RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706916-10
RK nummer: 11/1520
Datum uitspraak: 27 mei 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 februari 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 28 september 2010 door de District Judge of the Leeds District Magistrates’ Court, Leeds, Groot-Brittannië. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Australië) op [geboortedatum] 1959,
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen voor onbepaalde tijd verlengd, onder gelijktijdige schorsing van de overleveringsdetentie.
De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Warrant of first instance issued by Bradford Magistrates’ Court van 13 augustus 2010 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Groot-Brittannië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Britse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren, ondanks het feit dat de opgeëiste persoon onmogelijk ter zitting zijn onschuld kan aantonen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar expediteur van het transport was, maar dat uit de overige informatie niet blijkt van enige betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het drugstransport. Het is voor de opgeëiste persoon ook onmogelijk toezicht/controle te houden op een vrachtwagen nadat deze zijn bedrijf heeft verlaten. De opgeëiste persoon heeft met de Duitse firma KMS te Bergheim jarenlang samengewerkt en nooit problemen ondervonden.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon door zijn verklaring dat hij niets met het drugtransport te maken heeft gehad, zijn onschuld tijdens zijn verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen. Of de opgeëiste persoon daadwerkelijk de persoon is die in Groot-Brittannië de in het EAB genoemde strafbare feiten heeft medegepleegd, is een vraag betreffende het bewijs en staat niet ter beoordeling aan de rechtbank in deze overleveringsprocedure.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
De opgeëiste persoon heeft, behalve de Britse, ook de Nederlandse nationaliteit.
Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De Head of the Extradition Policy and Legislation heeft op 22 maart 2011 de volgende garantie gegeven:
“Should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in a UK court following his extradition here, he will be transferred back to the Netherlands to serve this sentence there.(…) The UK authorities, therefore, hereby give the following undertaking under the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983: _ in the event that Mr [opgeëiste persoon] is extradited to the United Kingdom and a prison sentence is imposed on him in the United Kingdom then, if the terms of Article 3 of the 1983 Convention (including the condition that Mr [opgeëiste persoon] must consent) and any other relevant terms of that Convention are met, the United Kingdom will, following that transfer, allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure laid down in the 1983 Convention.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan nu de onder 4. bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
Ongenoegzaamheid/valsheid van de stukken.
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren nu de inhoud van het EAB vals is voor zover het de mededeling betreft dat de opgeëiste persoon een bekende is van de Nederlandse politie met betrekking tot overtreding van de Opiumwetgeving. De opgeëiste persoon heeft pertinent ontkend dat daarvan sprake is. Deze informatie is kennelijk verstrekt om
de Nederlandse autoriteiten ervan te overtuigen dat zij – op grond van deze valse informatie – hun eigen onderdanen overleveren.
Hoewel uit de voorhanden zijnde informatie niet is gebleken dat in het EAB terecht is verwezen naar antecedenten van de opgeëiste persoon met betrekking tot Opiumwetdelicten, dient deze mogelijk onjuiste informatie naar het oordeel van de rechtbank niet te leiden tot weigering van de overlevering.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de vraag of de opgeëiste persoon antecedenten heeft op het gebied van drugsdelicten geen rol kan spelen in enige door de rechtbank te nemen beslissing in het kader van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon door de aanhouding van de vrachtwagenchauffeur failliet is gegaan en nu inwoont bij zijn moeder en autistische broer.
Overlevering van de opgeëiste persoon zou beteken dat er geen verzorging meer is voor diens moeder en broer. Vanwege deze onevenredig bezwarende omstandigheid moet de overlevering geweigerd worden, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft daartegen ingebracht dat deze persoonlijke omstandigheden geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de overlevering.
De rechtbank overweegt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
In het onderhavige geval is de rechtbank, op grond van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering moet worden geweigerd. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 OLW dient echter op vordering van de officier van justitie van deze weigeringsgrond te worden afgezien, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
1. De opsporing en vervolging van de strafbare feiten zijn in Groot-Brittannië aangevangen;
2. De drugs waren bestemd voor de Britse markt, hierdoor is vooral de Britse rechtsorde geschokt;
3. Het bewijsmateriaal bevindt zich grotendeels in Groot-Brittannië.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de autoriteiten van Groot-Brittannië dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de verzochte overlevering aan de autoriteiten van Groot-Brittannië en de verdere vervolging aldaar bepaaldelijk de voorkeur verdient, nu de drugs in Frankrijk zijn aangetroffen en de chauffeur in Frankrijk is aangehouden. Het bewijs bevindt zich ten aanzien van de opgeëiste persoon in Nederland en overig bewijs in Duitsland dan wel in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat zij niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
9. Slotsom
Nu ten aanzien van feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2,3, 10 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge of the Leeds District Magistrates’ Court, Leeds ten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. S. van Eunen en M.C.J. Rozijn, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.