RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1013 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.H. Boomstra,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. van Helvoort.
Bij besluit van 3 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 18 juli 2008.
Bij besluit van 2 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser van 24 januari 2011 tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld op 21 februari 2011.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser, geboren [geboortedatum] 1971 te Suriname, ontvangt sinds 17 juli 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat geregistreerd als dakloze en verweerder heeft om die reden op 8 december 2008 aan eiser een postadres toegekend, zijnde IJsbaanpad 9 Amsterdam.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip, onder andere inhoudende dat eiser bij zijn ouders in [plaats] woont en (zwart) werkzaam is bij een vleeshandel, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers bijstandsuitkering.
1.3. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen met afsluitdatum 30 november 2010. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 18 juli 2008. Het bezwaar hiertegen is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van eiser is ontvangen na afloop van de bezwaartermijn. Er is geen sprake van redenen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht, aldus verweerder.
2.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de overschrijding van de bezwaartermijn wel degelijk verschoonbaar is. Volgens eiser heeft hij het besluit pas in de derde week van januari 2011 overhandigd gekregen en direct daarop bezwaar gemaakt. Het adres waar verweerder het primaire besluit naar toe heeft verzonden is door verweerder opgeheven, zodat eiser niet gedurende de periode van zes weken de gelegenheid heeft gehad het besluit te ontvangen.
3.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van een besluit tot een belanghebbende door toezending of uitreiking aan die persoon.
3.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3.3. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.4. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.5. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb kan ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
4.2. Niet in geschil is dat eiser te laat, want na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken, bezwaar heeft gemaakt. Het debat tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de termijnoverschrijding al dan niet verschoonbaar is.
4.3. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de omstandigheden van dit geval dusdanig zijn dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.3.1 De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat verweerder op dezelfde datum als die waarop het primaire besluit is genomen en verzonden, 3 december 2010, aan eiser een brief heeft verstuurd waarin is meegedeeld dat het postadres IJsbaanpad 9 te Amsterdam niet langer aan eiser ter beschikking wordt gesteld, dat eiser na 3 december 2010 nog gedurende een maand zijn post kan ophalen en dat niet opgehaalde post daarna wordt teruggestuurd naar de afzender. Nu het primaire besluit, zoals hierboven reeds gezegd, op dezelfde datum en naar ditzelfde adres is verzonden, heeft verweerder feitelijk met verzending van de brief over de opheffing van het postadres bewerkstelligd dat de wettelijke bezwaartermijn van zes weken met twee weken is bekort. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd erkend dat het correct zou zijn geweest indien in de opheffingsbrief eveneens een termijn van zes weken zou zijn aangehouden en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Op grond hiervan moet in ieder geval worden vastgesteld dat eiser niet de hem op grond van artikel 6:7 van de Awb toekomende volle bezwaartermijn van zes weken is geboden.
4.3.2 Ter zitting heeft eisers gemachtigde een telefoonnotitie overgelegd van een gesprek dat op 13 december 2010 heeft plaatsgevonden tussen [persoon 1] van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) Amsterdam en eiser. Deze telefoonnotitie vermeldt het volgende:
“Klant belt en zegt dat dhr. [persoon 2] van Handhaving hem heeft verzekerd dat de uitkering was gestopt maar weer is opgestart. Mailwisseling met [persoon 3] (KM) wijst echter uit dat dat niet zo is. Er is een brief naar klant gegaan waarin wordt gemeld dat de uitkering gestopt is. Hij moet zich dus weer opnieuw aanmelden. Ik had BBR inmiddels beëindigd. Klant gebeld om zijn post te komen halen. (…)”
4.3.3 De rechtbank stelt op grond van deze telefoonnotitie vast dat aan eiser door medewerkers van DWI verschillende mededelingen zijn gedaan omtrent het al dan niet stopzetten van eisers uitkering. Hoewel de rechtbank op zichzelf genomen begrip heeft voor verweerders visie dat eiser er beter aan zou hebben gedaan terstond na dit gesprek zijn post op te halen, acht de rechtbank het niet onvoorstelbaar dat er bij eiser op grond van de verschillende mededelingen omtrent zijn uitkering verwarring is ontstaan en dat eiser het er op grond van de mededelingen van dhr. [persoon 2] voor heeft gehouden dat zijn uitkering weer was opgestart.
4.4. Tegen de achtergrond van dit samenstel van omstandigheden, en in aanmerking genomen dat de beslissing van ingrijpende aard is en de termijnoverschrijding relatief kort, concludeert de rechtbank dat verweerder ten onrechte heeft beslist dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb en draagt verweerder op binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Voor finale geschilbeslechting ziet de rechtbank geen ruimte omdat de inhoud van de zaak in bezwaar nog niet aan de orde is geweest.
4.5 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ad € 437,- per punt). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van eiser;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eiser;
? bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB