Parketnummer: 13/670066-10
Datum uitspraak: 14 april 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw van verdachte mr. M.A.C. de Vilder naar voren is gebracht.
Verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1999). Het feit is primair ten laste gelegd als verkrachting, subsidiair als het plegen van ontuchtige handelingen met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en meer subsidiair als het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte meermalen de vagina van [slachtoffer] met zijn handen heeft betast en met zijn vinger is binnengedrongen. Hoewel verdachte het binnendringen met zijn vinger ontkent, dient toch meer waarde te worden gehecht aan de verklaring van [slachtoffer]. Haar verklaring is betrouwbaar en geloofwaardig. In het uitgebreide studioverhoor heeft zij uitgebreid en gedetailleerd verklaard op welke wijze verdachte haar heeft aangeraakt. Er dient dan ook meer geloof te worden gehecht aan haar verklaring dan aan de verklaring van verdachte. De officier van justitie vordert bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de vagina van [slachtoffer] is binnengedrongen, nu alleen [slachtoffer] over het binnendringen heeft verklaard en haar verklaring niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Verdachte dient derhalve van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Verdachte dient eveneens van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van een aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer] kan het meer subsidiair ten laste gelegde wel worden bewezen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met zijn vinger de vagina van [slachtoffer] is binnengedrongen, en overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Bij de tenlastelegging van verkrachting vormt het binnendringen van het lichaam het dragende bestanddeel. Dit bestanddeel van de tenlastelegging moet daarom steun vinden in meer dan één bewijsmiddel.
[slachtoffer] heeft gezegd dat verdachte met zijn vingers ook in haar vagina is geweest, maar deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig is bewezen dat verdachte met zijn vingers het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer].
Verdachte is de vader van de stiefmoeder van de minderjarige. In die hoedanigheid – een soort opa – kwam hij wel eens op bezoek in de woning van het gezin waartoe [slachtoffer] behoort. Het kwam voor dat verdachte alleen met de minderjarige was, maar uit het dossier blijkt niet dat de minderjarige op die momenten feitelijk aan de zorg of waakzaamheid, laat staan aan de opleiding van verdachte was toevertrouwd. Het bestanddeel “aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid” kan dus niet worden bewezen. Verdachte zal daarom eveneens van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de periode van december 2008 tot en met april 2009 ontuchtige handelingen heeft verricht met [slachtoffer], die toen nog geen zestien jaar was. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte deze handelingen heeft verricht op de belastende verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van december 2008 tot en met april 2009 te [woonplaats] met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- meermalen met zijn vingers over de vagina van die [slachtoffer] wrijven en de vagina betasten en
- eenmaal met zijn handen en vingers over de borsten van die [slachtoffer] wrijven.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht bij bewezenverklaring verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging, nu een straf niet opportuun lijkt gelet op de lichamelijke en geestelijke beperkingen die verdachte ondervindt.
De rechtbank komt wel tot strafoplegging en heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn stiefkleindochter die in de periode waarin de ontucht plaatsvond 10 jaar oud is geworden. Hij heeft misbruik gemaakt van een jong, kwetsbaar meisje dat erop mocht vertrouwen dat de volwassenen in haar leven haar ongestoord kind zouden laten.
De kans is reëel dat het slachtoffer nog lang ernstige psychische gevolgen zal ondervinden van wat haar is overkomen. Haar vader heeft geschreven dat na de ontucht het slachtoffer weer zenuwtrekken kreeg, extreem brutaal werd, slecht sliep en zich op school niet meer kon concentreren. In iedere auto die leek op die van verdachte, dacht zij verdachte te zien.
Ontucht met een zo jong meisje zal in vrijwel alle gevallen worden bestraft met een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In deze zaak is echter sprake van een uitzonderlijke omstandigheid, die maakt dat de rechtbank een dergelijke straf niet aan verdachte zal opleggen.
Die uitzonderlijke omstandigheid is dat verdachte ten tijde van de ontucht dement was. Dit blijkt uit een rapport van de deskundige J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut, van 31 mei 2010. Deze deskundige heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van vasculaire dementie met depressieve stemming en een persoonlijkheidsverandering als gevolg van vasculaire dementie. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens is van invloed geweest op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ontucht. Door de stoornis is verdachte onvoldoende in staat zich in een ander in te leven en weerstand te bieden aan zijn impulsen. De deskundige ziet een verband tussen de stoornis en de ontucht en adviseert om verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk delict veroordeeld en volgens de reclassering is de kans klein dat hij zich nogmaals aan ontucht schuldig zal maken.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige over. Zij acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit en zal hem om die reden een aanmerkelijk lagere straf opleggen dan gebruikelijk. Er kan echter gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met schuldigverklaring zonder strafoplegging. De hierna op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf brengt in zijn duur tot uiting dat verdachte zich aan een ernstig strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, maar houdt in zijn voorwaardelijkheid rekening met de persoon van verdachte.
9. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.700,00 (tweeduizendzevenhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 2.700,00 (tweeduizendzevenhonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen de som van € 2.700,00 (tweeduizendzevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en P. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Volledige tekst van de tenlastelegging:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van december 2008 tot en met april 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland met [slachtoffer], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het (telkens) seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes,
- vinger(s) eenmaal of meermalen in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de vagina van die [slachtoffer] gewreven en/of de vagina betast en/of
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de borst(en) van die [slachtoffer] gewreven;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van december 2008 tot en met april 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, immers heeft hij, verdachte
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de vagina van die [slachtoffer] gewreven en/of de vagina betast en/of
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de borst(en) van die [slachtoffer] gewreven;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van december 2008 tot en met april 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de vagina van die [slachtoffer] wrijven en/of de vagina betasten en/of
- eenmaal of meermalen met zijn hand(en) en/of vinger(s) over de borst(en) van die [slachtoffer] wrijven.