ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706215-11, RK nummer: 11/1521.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Hongaarse verdachte aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Hongaarse verdachte, die werd gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1972, was niet ter zitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. F. Yildiz, voerde het woord namens hem. De raadsman betwistte de rechtsgeldigheid van de overlevering door te stellen dat er geen sprake was van de lijstfeiten 'fraude' en 'oplichting', en dat er geen dubbele strafbaarheid was. Hij argumenteerde dat het EAB eerder een civiele procedure betrof dan een strafrechtelijke. De rechtbank oordeelde echter dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet als lijstfeit had aangeduid, en dat de overlevering alleen kon worden toegestaan indien voldaan werd aan de eis van dubbele strafbaarheid, zoals vastgelegd in de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat het feit, oplichting, zowel naar Nederlands als naar Hongaars recht strafbaar was, en dat er aan alle eisen van de OLW was voldaan. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en besloot de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking kwam voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij niet de Nederlandse nationaliteit bezat en niet voldeed aan de vereisten van rechtsmacht en vijf jaar rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van drie jaar, opgelegd door de Hongaarse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706215-11
RK nummer: 11/1521
Datum uitspraak: 27 mei 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 december 2010 door Judge Judit van de Execution of Sentences Group of the Pest County Court, Hongarije. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1972,
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F. Yildiz, advocaat te ‘s-Gravenhage, gehoord. De opgeëiste persoon is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De raadsman heeft verklaard dat de opgeëiste persoon hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem ter zitting het woord te voeren.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de Borsod-Abaúj-Zemplén County Court van 31 mei 2010 ten grondslag, alsmede een uitspraak in hoger beroep van de High Court of Justice of Debrecen van 27 oktober 2010.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde uitspraak van 27 oktober 2010.
Deze uitspraak betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van de lijstfeiten ‘fraude’ en ‘oplichting’, nu er geen lijstfeiten zijn aangekruist en dat evenmin blijkt of voldaan is aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1 OLW.
Evenmin, zo heeft de raadsman gesteld, is er sprake van dubbele strafbaarheid van het feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, gelet op de feitomschrijving, eerder sprake lijkt te zijn van een civiele procedure dan van een strafrechtelijke procedure. Het EAB dient, zo stelt de raadsman, waarschijnlijk een ander doel, te weten het vergoeden van de schade. Overlevering moet daarom worden geweigerd.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank constateert met de raadsman en de officier van justitie dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet heeft aangeduid als een zogenaamd lijstfeit.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, lid 1, onder a, 2e OLW gestelde eis van dubbele strafbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake nu het feit zowel naar het recht van Hongarije als naar Nederlands recht strafbaar is en op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Duidelijk is dat de Hongaarse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon strafrechtelijk hebben veroordeeld voor het misdrijf van fraude zoals bedoeld paragraaf 1 van sectie 318 van het Hongaarse Wetboek van Strafrecht, omdat hij niet de intentie had de door hem gehuurde machines te betalen en de machines terug te brengen. Dit correspondeert met de “valse hoedanigheid” van artikel 326 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Dit staat los van eventuele civiele procedures.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Oplichting
5. Artikel 6, vijfde lid, OLW
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd nu de opgeëiste persoon, door zijn verblijf in Nederland vanaf maart 2008, is geworteld in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon, anders dan gesteld door de raadsman, niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse nationaliteit en voorts is gebleken dat niet wordt voldaan aan de in het vijfde lid van voornoemd artikel genoemde vereiste van rechtsmacht van Nederland voor het feit waarop het EAB betrekking heeft. Daarnaast houdt de rechtbank vast aan het in de jurisprudentie vastgelegde criterium van vijf jaar rechtmatig verblijf (Hof van Justitie d.d. 6 oktober 2009, in de zaak C-123/08).
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Fejér Judit van de Execution of Sentences Group of the Pest County Court, Hongarije, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. S. van Eunen en M.C.J. Rozijn, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.