Parketnummer: 13/676850-10 (Promis)
Datum uitspraak: 6 april 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen,
naar voren hebben gebracht.
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt verdachte onder 1 verweten dat hij op 8 oktober 2010 te Amsterdam buschauffeur [slachtoffer 1] onder bedreiging met een mes heeft bestolen van geld en nachtbuskaartjes.
Deze gedraging is onder het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegd als diefstal met geweld en onder het tweede alternatief/cumulatief als afpersing.
Verder wordt verdachte onder 2 verweten dat hij op 9 oktober 2010 te Amsterdam van buschauffeur [slachtoffer 2] geld en nachtbuskaartjes heeft gestolen terwijl hij aangever dreigend een mes voorhield. Net als bij feit 1 is deze gedraging onder het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegd als diefstal met geweld en onder het tweede alternatief/cumulatief als afpersing.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
4.1.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1 De officier van justitie noch de verdediging hebben deze feiten en omstandigheden betwist.
4.1.2
Op 8 oktober 2010 heeft buschauffeur [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) dienst op buslijn 361. Tussen 5.00 uur en 5.30 uur stapt er op de IJdoornlaan in Amsterdam een man in de bus. Deze man zegt, terwijl hij een mes2 in zijn hand houdt, dat hij geld wil. De man roept "geld" of "money" en "more, bigger". Aangeefster geeft de man uit haar portemonnee twee briefjes van € 5,00. De man pakt de geldlade met daarin zeventien buskaartjes met een waarde van € 3,50 per kaartje3 en kleingeld en doet deze geldlade in een tas.4 De man raapt het kleingeld op dat uit de geldlade is gevallen.5 Hij neemt in totaal € 126,50 aan kleingeld mee. 6 Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.7
4.1.3
Op 9 oktober 2010 heeft buschauffeur [slachtoffer 2], werkzaam bij het Gemeente Vervoersbedrijf Amsterdam (GVB) (hierna: aangever) dienst op buslijn 361. Omstreeks 5.35 uur stapt een man op de Dijkmanshuizenstraat te Amsterdam de bus in. De man pakt een mes uit een tasje, houdt het mes op minder dan één meter afstand van aangever en zegt: "Ik wil je geldbak". De man pakt de geldbak en stopt deze in zijn tas. De man zegt: "Ik weet dat jullie papiergeld hebben, ik wil papiergeld". De man houdt het mes in de richting van aangever en maakt stekende bewegingen in de richting van de borststreek van aangever.8 De man neemt ongeveer 40 euro aan muntgeld, 90 euro aan papiergeld, nachtbuskaartjes en een zwarte portemonnee mee. Aan niemand werd het recht op de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. 9
4.1.4. Op 9 oktober 2010 om 6.15 uur wordt verdachte op de Markengouw in Amsterdam aan zijn kleding onderzocht. Onder verdachte wordt een plastic zakje met euromunten aangetroffen. In zijn fietstas treft de politie een plastic tas aan met hierin een grijs metalen geldlade en een zwartleren portemonnee met een kaartje met de tekst GVB.10
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden.
Ten aanzien van het bewijs voor de overval op 9 oktober 2010 (het onder 2 ten laste gelegde) heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte, de opgegeven signalementen, de kleding en de overige spullen die zijn aangetroffen in de woning van verdachte, de camerabeelden en de omstandigheid dat verdachte kort na het plegen van het delict wordt aangetroffen in de nabijheid van de plaats delict met de gestolen buit.
Op grond van de omstandigheid dat er onder verdachte een buskaartje wordt aangetroffen dat is ingekocht door [slachtoffer 1], de belastende verklaring van de broer van verdachte en de beschikbare camerabeelden kan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (de overval van 8 oktober 2010) worden gekomen.
De alternatieve verklaringen van verdachte zijn of niet aannemelijk dan wel aantoonbaar onjuist gebleken.
De gedragingen kunnen zowel als diefstal met geweld als afpersing worden gekwalificeerd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het verdachte was die op 8 en 9 oktober 2010 respectievelijk aangeefster en aangever heeft overvallen. De directe aanwijzingen dat verdachte de dader is (de herkenning door de broer van verdachte en de herkenning door de verbalisanten) noch de indirecte aanwijzingen zijn sterk genoeg om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De verklaring van de broer van verdachte bij de politie- waarin de broer stelt verdachte op de foto te herkennen - mag niet voor het bewijs worden gebruikt. Hierbij is allereerst van belang dat deze broer meegegaan is met de gedachte van de politie dat verdachte op de foto stond - waardoor deze herkenning niet betrouwbaar is. Daarbij komt dat deze broer bij de rechter-commissaris op zijn belastende verklaring is teruggekomen en een herroepen belastende verklaring alleen voor het bewijs mag worden gebruikt indien de getuige ter zitting is gehoord (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427). Hier is in dit geval geen sprake van.
De vermeende herkenning door verbalisanten van verdachte als zijnde de dader op de foto die hen die ochtend bij de briefing is getoond, is niet betrouwbaar. Dit omdat deze herkenning is ingegeven door de verwachting dat verdachte de dader is. Deze herkenning mag dan ook geen rol spelen voor het bewijs.
Het bedrag dat onder verdachte is aangetroffen komt niet overeen met het bedrag dat weggenomen zou zijn. Het is niet komen vast te staan dat het kleingeld dat verdachte onder zich had, afkomstig is van de overval op 9 oktober 2010.
De verklaring van verdachte - dat hij de plastic tas met inhoud heeft gevonden - wordt niet weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen. Meer in het algemeen kan niet gesteld worden dat verdachte kennelijk leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
Het dossier bevat bovendien een aantal contra-indicaties voor de stelling dat verdachte de dader is. Verdachte wordt pas veertig minuten nadat de overval gepleegd is aangehouden, terwijl hij zich begeeft in de richting van de plaats delict in plaats van daar vandaan. De kleding die verdachte draagt op het moment van zijn aanhouding is niet te rijmen met de kleding die de dader volgens de opgegeven signalementen droeg. Verdachte komt bovendien bij het eerste politiecontact ontspannen over.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is - met de officier van justitie en anders dan de raadsman - van oordeel dat zowel het onder 1 als onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Verdachte wordt op 9 oktober 2010 om 6.15 uur in de directe nabijheid van de plaats delict aangehouden. In zijn fietstas treft de politie plastic twee tassen aan (een tas met het opschrift Foodlocker in een andere plastic tas) met hierin een geldlade en een zwarte portemonnee met daarin een kaartje met "GVB".11 Naar het oordeel van de rechtbank is in voldoende mate komen vast te staan dat deze goederen afkomstig zijn van de overval op aangever, gepleegd op 9 oktober 2010 omstreeks 5.35 uur. Relevant hierbij is dat het een geldlade betreft zoals in gebruik bij het GVB12, aangever verklaard heeft dat de dader zijn zwarte portemonnee heeft meegenomen13, er een kaartje van het GVB in de zwarte portemonnee zit14, getuige [getuige 1] verklaard heeft dat de dader een tas met het opschrift "Footlocker"bij zich droeg15 en dat verdachte vlak bij de plaats delict is aangehouden.
Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de tas met inhoud heeft gevonden. De rechtbank acht deze verklaring - mede in het licht van de overige bewijsmiddelen - niet aannemelijk.
Hierbij is allereerst van belang dat verdachte ter zitting verklaard heeft dat hij de tas met inhoud - zonder deze inhoud eerst te controleren - in zijn fietstas heeft gestopt. Verdachte heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij deze controle heeft nagelaten. Deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor de stelling dat verdachte de tas gevonden heeft.
Daar komt bij dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaats delict, veertig minuten na het plegen van de overval, in het bezit van (een deel van) de buit van die overval. Verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar zijn werk bij bakkerij Mediterranee, maar dat hij zich in de dag had vergist. De eigenaar van de bakkerij heeft op vragen van de politie geantwoord dat verdachte niet voor hem werkt(e).16 Verdachte heeft ter zitting gesteld dat hij 'zwart' in de bakkerij werkte en de eigenaar daarom heeft ontkend dat verdachte bij hem in dienst was. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in bakkerij met een aantal collega's samenwerkte. Daargelaten de mogelijkheid dat verdachte zich daadwerkelijk in de dag heeft vergist, acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte voor de bakkerij werkte. Daarbij is mede van belang dat door of namens verdachte niets in het werk gesteld is om de stelling te onderbouwen, terwijl hier wel de mogelijkheid toe was door bijvoorbeeld de door verdachte genoemde eigenaar of collega's te laten horen.
Verder is van belang dat bij een huiszoeking in de woning van verdachte drie OV-chipkaarten van het GVB worden aangetroffen; twee nachtkaartjes en één 1-uurskaartje17. Het aantreffen van deze goederen roept in het licht van het voorgaande de nodige vragen op, terwijl verdachte hier geen aannemelijke verklaring voor heeft kunnen. In tegendeel: ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij - als hij een kaartje koopt - dit kaartje direct gebruikt.18
Tijdens de overval op aangeefster op 8 oktober 2010 is door de dader onder meer een aantal nachtkaartjes van het GVB meegenomen.19 Bij de fouillering van verdachte bij zijn aanhouding is een tweetal vervoersbewijzen van het GVB aangetroffen, waaronder één nachtkaartje met registratienummer 1005 0013 1743.20 Dit nachtkaartje is op 5 oktober 2010 ingekocht door aangeefster.21 Uit de reisgegevens van bovengenoemd kaartje komt naar voren dat met het kaartje op 9 oktober 2010 om 4.10 uur is ingecheckt op het Rembrandtplein in lijn 361. Deze bus was om 5.06 uur bij de halte Volendammerweg en kort daarna bij de halte Dijkermanshuizenstraat. De bus van aangever [slachtoffer 2] arriveert om 5.35 uur bij de halte Dijkermanshuizenstraat.22
Aangeefster heeft verklaard verdachte vóór de overval van 8 oktober 2010 nog nooit gezien te hebben. Aangeefster heeft in de dagen na 8 oktober 2010 niet gewerkt.23 Verdachte verklaart dat hij als hij een kaartje koopt, hij dit direct gebruikt. Het kaartje waarmee verdachte op 9 oktober heeft ingecheckt, kan niet op diezelfde dag bij aangeefster [slachtoffer 1] zijn gekocht, nu zij op die datum niet heeft gewerkt. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van de verdediging - dat verdachte het kaartje van aangeefster heeft gekocht - niet aannemelijk is geworden. De rechtbank acht het aantreffen bij verdachte van het nachtkaartje - ingekocht door aangeefster - tezamen met de modus operandi bij beide overvallen die grote gelijkenis vertoont ten aanzien van plaats, tijd, wapen, het roepen om geld en het signalement van de dader, redengevend voor de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de op 9 oktober 2010 afgelegde verklaring van de broer van de verdachte niet als bewijsmiddel gebruiken voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde nu de schuld van verdachte uit de overige bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan. De verklaring van de broer van verdachte draagt echter wel bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte de dader is van de overval van 8 oktober 2010.
De omstandigheid dat een deel van de weggenomen goederen (te weten: kleingeld) niet onder verdachte is aangetroffen doet aan het voorgaande niet af. Nu verdachte ruim veertig minuten na de overval op aangever wordt aangehouden, kan hij zich in deze periode van dit geld hebben ontdaan.
5.1 De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 -eerste alternatief/cumulatief - ten laste gelegde
op 8 oktober 2010 te Amsterdam op de IJdoornlaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 116,50 euro en nachtbuskaartjes, ter waarde van in totaal 59,50 euro, toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of
[slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], buschauffeur, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en dreigend aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd "Geld" of "Money" en "more, bigger";
ten aanzien van het onder 2 -eerste alternatief/cumulatief- ten laste gelegde
hij op 9 oktober 2010 te Amsterdam, op de Dijkmanshuizenstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, ongeveer 130 euro, en nachtbuskaartjes, toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en dreigend aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en steekbewegingen heeft gemaakt richting de borst van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd "Ik wil je geldbak" en "Ik weet dat jullie papiergeld hebben, ik wil papiergeld",
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.2. Gelet op een arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009 (LJN BH5233) bestaat er tussen de begrippen "wegnemen" in de zin van artikel 312 Wetboek van Strafrecht en "afgifte" in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht geen scherpe grens. Er komt aan de feitenrechter enige vrijheid toe om bepaalde gedragingen als wegnemen dan wel als afgifte te kwalificeren. In dit licht heeft de rechtbank zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 gekozen de gedragingen van verdachte als "wegnemen" in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (en niet als "afnemen" in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) te kwalificeren. Dit betekent dat verdachte van zowel het onder 1 tweede alternatief/cumulatief als het onder 2 tweede alternatief/cumulatief zal worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
Ter onderbouwing van haar strafeis heeft zij aangevoerd dat verdachte tweemaal een nachtbuschauffeur heeft overvallen, terwijl deze chauffeurs geen kant opkonden. Verdachte is hierbij nietsontziend te werk gegaan en heeft slechts oog gehad voor zijn persoonlijk gerief.
Verdachte heeft hierbij niet stil gestaan bij het grote effect van zijn gedragingen voor de slachtoffers en de samenleving als geheel.
Daarbij komt dat verdachte in het verleden veelvuldig veroordeeld is voor strafbare feiten.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting zal worden gezocht bij de richtlijnen van het LOVS. Op grond van deze richtlijnen staat voor een winkeldiefstal met geweld of een tasjesroof een gevangenisstraf van vier maanden in het geval de dader aangemerkt kan worden als veelpleger. Verdachte is geen veelpleger. De aan verdachte verweten gedragingen zijn qua ernst vergelijkbaar met een winkeldiefstal met geweld of een tasjesroof als bedoeld in de LOVS richtlijnen. Het enige element dat een zwaardere bestraffing eventueel kan rechtvaardigen is de omstandigheid dat de feiten in de nachtelijke uren zijn gepleegd.
De verdediging verzoekt de rechtbank - in het geval zij in de hoogte af zal wijken van bovengenoemde richtlijnen - dit nadrukkelijk te motiveren.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een zeer kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan twee gewelddadige overvallen op (beide keren) een buschauffeur. Daarbij komt dat hij een mes heeft getoond om de slachtoffers angst aan te jagen en zo de beroving gemakkelijk te maken. Dit maakt zijn gedrag nog verwerpelijker, nu de ervaring leert dat de slachtoffers van gewapende overvallen hier heel lang last van blijven houden, in de zin dat het hun leven daadwerkelijk verandert. In dit geval weegt dit nog zwaarder, omdat beide slachtoffers tijdens hun werk werden overvallen, zodat voor de hand ligt dat als zij weer aan het werk zijn, zij aan de overval herinnerd zullen worden.
Aangever en aangeefster hebben beiden een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld waaruit dit heel duidelijk naar voren komt.
Aangeefster kon de dagen na het incident moeilijk in slaap komen en heeft nog steeds last van nachtmerries. Omdat zij niet wilde dat verdachte haar het plezier in het werk zou afpakken, heeft zij langzaam haar werkzaamheden weer opgebouwd, waarbij zij hard heeft moeten vechten om haar angst te overwinnen. De dokter heeft haar bètablokkers voorgeschreven tegen de spanning. Aangeefster heeft fysiotherapie gevolgd om de spanning in haar hoofd en nek te verlichten en EMDR therapie om de angstbeelden in haar hoofd tegen te gaan. Aangeefster beleeft haar werk sinds het incident heel anders; zij is steeds gespannen als er passagiers de bus in stappen en is tijdens haar werk voortdurend alert. Zij haalt iedere keer opgelucht adem als haar dienst erop zit. Zij start binnenkort opnieuw met psychotherapie omdat zij het plezier in haar werk terug wil.
Aangever schrijft dat hij na de overval verlamd is. Hij heeft pijn in zijn rug en zijn lichaam is verkrampt. Een periode is aangever bot geweest naar zijn omgeving toe, terwijl dit niets voor hem is. Hij probeerde het werk weer op te pakken, maar eindigde telkens in tranen op zijn chauffeursstoel. De plek van de overval blijft een beladen plaats, terwijl hij deze plek - nu hij hier vlakbij woont - niet uit de weg kan gaan. Teneinde het voorval te kunnen verwerken start aangever met een traject bij de GGZ Hoewel hij weer aan het werk is, is het anders dan voorheen. Aangever wordt benauwd bij het zien van personen met een capuchon en kan minder goed dan voorheen omgaan met agressief gedrag in de bus.
De rechtbank stelt ten aanzien van de strafmaat voorop dat de richtlijnen van het LOVS gelet op de ernst van de bewezen geachte feiten niet van toepassing zijn op de in deze zaak bewezen geachte feiten.
Als uitgangspunt van redeneren voor vaststelling van de hoogte van de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de richtlijn voor een straatroof van categorie III (steekwapen of vuurwapen getoond, geen letsel) van het Openbaar Ministerie. In het geval van een meerpleger is op grond van deze richtlijnen het opleggen van een gevangenisstraf van ten minste zestien maanden gerechtvaardigd.
De rechtbank ziet echter in de volgende omstandigheden aanleiding om een hogere gevangenisstraf op de te leggen dan tweemaal zestien maanden (32 maanden):
Allereerst weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee dat de twee overvallen zeer kort na elkaar gepleegd zijn. Dit korte tijdsbestek duidt op gewetenloos handelen. Verdachte heeft na één 'succesvolle' overval - kennelijk uit motieven van geldelijk gewin - besloten op dezelfde wijze nog een overval te plegen, waarbij hij zich niets gelegen heeft laten liggen aan de belangen van aangevers en omstanders.
Verdachte heeft beide overvallen gepleegd in de vroege ochtend, op een tijdstip dat het nog donker is en rustig op straat. Dit duidt op een uitgekookte handelswijze waarbij verdachte ervoor gezorgd heeft dat hij aangevers op hun meest kwetsbare moment - tijdens het rijden van een nachtdienst - van hun spullen heeft beroofd.
De rechtbank laat verder ten nadele van verdachte meewegen dat hij twee buschauffeurs heeft overvallen. Buschauffeurs bevinden zich tijdens hun werk in een kwetsbare positie: zij zitten achter het stuur in een kleine ruimte en kunnen letterlijk geen kant op wanneer zij zich geconfronteerd zien met agressie. Verdachte heeft hier op ernstige wijze misbruik van gemaakt.
Buschauffeurs doen belangrijk werk. Geweld tegen buschauffeurs brengt een groot gevoel van maatschappelijke onrust en brede maatschappelijke verontwaardiging teweeg. De rechtbank wil met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur - zowel aan verdachte als ter preventie - een signaal afgeven.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte - gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 oktober 2010 - in het verleden veelvuldig in aanraking is gekomen met justitie, onder meer voor diefstallen.
Hoewel van bovengenoemde factoren een strafverzwarende werking uitgaat - op grond waarvan een hogere straf dan de richtlijnen voorschrijven gerechtvaardigd is - is de rechtbank van oordeel dat het verschil tussen de eis van de officier van justitie en bovengenoemde richtlijnen te groot is om met de eis van de officier van justitie mee te gaan. De rechtbank zal op grond hiervan een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het psychologisch rapport Pro Justitia van 15 november 2010 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan dit onderzoek te verlenen. Als gevolg hiervan heeft de psycholoog geen antwoorden kunnen formuleren op vragen over de relatie tussen de persoon van verdachte en de ten laste gelegde feiten.
8.4. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.4.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] heeft zich op grond van artikel 51b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ter zitting als benadeelde partij gevoegd en schadevergoeding gevorderd voor een bedrag van € 438,00. Dit bedrag bestaat uit € 400,- aan immateriële schadevergoeding en € 38,00 aan materiële schade vergoeding (reiskosten). De rechtbank begrijpt de mondeling toegelichte vordering zo, dat tevens gevorderd is het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De rechtbank heeft tevens een schriftelijke vordering ontvangen. Nu deze vordering eerst na sluiting van het onderzoek is ingekomen, zal de rechtbank geen acht slaan op de inhoud hiervan, maar aansluiting zoeken bij de inhoud van de mondelinge vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting.
Deze vordering is niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 eerste alternatief/cumulatief bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering kan in totaal tot een bedrag van € 438,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het bedrag bestaat uit € 400,- - immateriële schadevergoeding en € 38, -- materiële schadevergoeding.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
8.4.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade ingediend voor een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Deze vordering is niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 eerste alternatief/cumulatief bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering kan in totaal tot een bedrag van € 400,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Het betreft immateriële schadevergoeding.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Dit betekent dat verdachte van zowel het onder 1 tweede alternatief/cumulatief als het onder 2 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 eerste alternatief/cumulatief en 2 eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het onder 1 eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 438,- (vierhonderd en achtendertig euro), bestaande uit € 400,- aan immateriële en € 38,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 438,- (vierhonderd en achtendertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag is bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 9 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van het onder 2 eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 400,- (vierhonderd euro), zijnde immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag is bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 8 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van:
* 1 STK cd-rom
-
3927732: beelden overval GVB buschauffeur
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de IJdoornlaan, althans op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (ongeveer)116,50 euro, althans een geldbedrag en/of twee briefjes van 5 euro, althans een geldbedrag en/of 17, althans een of meer nachtbuskaartjes (ter waarde van in totaal 59,50 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (buschauffeur), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en/of dreigend aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en/of die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd "Geld" of "Money" en/of "more, bigger" en/of woorden van gelijke aard of strekking;
hij op of omstreeks 8 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de IJdoornlaan, althans op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 116,50 euro en/of twee briefjes van 5 euro, althans een geldbedrag en/of 17, althans een of meer nachtbuskaartjes (ter waarde van 59,50 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en/of dreigend aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en/of die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd "Geld" of "Money" en/of "more, bigger" en/of woorden van gelijke aard of strekking;
hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Dijkmanshuizenstraat, althans op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (ongeveer 130 euro) en/of een of meer nachtbuskaartjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en/of dreigend aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en/of een of meer steekbewegingen heeft gemaakt richting de borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd "Ik wil je geldbak" en/of "Ik weet dat jullie papiergeld hebben, ik wil papiergeld" en/of woorden van gelijke aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Dijkmanshuizenstraat, althans op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten ongeveer 130 euro) en/of een of meer nachtbuskaartjes, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes in zijn hand heeft gehouden en/of dreigend aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en/of een of meer steekbewegingen heeft gemaakt richting de borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd "Ik wil je geldbak" en/of "Ik weet dat jullie papiergeld hebben, ik wil papiergeld" en/of woorden van gelijke aard of strekking;
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 18.
3 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 16.
4 Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 19.
5 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 16 en een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 19.
6 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 13, 16.
7 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 17.
8 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 47 en 48.
9 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 50.
10 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
11 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
12 Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
13 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 50.
14 Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
15 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 27.
16 Proces-verbaal van bevindingen, p. 117.
17 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 78 en 79
18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 maart 2011.
19 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 16.
20 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 81 en 82.
21 Proces-verbaal van bevindingen, p. 112.
22 Proces-verbaal van bevindingen, p. 119 en 120.
23 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 115.