ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706264-11, 11/1866
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België deels toegestaan met betrekking tot bendevorming en dubbele strafbaarheidstoets

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 maart 2011 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Oekraïne en thans gedetineerd in Nederland, werd verdacht van drie strafbare feiten, waaronder diefstal en bendevorming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en geconcludeerd dat de beschrijving van het feit 'bendevorming' niet voldoet aan de vereisten van artikel 140 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de kenmerken van de bendevorming niet overeenkomen met de definitie van een criminele organisatie zoals vastgelegd in het Belgische strafwetboek. Hierdoor kon de overlevering voor dit feit niet worden toegestaan. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de overlevering voor de andere twee feiten, die betrekking hebben op diefstal, kon worden toegestaan.

De rechtbank heeft in haar uitspraak ook de samenloop met eerdere EAB's van België en Denemarken besproken en bevestigd dat de Belgische verzoeken voorrang verdienen. De beslissing om de overlevering voor de feiten 1 en 2 toe te staan, maar voor feit 3 te weigeren, is in overeenstemming met de Overleveringswet. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706264-11
RK nummer: 11/1866
Datum uitspraak: 1 april 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 maart 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 maart 2011 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
Alias [alias],
geboren te [geboorteplaats] (Oekraïne) op [geboortedatum] 1972
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 april 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 24 maart 2011 afstand gedaan van zijn recht te worden gehoord. De raadsvrouw is gemachtigd namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsmandaat bij verstek van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 22 maart 2011 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft, bij gelegenheid van een eerdere zitting bij de rechtbank Amsterdam inzake behandeling van andere EAB’s, verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Oekraïense nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten 1 en 2 zijn zowel naar het recht van Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of valse sleutels door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Uit het in het EAB onder e) opgenomen feit 3 blijkt dat de overleving tevens wordt gevraagd voor het feit ‘bendevorming’.
De onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft op verzoek van het IRC op 28 maart 2011 de volgende informatie verstrekt.
Het derde feit, te weten de bendevorming: te België, Zonhoven, Genk en Neerpelt in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 10 januari 2011, betreft een apart te vervolgen feit, met name “Vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of eigendommen”, ofwel bendevorming als bedoeld in artikel 322 Strafwetboek en strafbaar overeenkomstig 323 en 324 van het Strafwetboek.
Het feit is in casu niet te beschouwen als het lijstfeit “deelname aan een criminele organisatie”, hetgeen voorzien wordt in het Belgisch strafwetboek onder artikel 324 bis, omdat een criminele organisatie (als bedoeld in art 324 bis Belgische Strafwetboek) een veel belangrijkere structuur heeft dan bendevorming. Een criminele organisatie is uitgebreider en bezit een meer permanent karakter en vertoont een grotere systematiek in haar activiteit dan bendevorming.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het niet aankruisen van het lijstfeit “deelneming aan een criminele organisatie” en de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitdrukkelijk niet is bedoeld de overlevering te verzoeken voor het zogenoemde lijstfeit criminele organisatie, zoals opgenomen in de lijst van strafbare feiten in Bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank dient derhalve te toetsen of het feit op grond van de omschrijving van het feit onder enige Nederlandse strafbepaling te brengen is.
De omschrijving van hetgeen de opgeëiste persoon wordt verweten, zoals blijkt uit het EAB onder e) onder feit 3 en voornoemde informatie van de onderzoeksrechter, heeft weliswaar kenmerken van het Nederlandse misdrijf criminele organisatie, maar aan de omschrijving ontbreken naar Nederlands recht kenmerkende onderdelen, zodat de concrete feitsomschrijving niet onder de strafbepaling artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht valt. Nu de omschrijving van het feit ook niet onder een andere strafbepaling valt, zal de overlevering voor het feit ‘bendevorming’ worden geweigerd.
5. Samenloop
De rechtbank heeft op 1 april 2011 tevens uitspraak gedaan in twee andere EAB’s die betrekking hebben op de opgeëiste persoon, te weten een EAB uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter op 2 februari 2011 en een EAB uitgevaardigd door het plaatsvervangend hoofd van het Deense Ministerie van Justitie op 4 februari 2011.
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraken het oordeel van de officier van justitie bevestigd dat voorrang dient te worden gegeven aan overlevering voor het Europees aanhoudingsbevel afkomstig van de Belgische justitiële autoriteiten van 2 februari 2011. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw hebben eveneens te kennen gegeven de voorkeur te hebben om voorrang te geven aan de Belgische verzoeken.
Gelet op het bovenstaande heeft de officier van justitie, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid tot zijn keuze kunnen komen dat eveneens voorrang dient te worden gegeven aan dit verzoek van de Belgische autoriteiten. De rechtbank bevestigt het oordeel van de officier van justitie.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten 1en 2 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek inzake feit 3.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzit¬ter,
mrs. R.H. Mulderije en C.W. Inden, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.