ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7168
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overlevering aan België deels toegestaan met betrekking tot bendevorming en dubbele strafbaarheidstoets
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 maart 2011 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Oekraïne en thans gedetineerd in Nederland, werd verdacht van drie strafbare feiten, waaronder diefstal en bendevorming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.
De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en geconcludeerd dat de beschrijving van het feit 'bendevorming' niet voldoet aan de vereisten van artikel 140 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de kenmerken van de bendevorming niet overeenkomen met de definitie van een criminele organisatie zoals vastgelegd in het Belgische strafwetboek. Hierdoor kon de overlevering voor dit feit niet worden toegestaan. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de overlevering voor de andere twee feiten, die betrekking hebben op diefstal, kon worden toegestaan.
De rechtbank heeft in haar uitspraak ook de samenloop met eerdere EAB's van België en Denemarken besproken en bevestigd dat de Belgische verzoeken voorrang verdienen. De beslissing om de overlevering voor de feiten 1 en 2 toe te staan, maar voor feit 3 te weigeren, is in overeenstemming met de Overleveringswet. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.