ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/651506-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces na beëindiging noodweersituatie in steekincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak is ontstaan uit een ruzie tussen de verdachte en het latere slachtoffer, [medeverdachte], over een laptop. Op 14 oktober 2010, in de woning van de verdachte, escaleert de ruzie in een vechtpartij waarbij de verdachte aan zijn hoofd gewond raakt. Het slachtoffer verlaat de woonkamer, maar de verdachte achtervolgt hem naar de voordeur, terwijl hij met een mes zwaait. De rechtbank oordeelt dat de noodweersituatie al was geëindigd op het moment dat het slachtoffer de woonkamer verliet. De verdachte, onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, steekt het slachtoffer in de hals. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij handelde uit noodweerexces. De rechtbank ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging, omdat de hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt, leidde tot zijn daad. De rechtbank weegt de verklaringen van de betrokkenen en de forensische bewijsvoering zorgvuldig af, en komt tot de conclusie dat de verdachte niet opzettelijk het slachtoffer wilde doden, maar handelde uit een instinctieve reactie op de aanranding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/651506-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 april 2011
op tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1960,
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens doch wonende op het adres [A-straat nr.] te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Weg" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 januari 2011 en 11 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 oktober 2010 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [medeverdachte] (met een mes) in zijn nek en/of hals heeft gestoken;
Artikel 45 juncto 287 Wetboek van Strafrecht
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Inleiding
Op 14 oktober 2010 is in de woning van verdachte tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een ruzie geweest over een laptop. Beide verdachten zijn uiteindelijk gewond geraakt. Verdachte wordt beschuldigd van poging doodslag. Hij stelt zich op het standpunt dat hij moet worden vrijgesproken, dan wel dat er sprake was van noodweer/noodweerexces.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen dient te worden geacht. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Deze zaak draait om een ruzie om een laptop. De ruzie is in de woning van verdachte begonnen en ergens op straat geëindigd. Wat zich op straat heeft afgespeeld, is redelijk duidelijk geworden door de getuigenverklaringen. Wat zich binnen heeft afgespeeld is echter lastiger om vast te stellen.
Het in de woning aangetroffen bloed lijkt allemaal afkomstig van verdachte. Het NFI heeft twee monsters afgenomen, één bij de slaapkamerdeur en één bij de voordeur. Dat bloed was in ieder geval van verdachte. Afgaande op de door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen moet het bloed in de slaapkamer in ieder geval ook van verdachte zijn, want [medeverdachte] zegt pas later, in de hal bij het naar buiten gaan, te zijn gestoken met het mes. Het is duidelijk dat verdachte verwond is geraakt. Het staat ook vast dat [medeverdachte] door verdachte is gestoken met het mes.
De forensisch expert heeft in de bloedsporenanalyse genoteerd dat er zowel op de binnenzijde van de deurstijl van de voordeur, als op de buitenzijde van die deurstijl, bloed is aangetroffen. Dat is goed te zien op pagina 127 van het dossier. Van dat bloed staat vast dat het van verdachte is. Het bloed op de buitenzijde van de deurstijl moet daar tijdens het incident op terecht zijn gekomen. Uit de bloedsporen blijkt ook dat [medeverdachte] geen slagaderlijke bloeding heeft opgelopen, maar dat de steekwond in zijn nek een arteriële was. De bloedbeeldanalyse zegt verder dat de bloedspetters bij de voordeur zijn ontstaan doordat bloeddruppels in de richting van de voordeur zijn geprojecteerd. Het is mijn stelling dat het bloed op de deurstijl een zogenaamde 'cast off' is. Het bloed is daar terecht gekomen door een beweging vanuit de gang naar de deur. Dat past bij de verklaring van [medeverdachte], die heeft verklaard dat hij met de geopende deur in zijn hand in de deuropening stond en toen werd gestoken. Verdachte zat onder het bloed, dus bij de door hem met zijn arm gemaakte voorwaartse beweging kan er bloed van die arm zijn gespat. De lezing van [medeverdachte] dat hij de deur in zijn hand had toen hij werd geraakt wordt vooral bevestigd door het feit dat het bloed ook is aangetroffen aan de buitenzijde van de deurstijl.
Verdachte had het opzet op poging tot doodslag. [medeverdachte] is in de nek geraakt. [verdachte] moet hem doelbewust in de nek hebben gestoken.
De officier van justitie heeft subsidiair de rechtbank verzocht het onderzoek te heropenen als de rechtbank zich niet kan verenigen met zijn aanname en conclusie - op grond van de bloedsporenanalyse - ten aanzien van de plaats in de woning waarop verdachte [medeverdachte] zou hebben gestoken.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
In deze zaak is een reconstructie op basis van de verklaringen niet mogelijk. Dat maakt het lastig. Dat geeft het belang van het sporenonderzoek ook aan. Het bierflesje dat in de woning is aangetroffen is niet onderzocht en er zijn maar twee bloedsporen naar het NFI gestuurd voor onderzoek. Er had misschien wat meer technisch onderzoek moeten worden gedaan.
[medeverdachte] heeft drie verklaringen afgelegd in de zaak van verdachte. Geconstateerd dient te worden dat [medeverdachte] wisselend verklaart over de toedracht. Tijdens zijn eerste verhoor verklaarde hij dat hij verdachte met een bierflesje had geslagen en verklaarde hij helemaal niet over een val. Tijdens het laatste verhoor ontkent hij echter dat hij verdachte heeft aangevallen en hem heeft geslagen of geschopt, met of zonder bierflesje. Hij verklaart dat de verwondingen van verdachte zouden zijn ontstaan door een val. Dat staat echter weer op gespannen voet met wat [getuige 1] van [medeverdachte] zegt te hebben gehoord. Er is sprake van een merkwaardige wisseling van verklaringen, dus de verklaring van [medeverdachte] kan niet als uitgangspunt worden genomen met betrekking tot de vraag waar hij is gestoken. Overigens is in het dossier van verdachte nergens terug te vinden dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij de voordeur is gestoken.
Verdachte heeft geen geweldsdocumentatie. [medeverdachte] is echter wel eerder met justitie in aanraking is gekomen in het kader van geweldsdelicten. We moeten er vanuit gaan dat [medeverdachte] iets kwam opeisen en kennelijk zijn zelfbeheersing heeft verloren. Hij heeft verdachte ernstig toegetakeld met een fles. Verdachte had geen motief om tot de aanval over te gaan. [medeverdachte] wel, want die kwam iets opeisen. Hij is met een list de woning binnengekomen, eiste met een harde stem de laptop op en is met de laptop weggegaan. Dat kan wel een aanknopingspunt zijn voor hoe we tegen de situatie moeten aankijken.
Verdachte kan zich niet herinneren of en wanneer [medeverdachte] is verwond. Hij zegt iets, wat later een mes bleek te zijn, van een tafeltje te hebben gepakt en zich daarmee te hebben verdedigd. Hij wilde [medeverdachte] het huis uit hebben en daarom heeft hij met het object staan zwaaien. Dat kan ook verklaren hoe het bloedpatroon op de muur terecht is gekomen. Die bloedsporen hoeven niet noodzakelijk te zijn ontstaan door een stekende beweging naar de hals van [medeverdachte]. De bloedsporenanalyse is te onduidelijk om er feitelijke conclusies uit te trekken.
Verdachte heeft verklaard dat hij ernstig aangeslagen was. Het was donker in de kamer. Dat blijkt ook uit de verklaring van [getuige 1] die het licht van de laptop zag. Er liep bloed vanuit de hoofdwond in de ogen van verdachte. Verdachte is achter [medeverdachte] aangelopen en buiten heeft zich ook nog een schermutseling voorgedaan.
De officier van justitie stelt dat uit de getuigenverklaringen zou blijken dat verdachte buiten erg rustig was. Het tegenovergestelde blijkt echter ook uit het dossier. Het heeft er een beetje de schijn van dat verdachte zich heeft willen ontdoen van het wapen. Hij koos echter niet het hazenpad, maar liep de straat in waar hij woont en kwam even later uit zichzelf terug bij de verbalisant. Hij heeft toen kennelijk ook iets gezegd in de trant van "I stabbed him". Dat staat op gespannen voet met de stelling dat hij het mes heeft willen verstoppen. Het lijkt alsof verdachte zich, met zijn verklaringen, eigenlijk geen raad weet met dat mes. Niets wijst er echter op dat hij heeft willen wegvluchten. De getuigen [getuige 2] heeft ook verklaard dat verdachte een heel wanhopige indruk maakte. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in een paniekerige toestand was en verward was. Dat volgt ook wel uit de vergelijking van zijn eerste verklaring op straat met zijn verklaring bij de politie, want dan verklaart hij iets heel anders. Hij had ook behoorlijke verwondingen. [getuige 2] zegt ook dat het letsel van verdachte ernstiger leek dan dat van [medeverdachte]. Ook dat past bij het beeld van een man die in paniek is geraakt.
Er was geen sprake van opzet op het verwonden van [medeverdachte]. Er was ook geen voorwaardelijke opzet aanwezig. Voor voorwaardelijke opzet is wel enige berekening nodig en daar was geen sprake van. Daarom dient verdachte van de poging tot doodslag te worden vrijgesproken.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
5.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Op 14 oktober 2010 werd verbalisant [verbalisant 1] aangesproken door een man die hem vertelde dat er kort daarvoor een man was neergestoken met een mes. In de [B-straat] te [woonplaats] trof hij een man aan die een doek tegen zijn nek aanhield. Deze man bloedde hevig uit zijn nek. Op dat moment kwam verdachte aanlopen. Verdachte, van wie het hoofd en de kleding onder het bloed zaten, verklaarde op straat tegen de verbalisant dat hij in zijn woning ruzie had gekregen met de man en door de man zou zijn geslagen met een fles1. Vervolgens zei de man woorden in de trant van "I stabbed him"2. Er liep een bloedspoor van verdachte in de richting van de [A-straat]. Nadat de verbalisant dit bloedspoor had gevolgd, zag hij dat er een mes van ongeveer 30 centimeter lang in een stenen bak waarin een boom stond, was geplant3. Het slachtoffer, [medeverdachte], had kennelijk een messteek opgelopen in de linkerzijde van zijn hals, waardoor een wond was ontstaan van 4 à 5 centimeter4.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij weg wilde gaan uit de woning en dat hij, toen hij de deur dicht wilde doen, een steek in zijn nek voelde. Hij zag toen dat verdachte een mes in zijn rechterhand had5.
Verdachte heeft verklaard dat er op de tafel in zijn kamer bestek ligt, dat hij iets van de tafel heeft gepakt en daarmee bewegingen begon te maken. [medeverdachte] liep in de richting van de deur. In een vechtsituatie belandden ze op straat6.
Zowel op het lemmet als op het heft van het mes is bloed aangetroffen. Het bloed op het achterste deel van het lemmet, op de achterzijde van het heft en op het heft kan afkomstig zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Het bloed op de punt van het lemmet bevatte celmateriaal van minimaal twee personen. Het hoofdprofiel kan van [medeverdachte] zijn, het nevenprofiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard7.
Op de muur in de hal zijn enkele geprojecteerde bloedspatten aangetroffen. Deze bloedspatten zijn ontstaan door bloeddruppels die afkomstig zijn vanuit een bewegende bloedbron in de hal en geprojecteerd in de richting van de voordeur. Op de vloer van de woon- en slaapkamer van verdachte werden relatief veel ronde of nagenoeg ronde bloedspatten aangetroffen. De grootte, vorm en verdeling van de zich in de woon- en slaapkamer bevindende bloedspatten passen bij het passief verlies van bloed, afkomstig uit bijvoorbeeld een verwonding of vanaf een bebloed object of persoon. Het op de vloer aanwezige bloedbeeld is passend in het beeld van het verlies van bloed door een lopend persoon of een meegedragen bebloed object8.
5.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
Plaats steekincident
De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte] in de hal is geraakt door het mes. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vast staat dat [medeverdachte] met het mes, dat in de bloembak is aangetroffen, in zijn hals is geraakt. Op het heft van het mes zat bloed van verdachte en het mes is gevonden doordat er een bloedspoor van verdachte naar de bloembak liep. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte het mes in zijn handen heeft gehad en dat hij dus de persoon moet zijn geweest die [medeverdachte] in zijn hals heeft geraakt.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij naar buiten wilde gaan en de deur dicht deed, is geraakt. De raadsman heeft betoogd dat deze verklaring niet door technisch bewijs wordt ondersteund, omdat het bloedpatroon in de hal ook kan zijn ontstaan doordat verdachte met het mes zwaaide toen hij achter [medeverdachte] aanliep. De raadsman heeft voorts betoogd dat het mogelijk is dat verdachte [medeverdachte] al in de woon/slaapkamer met het mes heeft geraakt tijdens het zwaaien met het mes. Deze stelling wordt echter niet ondersteund door het aangetroffen bloedbeeld omdat in de woon/slaapkamer slechts bloed afkomstig van passief bloedverlies is aangetroffen, terwijl verwacht mag worden dat er ook in de woon/slaapkamer door beweging veroorzaakte bloedpatronen zouden zijn aangetroffen als verdachte al in de woon/slaapkamer met het mes heeft gezwaaid en [medeverdachte] daar zou hebben geraakt. Als verdachte nog geen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de woon/slaapkamer, dan kan hij [medeverdachte] daar ook niet met het mes hebben geraakt. Dit scenario kan dus worden uitgesloten. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte], toen die laatste de woning wilde verlaten, in een vechtsituatie op straat belandden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en gaat bij haar bewezenverklaring uit van de verklaring van [medeverdachte] dat hij bij het verlaten van de woning door verdachte in zijn hals is geraakt.
Voorwaardelijke opzet
De rechtbank acht bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op het plegen van poging tot doodslag. In zijn pogingen om [medeverdachte] zijn huis uit te krijgen, dan wel te voorkomen dat [medeverdachte] met de laptop het huis uit zou gaan, heeft verdachte een mes gepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust het mes heeft gepakt met de bedoeling dat als wapen te gebruiken, maar dat hij een willekeurig stuk keukengereedschap, waarvan er verscheidene voorhanden lagen, heeft gepakt om zich daarmee te verweren. De rechtbank merkt op dat verdachte in die lezing dan toevalligerwijze het mes meteen bij het heft moet hebben vastgepakt en zich niet heeft verwond aan het lemmet. Maar uitgaande van de lezing van verdachte moet hij zich hebben beseft - in ieder geval op het moment dat hij het mes eenmaal had gepakt, door de specifieke vorm van het heft - dat zich duidelijk onderscheidt van het handvat van bijvoorbeeld een lepel of een vork - dat hij een mes had gepakt. Hiermee heeft hij zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van [medeverdachte]. Daarmee heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [medeverdachte] met het mes zou raken en dat deze daardoor zou kunnen komen te overlijden.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 oktober 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [medeverdachte] met een mes in zijn hals heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
7.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake was van noodweer. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het is voldoende duidelijk dat er op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [medeverdachte]. Verdachte werd in zijn eigen huis aangevallen en kon geen kant op. Hij heeft in die situatie geprobeerd de aanvaller het huis uit te krijgen. De bloedsporenanalyse levert onvoldoende aanwijzingen op dat [medeverdachte] is gestoken op het moment dat hij de buitendeur open deed. Als verdachte [medeverdachte] reeds in de woon/slaapkamer heeft geraakt met het mes, dan is er sprake van noodweer omdat hij zich op dat moment aan het verdedigen was tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [medeverdachte].
7.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier heeft betoogd dat er geen sprake was van noodweer. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] het huis uit wilde hebben. In dat geval is het onbegrijpelijk dat hij, toen [medeverdachte] de woning had verlaten, nog achter [medeverdachte] aan zat. Het is aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Dan is de vraag of de verdediging geboden was en of de verdediging proportioneel was. Dat was echter niet zo, want [medeverdachte] was al op weg naar buiten.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het conflict tussen [medeverdachte] en verdachte over een laptop en de betaling daarvan is uitgemond in een gevecht, waarbij [medeverdachte] verdachte heeft verwond door hem met een bierfles tegen het hoofd te slaan. Die situatie moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Vast staat voorts dat [medeverdachte] vervolgens de woning wilde verlaten met medeneming van de laptop waarvan verdachte evenzeer als [medeverdachte] meende eigenaar te zijn De rechtbank acht echter - zoals hiervoor bij de bespreking van de bewijsmiddelen reeds uiteengezet - bewezen dat verdachte [medeverdachte] in de hal, bij de buitendeur, in zijn hals heeft gestoken. Op dat moment was er geen sprake meer van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding omdat [medeverdachte] al bezig was met het verlaten van de woning, zonder dat hij verdachte daarbij aanviel. Daarom kan een beroep op noodweer niet slagen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
8.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake was van noodweerexces, indien er uitgegaan moet worden van verwonding van [medeverdachte] in de hal van de woning. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Noodweerexces ziet namelijk niet alleen op een excessief middel, maar kan ook een extensief exces zijn waarbij de noodweersituatie al beëindigd is, terwijl iemand als gevolg van een hevige gemoedssituatie doorschiet in de verdediging. Daar is in dit geval dan sprake van, zodat verdachte ook daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier heeft betoogd dat er ook geen sprake was van noodweerexces. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verklaringen in het dossier over het gedrag van verdachte nadat hij [medeverdachte] had gestoken ondersteunen de stelling dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte niet. Op een gegeven moment wordt [medeverdachte] op straat tegengehouden, waarbij opvalt dat verdachte minuten rustig blijft staan. Vervolgens komt de politie. Dan loopt verdachte weg en dumpt het mes. Daarna komt hij weer terug. Dat past niet in een scenario dat iemand helemaal door het lint is gegaan. Het beroep op noodweerexces dient dus ook verworpen te worden.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of er sprake was van noodweerexces heeft de rechtbank acht geslagen op de geldende jurisprudentie en hetgeen in de literatuur ten aanzien daarvan is geschreven.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
- de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, of
- op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de voornoemde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging9.
De aanranding kan alleen de oorzaak van de heftige gemoedsbeweging heten als zij van dien aard is, dat zij de strekking heeft om bij een normaal mens een zodanige affectieve toestand in het leven te roepen. Slechts in hun ernst en heftigheid volstrekt niet-invoelbare reacties op een aanranding in dit verband worden uitgesloten. Immers van een extreme, niet-invoelbare, reactie zal niet aannemelijk zijn dat deze een onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt10.
De rechtbank heeft in het hiervoor overwogene reeds tot uitgangspunt genomen dat de situatie in de woonkamer van verdachte als een noodweersituatie moet worden aangemerkt en dat die situatie eindigde doordat [medeverdachte] die woonkamer verliet met achterlating van verdachte.
Verdachte is vervolgens achter [medeverdachte] aangelopen en heeft hem hierbij met het mes in diens hals gestoken. Verdachte heeft ter terechtzitting meermalen verklaard dat hij op dat moment erg in de war was. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling van verdachte ondersteuning in zijn handelen buiten, zoals blijkt uit zijn verklaringen, de verklaringen van de getuigen en de verklaring van verbalisant [verbalisant 1]. Zo is verdachte met een mes achter [medeverdachte] aangerend, maar is zijn agressie gestopt op het moment dat [medeverdachte] werd tegengehouden, dan wel aan zijn wond werd behandeld, door omstanders. Daarna is verdachte weggelopen en heeft hij het mes weggedaan. Hieruit zou men kunnen opmaken dat verdachte heeft geprobeerd het mes te verstoppen en dus wel rationeel handelde. Dat rijmt echter niet met het feit dat hij daarna terug is gelopen naar verbalisant [verbalisant 1] en tegen hem woorden in de trant van "I stabbed him" heeft gezegd. De getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte er wanhopig uit zag.
Verwacht kan worden dat er bij een normaal mens die in zijn woning wordt belaagd door een ander en daarbij aanzienlijk letsel oploopt, daardoor een dergelijke hevige gemoedsbeweging ontstaat.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank daarom niet van oordeel dat de gebeurtenissen ná het moment dat verdachte [medeverdachte] heeft gestoken, uitsluiten dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Het feit dat verdachte wisselend heeft verklaard over het voorwerp waarmee hij achter [medeverdachte] is aangelopen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan af. Samengevat acht de rechtbank op grond van het bovenstaande voldoende aannemelijk geworden dat bij verdachte als gevolg van de aanranding een hevige gemoedsbeweging is ontstaan en dat hij het feit onder invloed van die hevige gemoedsbeweging heeft gepleegd.
De vraag is dan of de reactie van verdachte, te weten dat hij [medeverdachte] met een mes heeft gestoken nadat [medeverdachte] hem met een bierflesje had geslagen, dermate buitenproportioneel is dat deze uitgesloten dient te worden van de reikwijdte van noodweerexces. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Verdachte heeft kennelijk het eerste voorwerp dat hem als wapen kon dienen en dat hij voorhanden had, gepakt toen hij achter [medeverdachte] aanging. Bovendien is verdachte gestopt met zijn agressie op het moment dat hij bemerkte dat [medeverdachte] geen gevaar meer voor hem was en werd tegengehouden door omstanders.
Nader onderzoek - zoals gevraagd door de officier van justitie - zal op dit punt geen uitsluitsel kunnen geven. De rechtbank zal daarom het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om de zaak te heropenen verwerpen. Hierbij is van belang dat de rechtbank hierboven heeft overwogen dat de rechtbank er van uit gaat dat [medeverdachte] in de hal van de woning in zijn nek is geraakt, overeenkomstig de aanname van de officier van justitie op basis van de bloedspattenanalyse.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar.
Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
9. Beslissingen ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 1.00 STK Mes Kl: zilver
-
3931770;
2 1.00 STK Broek Kl: blauw
-
bij maco jeans / 3932028;
3 1.00 STK Riem Kl: zwart
-
3932030;
4 2.00 STK Sok Kl: beige
-
3932032;
5 1.00 STK Ondergoed Kl: rood
MONCLER BOXER
3932034;
6 1.00 STK Shirt Kl: grijs
-
chipperfield maat m;3932035.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder 2 t/m 6 genummerde kledingstukken, die aan verdachte toebehoren, dienen aan verdachte te worden teruggegeven.
10. Voorlopige hechtenis:
Bij afzonderlijk beslissing van 15 april 2011 is het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte reeds opgeheven.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Mes Kl: zilver
-
3931770.
Gelast de teruggave aan verdachte[Naam ontvanger] van:
2 1.00 STK Broek Kl: blauw
-
bij maco jeans / 3932028;
3 1.00 STK Riem Kl: zwart
-
3932030;
4 2.00 STK Sok Kl: beige
-
3932032;
5 1.00 STK Ondergoed Kl: rood
MONCLER BOXER
3932034;
6 1.00 STK Shirt Kl: grijs
-
chipperfield maat m;3932035.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.E. Sijsma, voorzitter,
mrs. F.P. Geelhoed en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2011.
1 Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010253578-3 van 14 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 10 en 11).
2 Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 1 maart 2011 van de rechter-commissaris, mr. A.A. Spoel, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [verbalisant 1].
3 Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010253578-3 van 14 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 10 en 11).
4 Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010253578-13 van 15 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 12 en 13).
Een aanvraagformulier medische informatie over [medeverdachte], betreffende het medische onderzoek in het OLVK ziekenhuis op 14 oktober 2010, ingevuld door een arts (naam onleesbaar).
5 Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010253578-20van 15 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 78 t/m 81).
6 De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2011 heeft afgelegd.
7 Een verslag, te weten een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident gepleegd in [woonplaats] op 14 oktober 2010 van NFI van 7 december 2010, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels (p. 157 t/m 162).
8 Een proces-verbaal betreffende bloedsporenbeeld analyse [A-straat nr.] te [woonplaats] met nummer 2010253578 van 31 maart 2010 (de rechtbank begrijpt: 2011), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], gecertificeerd bloedbeeld-analist, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
9 LJN: BN9301.
10 Noot waarnemend AG mr. Bleichrodt bij LJN: BC4459.