RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706233-11
RK nummer: 11/1722
Datum uitspraak: 27 mei 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 maart 2011 door de Justice of the Peace of the Leicester Magistrates’ Court, Groot-Brittannië. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. F. Rethmeier, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Warrant of arrest van de Leicester Magistrates’ Court van 9 maart 2011 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Groot-Brittannië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Daarbij hebben zij de lijstfeiten ‘Deelneming aan een criminele organisatie’ en ‘Hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf’ aangekruist.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 11 april 2011 aanvullende inlichtingen verschaft ten aanzien van het aankruisen van het lijstfeit ‘criminele organisatie’. Uit deze informatie blijkt dat het enkel de bedoeling is de opgeëiste persoon te vervolgen voor de drie feiten zoals genoemd in het EAB en dat de verwijzing naar de criminele organisatie in onderdeel e) van het EAB betreft het misdrijf van ‘conspiracy to assist unlawful immigration to a member state’.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. In het onderhavige geval is dat niet het geval.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het feiten betreft waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De feiten vallen onder nummer 1 en 13 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De Head of the Extradition Policy and Legislation heeft op 18 maart 2011 de volgende garantie gegeven:
“Should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in a UK court following his extradition here, he will be transferred back to the Netherlands to serve this sentence there. (…)The UK authorities, therefore, hereby give the following undertaking under the Convention on the Transfer of Sentenced persons of 21 March 1983:- in the event that Mr [opgeëiste persoon] is extradited to the United Kingdom and a prison sentence is imposed on him in the United Kingdom then, if the terms of Article 3 of the 1983 Convention (including the condition that Mr [opgeëiste persoon] must consent) and any other relevant terms of that Convention are met, the United Kingdom will, following that transfer, allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure laid down in the 1983 Convention.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan nu de onder 4 bedoelde feiten inderdaad naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
Mensensmokkel en het medeplegen van mensensmokkel;
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te beslissen over de teruggave van de in beslaggenomen goederen, zoals deze staan genoemd op de door haar overgelegde lijst.
De rechtbank overweegt dat de artikelen 49 en 50 OLW alleen betrekking hebben op de voorwerpen die de opgeëiste persoon bij zich had en waarvan de uitvaardigende justitiële autoriteit de afgifte verzoekt. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, nu de voorwerpen in beslag zijn genomen in de woning waar de opgeëiste persoon verbleef. Daarnaast heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de overlevering niet verzocht om afgifte van de in het bezit van de opgeëiste persoon aangetroffen voorwerpen. Voor de doorzoeking ter inbeslagneming is door de uitvaardigende justitiële autoriteit een apart rechtshulpverzoek gedaan, waarover in een aparte procedure op grond van artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering een beslissing moet worden genomen. De rechtbank zal derhalve in de onderhavige overleveringsprocedure geen beslissing nemen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Justice of the Peace of the Leicester Magistrates’ Court ten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. S. van Eunen en M.C.J. Rozijn, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.