaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in zijn woning, perceel [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was, immers heeft verdachte met dat opzet een gasleiding van een muur in voornoemde woning losgetrokken en daarbij de gaskraan in voornoemde woning opengedraaid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 31 augustus 2010 te Amsterdam [brigadier] en [hoofdagent], brigadier en hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een keukenmes en een bijl een politiebureau binnengegaan en op die [brigadier] en [hoofdagent] afgelopen en op korte afstand genaderd en heeft verdachte daarbij zijn handen, met daarin een keukenmes en een bijl, boven zijn hoofd gehouden en daarbij zwaaiende bewegingen gemaakt;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 31 augustus 2010 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een politiebus toebehorende aan Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft beschadigd door met een mes en/of een bijl meermalen op voornoemde politiebus te slaan;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 31 augustus 2010 te Amsterdam wapens van categorie IV heeft gedragen, te weten een keukenmes, totale lengte 32,3 centimeter en een lemmet van 20,5 centimeter en één snijzijde, en een handbijl, lengte steel 32,5 centimeter en breedte bijlblad bij steel 4 centimeter en lengte bijlblad 14,5 centimeter en snijvlak 10 centimeter, waarvan, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder die voorwerpen werden aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat die voor geen ander doel waren bestemd dan om te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vielen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is echter niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Door psycholoog D. Breuker en psychiater I. Maksimovic is onderzoek gedaan naar de geestvermogens van verdachte.
De psycholoog concludeert in haar rapport d.d. 28 januari 2011 dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Er is volgens haar sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk een psychotische stoornis Niet Anders Omschreven. Dit houdt in dat er sprake is van wanen (de overtuiging dat diverse mensen uit zijn omgeving het op hem hebben gemunt en hem continu provoceren en terroriseren), en van auditieve hallucinaties (het horen van stemmen en van kloppen op de deur van zijn woning). Op basis van de huidige inzichten wordt een psychotisch toestandsbeeld, in tegenstelling tot veronderstellingen uit een eerder door dezelfde psycholoog verricht onderzoek, eerder in het kader van een schizofrenie vermoed, dan van een waanstoornis. Verdachte handelde primair vanuit de wanen en hallucinaties. Hij is overtuigd van de werkelijkheid ervan. De psycholoog acht de kans op recidive hoog omdat bij verdachte geen sprake is van ziekte-inzicht en hij antipsychotische medicatie weigert, aldus steeds de psycholoog.
De psychiater concludeert in zijn rapport d.d. 31 januari 2011 eveneens dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Er is volgens de psychiater sprake van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Op grond daarvan is zijn realiteitsbesef zeer ernstig verstoord. Verdachte is er volledig van overtuigd dat de politie hem achtervolgt, dat de politie ervoor heeft gezorgd dat hij ontslagen werd, dat de politie zijn hond heeft vergiftigd en dat de politiemensen hem steeds zeggen dat hij het land moet verlaten, aldus de psychiater. Hij schat het recidiverisico hoog in, vooral op grond van de ernst van verdachtes stoornis en het volledig ontbreken van ziektebesef of –inzicht.
Beide deskundigen adviseren om verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt dit advies. Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De rechtbank acht daarbij na te noemen maatregel op zijn plaats, aangezien verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten ter beschikking gesteld zal worden en dat hij van overheidswege verpleegd zal worden (TBS).
De rechtbank overweegt als volgt.
Beide deskundigen adviseren in hun hiervoor genoemde rapporten om aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. Plaatsing zou dienen te geschieden in een forensisch psychiatrische kliniek. De psychiater onderbouwt deze keuze in zijn rapport door te stellen dat verdachte nooit eerder werd behandeld, laat staan forensisch, zodat niet wordt geadviseerd (gelet op het stepped care model van forensische zorg) om een zwaardere maatregel, TBS, op te leggen. In het kader van artikel 37 Sr kan verdachte desnoods onder dwang medicamenteus worden behandeld, waardoor het gevaar voor herhaling aanzienlijk zal afnemen. Het is denkbaar dat na afloop van de maatregel de behandeling wordt voortgezet in een BOPZ kader, aldus de psychiater.
Als antwoord op aanvullende vragen relateert de psycholoog in een aanvullend rapport van 16 maart 2011 dat verdachte nog niet eerder een behandeling heeft gehad voor zijn stoornis. Volgens haar is de verwachting dat het recidiverisico binnen het kader van artikel 37 Sr voldoende kan worden teruggedrongen, zodat er geen aanleiding is een behandeling in het kader van TBS te adviseren. Zo nodig, meent de psycholoog, kan de maatregel ten uitvoer worden gelegd in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) en niet in een reguliere kliniek of op een reguliere afdeling, omdat in een FPK de mogelijkheden om een agressieve ontregeling te hanteren groter zijn.
Als antwoord op aanvullende vragen relateert de psychiater in een aanvullend rapport van 20 maart 2011 dat een behandeling in het kader van artikel 37 Sr in een forensisch psychiatrische instelling inhoudelijk anders is dan de behandeling in het kader van dit artikel in een GGZ-instelling waar het doel medisch van aard is, namelijk vermindering van de psychose, waarbij men streeft naar een snelle ambulantisering. Het doel van een behandeling in een forensische instelling is vermindering van het recidiverisico. Er worden andere vormen van behandeling toegepast, zoals agressiehantering en het uitwerken van het delictscenario. De psychiater is van mening dat verdachte een meer compleet zorgaanbod zou krijgen in een forensisch psychiatrische instelling, wat ten goede zou komen aan de vermindering van het recidiverisico. Behandeling in het kader van artikel 37 Sr is flexibeler dan die in het kader van een TBS. Verlofmodaliteiten of plaatsing in instellingen die extra zorg kunnen bieden, kunnen flexibeler en sneller worden ingezet. Men is niet afhankelijk van het Ministerie van Justitie bij het maken van behandelinginhoudelijke beslissingen. Als de maatregel van artikel 37 Sr wordt voortgezet in de vorm van een BOPZ maatregel, dan kan dat ook een langdurig juridisch kader bieden. Als medicamenteuze dwangbehandeling wordt toegepast in het kader van artikel 37 Sr of een BOPZ maatregel, dan wordt de maatregel doorgaans niet stopgezet als het gevaar verminderd is. Als verdachte de maatregel van artikel 37 Sr opgelegd krijgt, dan zal hij, zij het in een GGZ instelling, zij het in een FPA of FPK, in aanmerking komen voor een medicamenteuze dwangbehandeling, zij het op grond van gevaar op de afdeling, zij het op grond van gevaar voor resocialisatie. Als verdachte in het kader van artikel 37 Sr wordt behandeld in een FPK of FPA, dan is het doel van die behandeling het verminderen van het recidiverisico en daarmee het beschermen van de maatschappij. Als verdachte zich na afloop van de maatregel zou onttrekken aan de behandeling, dan zal de kliniek waarschijnlijk aandringen op de BOPZ maatregel. In het kader van de wet BOPZ kan men dwangmedicatie continueren, ook al is het onmiddellijke gevaar geweken, totdat er zekerheid is dat een patiënt op vrijwillige basis medicatie zal blijven nemen. De psychiater is van mening dat een TBS een ultimum remedium is, dat dient te worden toegepast als andere mogelijkheden ontoereikend zijn. Verdachte is in het verleden nooit behandeld waardoor er geen precedenten zijn op grond waarvan kan worden gesteld dat andere behandelkaders ontoereikend zouden zijn. Als de schizofrenie goed zou worden behandeld en verdachte behandeling zou krijgen in de zin van de modules agressiehantering, psycho-educatie en delictscenario en als hij onderdak, dagbesteding en inkomen zou hebben, dan zou het recidiverisico beduidend worden verminderd. De inschatting is dat een maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr voldoende kader biedt voor het toepassen van al deze behandelmodules, aldus de psychiater.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog ter verduidelijking uitgelegd dat het ziektebeeld van verdachte altijd aanwezig is, maar de ene keer meer op de voorgrond staat dan de andere keer. De deskundige typeert verdachte op de terechtzitting als rustig, maar hij kan verwarder reageren als hij geïrriteerd raakt. Als sprake is van weinig druk, dan zijn de psychotische klachten op de achtergrond, eenmaal onder grotere druk laaien zij weer op. Als het jaar van de maatregel voorbij is, men verdachte goed genoeg kent en gevaar voor beschadigend gedrag nog aanwezig acht, dan kan verdachte verder worden behandeld in het kader van de BOPZ. De deskundige is van mening dat op die manier voldoende waarborgen worden geboden. Een FPK is goed toegerust voor de behandeling van verdachte. Hij zal op alerte wijze worden gevolgd. Men heeft een jaar de tijd voor opbouw van een behandelcontact en indien nodig kan medicatie toegediend worden. Te verwachten is dat het met verdachte binnen dit kader beheersbaar is. Er zullen binnen de FPK veel momenten zijn van contact en inzicht. Als daarnaast structuur geboden wordt, is medicatie wellicht niet nodig, aldus de deskundige.
Nu de psychiater en de psycholoog eenduidig zijn in het advies om aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr op te leggen en daarbij in aanvullende rapporten persisteren, de psycholoog bovendien ter terechtzitting nog heeft benadrukt dat dit kader voldoende waarborgen biedt, ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie - geen aanleiding aan dit advies voorbij te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de op te leggen maatregel af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
De rechtbank zal, gelet op de voorkeur van de deskundigen in verband met behandelmethoden en waarborgen, bepalen dat de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd in een forensisch psychiatrische setting.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 45, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, twee maal gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Bepaalt dat dit psychiatrisch ziekenhuis een forensisch psychiatrische kliniek dient te zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2011.