Sector Civiel
Voorzieningenrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 476052 / FA RK 10-9983 (TG / WK)
Uitspraak van 25 maart 2011 naar aanleiding van een beroepschrift als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, Awb
[eiser],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde mr. M.L. lic.iur Hamburger, waargenomen door mr. T.N. van Lith
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
zetelende te Amsterdam,
gemachtigde mr. E. Pans,
in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:
mevrouw [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de vrouw),
niet verschenen.
Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de verwerende partij een huisverbod opgelegd, alsmede een contactverbod.
Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft de verwerende partij het bij eerdere beschikking van 2 oktober 2010 aan eiser opgelegde huisverbod verlengd met een aansluitende periode van 18 dagen, derhalve tot 30 oktober 2010 17.09 uur.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 november 2010 beroep ingesteld.
Op 12 november 2010 heeft de rechtbank een brief met aanvullende producties van de advocaat van de eiser ontvangen.
Op 9 februari 2011 heeft de rechtbank een faxbericht van verweerder ontvangen met als bijlage een bekrachtigingsbesluit van de burgemeester.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2011. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vrouw is niet verschenen.
2.1 De omvang van het beroep
Eiser wordt geacht zijn beroep te hebben gericht tegen zowel het besluit van 2 oktober 2010 (besluit 1), als tegen het besluit van 11 oktober 2010 (besluit 2). Aan het feit dat de kop van het beroepschrift luidt: “beroep tegen beschikking tot verlenging huisverbod”wordt geen doorslaggevende betekenis gehecht, nu in de 5e alinea van het beroepschrift wordt verzocht om vergoeding van schade die eiser heeft geleden voor de periode van het huisverbod en de verlenging daarvan”. Daaruit blijkt in voldoende mate dat eiser heeft beoogd om ook de rechtmatigheid van besluit 1 aan de orde te stellen.
2.2 Ten aanzien van besluit 1
Onbevoegd genomen besluit
Volgens eiser is besluit 1 door een daartoe onbevoegd persoon genomen, op grond waarvan het in strijd met artikel 3 Wth nietig dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat onder aan de laatste pagina van besluit de heer [hulpofficier 1] vermeld staat als zijnde de door de burgemeester gemandateerde hulpofficier van justitie door wie het huisverbod is opgelegd. Voorts is het besluit ook door de heer [hulpofficier 1] ondertekend. Daarnaast heeft de heer [hulpofficier 1] alle andere stukken met betrekking tot het huisverbod ondertekend, en staat daarop als opsteller vermeld. In het proces-verbaal van rectificatie d.d. 25 januari 2011, behorend bij het verweerschrift van de burgemeester, stelt de heer [hulpofficier 1] dat hij niet bevoegd was werkzaamheden als hulpofficier van justitie uit te oefenen, omdat hij het driejaarlijks examen als hulpofficier van justitie niet met goed gevolg heeft afgelegd in 2010.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de heer [hulpofficier 2] het besluit heeft genomen, maar dat de heer [hulpofficier 1] dat namens hem heeft getekend, hoewel deze daartoe niet gemandateerd was. Verder is het huisverbod bekrachtigd door de burgemeester op 8 februari 2011.
De rechtbank overweegt dat uit het door de heer [hulpofficier 1] opgestelde proces-verbaal van rectificatie blijkt dat hij ten tijde van het nemen van het bestreden besluit 1 daartoe niet bevoegd was. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de heer [hulpofficier 1] het besluit namens de heer [hulpofficier 2], die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit wel bevoegd zou zijn geweest, heeft ondertekend. Gelet op het feit dat alle van belang zijnde stukken zijn ondertekend door de heer [hulpofficier 1], en er geen verifieerbare aanwijzingen zijn dat de heer [hulpofficier 2] op enigerlei wijze bij de besluitvorming betrokken is geweest, gaat de rechtbank aan dit betoog voorbij. Nog afgezien daarvan is niet gesteld noch gebleken dat de heer [hulpofficier 1] bevoegd was om namens de heer [hulpofficier 2] te tekenen. Ook blijkt uit besluit 1 niet blijkt dat de heer [hulpofficier 1] namens de heer [hulpofficier 2] heeft getekend.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, en dat besluit 1 dient te worden vernietigd.
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft de Burgemeester besluit 1 bekrachtigd. In een zodanig geval kunnen blijkens vaste jurisprudentie (zie bijv. Raad van State, 24 maart 2010, LJN: BL8662) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op de voet van artikel 8:72 vierde lid, van de Awb in stand worden gelaten. De rechtbank zal daartoe overgaan nu, zoals blijkt uit het hiernavolgende de oplegging van het huisverbod de aan te leggen toets kan doorstaan.
Grieven van eiser tegen motivering en onderbouwing besluit 1
Eiser meent dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat zijn aanwezigheid in de woning op 2 oktober 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en/of de kinderen of op grond waarvan een vermoeden van dit gevaar bestond. Aan het besluit van 2 oktober 2010 ligt het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG) ten grondslag. Eiser betwist de juistheid van de inhoud ervan.
Hij betwist dat er tijdens het incident met fysiek geweld zou zijn gedreigd zoals in het RiHG opgenomen onder punt 4. Dit wordt evenmin ondersteund door de afgelegde verklaringen van de vrouw en de twee oudste dochters. Uit het proces-verbaal van bevindingen vooronderzoek blijkt slechts dat de vrouw tegenover de politie heeft verklaard dat eiser begon te schelden en te dreigen, niet waaruit de bedreigingen hebben bestaan. Daaruit kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is was van dreigen met fysiek geweld. Hetzelfde geldt voor punt 5, waar staat dat psychisch geweld tegen de kinderen en de vrouw zou zijn gebruikt.
Eiser betwist dat hij voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod (of eerder) geweld heeft gebruikt tegen zijn vrouw of zijn kinderen. De vrouw noch de kinderen hebben aangegeven dat zij ten tijde van het incident slachtoffer waren van lichamelijk geweld en evenmin is door verbalisanten ter plaatse enig letsel bij hen geconstateerd.
Onder punt 8 wordt gesteld dat het geweld willekeurig is en volstrekt zonder aanleiding. Er was geen geweld, zodat dit geweld ook niet de laatste jaren kan zijn toegenomen. Onder punt 12 wordt tenslotte vermeld dat er tijdens het incident geweld tegen de kinderen is gepleegd en dat de kinderen getuige zijn geweest van geweld. Ook dit betwist eiser ten stelligste. Het tweede beoordelingsmoment in het RiHG is dan ook ten onrechte gekwalificeerd als een “hoog risico”. Uit het RiHG kan niet volgen dat er op 2 oktober 2010 een situatie bestond als bedoeld in artikel 2, lid 1 Wth.
Voor het overige is het bestreden besluit slechts gebaseerd op verklaringen van de vrouw en twee dochters. De eerdere mutaties bij de politie komen ook van de vrouw en zijn volgens eiser ten onrechte opgemaakt. Eiser ontkent niet dat er regelmatig ruzie heerst binnen het gezin. Dat gaat echter niet op voor de mishandeling. Eiser heeft op 2 oktober 2010 tegenover de politie verklaard dat juist hij door de vrouw en de oudste twee dochters wordt uitgescholden, geslagen en bespuugd. Zij spannen tegen hem samen. Niet is gebleken of aangetoond dat onderzoek is verricht naar de ontkenning van het gebeurde door eiser.
Gelet op het voorgaande is de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk en onvoldoende om een huisverbod te kunnen rechtvaardigen. Het besluit dient derhalve te worden vernietigd, aldus eiser.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wel sprake was van een situatie waarin de burgemeester op grond van artikel 2 Wth een huisverbod kon opleggen aan eiser. Uit het proces-verbaal van bevindingen vooronderzoek blijkt dat de vrouw heeft verklaard “vandaag was weer de hele dag ruzie, nu wilde hij al mijn geld en hij wilde weg met alle kinderen (..) Hij begon weer te schelden en bedreigen zodat ik gek werd en de politie belde”. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de vrouw heeft verklaard dat eiser haar vorig weekend bij haar keel had gegrepen. Zij belde de politie, omdat zij bang was dat de situatie zou escaleren. Zij kreeg namelijk weer ruzie met eiser en hun dochter mengde zich in die ruzie. De vrouw heeft ook nog als volgt verklaard: “van de week heeft hij mijn dochter van zeventien jaar oud ook bij haar keel gegrepen”. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de betreffende dochter: “mijn vader heeft mij afgelopen week bij mijn keel gegrepen en hij heeft mij regelmatig geslagen in het verleden”. Een andere dochter verklaart het heel erg voor haar moeder te vinden en er niet meer tegen te kunnen. Zij wil ook niet meer thuis wonen. Het incident staat dus niet op zichzelf. Zo is er ook nog een aandachtsvestiging gemaakt op school in juli 2010 nadat de vrouw huilend aan een lerares had verteld dat zij thuis stelselmatig werd geslagen en vernederd door eiser. Op 26 augustus 2010 is er een afspraak op locatie gemaakt door de politie naar aanleiding van de mishandeling van de vrouw en haar dochters. In het mutatierapport van 26 augustus 2010 staat dat de vrouw stelselmatig wordt vernederd en dat de kinderen worden geslagen. Overigens werd er in juli 2010 door Spirit al hulp verleend aan het gezin. Volgens een hulpverlener was duidelijk sprake van een zorgelijke situatie. De verklaringen van eiser dat hij juist last zou hebben van geweld door de vrouw en zijn dochters is naar het oordeel van de burgemeester gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Daar komt bij dat de verbalisanten constateerden dat de vrouw en de dochter bij het afleggen van hun verklaring emotioneel en overstuur waren.
Er is duidelijk sprake van een verstoorde relatie van eiser met de vrouw en zijn dochter(s), waarbij zij vaak ruzie hebben en fysiek geweld en bedreigingen met geweld niet worden geschuwd. De aanwezigheid van 5 kinderen in het gezin met de leeftijd van 3 tot en met 17 jaar in de woning, het feit dat het verbale geweld en lichamelijke geweld in het bijzijn van de kinderen is gebeurd, en het geweld ook tegen de oudste dochter is gericht zijn van groot belang geweest bij de afweging een huisverbod op te leggen. Om verdere escalatie te voorkomen, achtte de burgemeester het noodzakelijk een huisverbod op te leggen. Op die manier kon verder huiselijk geweld worden voorkomen en is er voorzien in een afkoelingsperiode.
Met betrekking tot het RiHG erkent verweerder weliswaar dat bij het tweede toetsingsmoment meer is meegenomen dan het moment alleen, maar punt 4, 9, 12 en 13 zijn wel correct ingevuld, zodat nog steeds sprake is van een hoog risico bij het tweede beoordelingsmoment.
De rechtbank wijst er allereerst op dat ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder op grond van feiten of omstandigheden tenminste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van eiser in de woning op 2 oktober 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid een of meer van zijn huisgenoten, en dat niet van verweerder wordt verwacht dat hij het bewijs levert van de juistheid van de door hem in aanmerking genomen feiten.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Weliswaar is de tweede screening van het RiHG niet geheel correct ingevuld, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn in ieder geval punt 4, 9 en 12 en 13 correct ingevuld. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt afdoende dat er sprake was van bedreiging, welke plaatsvond in het bijzijn van kinderen. Ook blijkt uit de verklaring van de dochters, het feit dat er vanaf juli 2010 op verschillende momenten en plaatsen zorgen naar voren zijn gekomen afdoende dat de zwaarte van het geweld de laatste jaren is toegenomen. Ook staat in voldoende mate vast dat het slachtoffer toekomstig geweld vreest, dat was immers de reden voor de vrouw om de politie te bellen. Dat betekent dat er voldoende sterke signalen waren die de conclusie dat er sprake was van een hoog risico bij de tweede screening in het RiHG rechtvaardigen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het RiHG volgens vaste jurisprudentie een hulpmiddel is en niet een door de wet voorgeschreven toetsingsinstrument.
Nu eiser overigens heeft verklaard dat juist hij door zijn vrouw en oudste dochter werd uitgescholden, geslagen en bespuwd, kan de conclusie geen andere zijn dat ten tijde van belang een situatie bestond als bedoeld in art. 2 Wth. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om een besluit tot uithuisplaatsing te nemen.
De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt dient door de rechter terughoudend te worden getoetst. Dat verweerder ervoor heeft gekozen om eiser, en niet de vrouw en oudste dochter een huisverbod op te leggen kan niet worden aangemerkt als een kennelijk onredelijke beslissing, gelet op de bekende feiten en omstandigheden. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het belang van de vrouw en kinderen bij ongestoorde voortzetting van hun verblijf in de woning in aanmerking genomen.
Ten aanzien van besluit 2
Eiser heeft met betrekking tot besluit 2 aangevoerd dat dit is genomen op grond van het in het RiHG genoemde fysiek geweld door eiser tegen de vrouw en kinderen ten tijde van het incident. Nogmaals benadrukt eiser dat er geen sprake is geweest van fysiek geweld. De overige omstandigheden die in besluit 2 worden aangevoerd, kunnen de beslissing daartoe, gelet op de ingrijpende gevolgen die het opleggen van een huisverbod met zich meebrengt - evenmin dragen. Gesteld wordt dat de dreiging op grond van de ontkenning ervan door eiser en zijn weigering van hulp, niet zou zijn weggenomen. De dreiging kan echter niet zijn weggenomen omdat deze niet bestond. De dreiging wordt immers daar eiser ontkend, en de geweldsincidenten zijn niet aangetoond. Besluit 2 dient derhalve te worden vernietigd. De vrouw wenst van verzoeker te scheiden en heeft huiselijk geweld gefingeerd om eiser buiten de deur te houden en zichzelf in een voorkeurspositie te plaatsen in de procedure voorlopige voorzieningen en de echtscheidingsprocedure.
Verweerder heeft met betrekking tot besluit 2 aangevoerd dat blijkens artikel 9, eerste lid, Wth voor een verlenging bepalend is of de dreiging van het gevaar of het ernstige vermoeden daarvan zich voortzet. Nu eiser geen hulp accepteerde en geen inzicht toonde in zijn aandeel in het huiselijk geweld is de burgemeester van oordeel dat de dreiging nog steeds bestond, en dat verlenging gelet op de voorgeschiedenis en de belangen van de vrouw en haar dochter(s) is gerechtvaardigd.
Op grond van artikel 9, lid 1 van de Wth kan de burgemeester het huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De rechtbank heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of het vermoeden van de gevaarsdreiging zich heeft voortgezet.
In besluit 2 staat vermeld dat uit het zorgadvies van 8 oktober 2010 is gebleken dat eiser geen hulp accepteert en het geweld blijft ontkennen. Eiser heeft ter zitting nogmaals het geweld ontkend en aangegeven dat hij daarom geen hulp accepteert. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder de beoordeling van besluit 1, concludeert de rechtbank daaruit dat er sprake was van een ernstig vermoeden van gevaarsdreiging.
Nu eiser hulpverlening heeft geweigerd, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat dit ernstig vermoeden van gevaarsdreiging zich heeft voortgezet. Verweerder was dan ook bevoegd om het huisverbod te verlengen.
Gesteld noch gebleken is dat de beslissing van verweerder om het huisverbod te verlengen als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen ten aanzien van de belangenafweging bij besluit 1 is overwogen
De rechtbank acht het beroep tegen de verlenging van het huisverbod dan ook ongegrond.
Eiser verzoekt voorts om de burgemeester te veroordelen tot een schadevergoeding ter hoogte van € 925,56.
Nu de rechtbank de rechtsgevolgen van besluit 1 in stand zal laten, ziet zij geen aanleiding om schade die eiser als gevolg van dit besluit zou hebben geleden te vergoeden.
Aangezien het beroep tegen besluit 2 ongegrond zal worden verklaard is de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb niet bevoegd om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de voor eiser uit dit besluit voortvloeiende schade.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank de bespreking van de vraag of, en zoja, in hoeverre de door eiser gestelde schadeposten reëel zijn, en of er een causaal verband tussen deze schade en de bestreden besluiten bestaat, buiten bespreking laten.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing:
- verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van besluit 1 in stand blijven;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.J. de Graaf, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van de Kar, griffier, op 25 maart 2011..