ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ5270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3074 Wob
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van kandidatenlijsten en bescherming van persoonlijke levenssfeer in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Laren. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. van Drunen, had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om toegang tot de kandidatenlijsten, inclusief de adressen van de kandidaten. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de kandidatenlijsten al ter inzage lagen en dat het verzoek om toezending van kopieën moest worden aangemerkt als een verzoek tot een feitelijke handeling, wat geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Wob van toepassing was op het moment van het verzoek, aangezien de kandidatenlijsten al geldig waren verklaard en openbaar waren gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van verweerder om de gevraagde informatie te verstrekken niet gerechtvaardigd was, omdat de gegevens al openbaar waren en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval niet opwoog tegen het belang van openbaarheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie weken een afschrift van de kandidatenlijsten, inclusief adresgegevens, aan eiser te verstrekken.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- moet worden veroordeeld. Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van bestuursorganen om informatie te verstrekken, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3074 Wob
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
en
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Laren,
verweerder,
gemachtigde mr. J.W.C. Aalders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser tot openbaarmaking afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2011.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is niet vertegenwoordigd.
Overwegingen
1.1 Eiser heeft met verwijzing naar de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van de kandidatenlijsten (model H1) voor de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Laren op 3 maart 2010, met daarop vermeld de geboortedata en adressen van de kandidaten.
1.2 Verweerder heeft de gegevens op de kandidatenlijsten verstrekt, met uitzondering van de adressen van de kandidaten.
2.1 In artikel 3 van de WOB is onder meer bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de WOB.
In artikel 10, tweede lid, van de WOB, voor zover van belang, is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2 Op grond van artikel I 3 van de Kieswet, zoals deze luidde ten tijde in geding, worden, onmiddellijk nadat de lijsten door het hoofdstembureau zijn onderzocht, deze door de voorzitter ter secretaris van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor een ieder ter inzage gelegd.
Op grond van artikel I 4 van de Kieswet beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten en over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten, evenals over het handhaven van de daarboven geplaatste aanduiding van een politieke groepering, en maakt deze beslissingen op de zitting bekend.
Op grond van artikel I 17 van de Kieswet maakt de voorzitter van het centraal stembureau de kieslijsten zo spoedig mogelijk openbaar. Deze openbaarmaking geschiedt, indien het de verkiezing van leden van de gemeenteraad betreft, door deze lijsten ter secretaris van de gemeente voor een ieder ter inzage te leggen.
2.3 In artikel H 2 van het Besluit van 19 oktober 1989, houdende vaststelling van nieuwe voorschriften ter uitvoering van de Kieswet, is bepaald dat een kandidaat op de kandidatenlijst wordt vermeld met naam, voorletters, geboortedatum en woonplaats. Achter de voorletters kan tussen haakjes de roepnaam van de kandidaat worden vermeld. Tevens kan het adres van de kandidaat worden vermeld.
3.1 Eiser stelt in beroep dat ten onrechte niet gehele kandidatenlijst is verstrekt, dus inclusief de adressen. In de Memorie van Antwoord (Tweede Kamerstukken, 1988-1989, 20264, nr. 8, p. 122) is overwogen dat de Wob gedurende de termijn van terinzagelegging niet van kracht is, maar wel nadat onherroepelijk is beslist over de geldigheid van de kandidatenlijsten. Het hoofdstembureau heeft op 22 januari 2010 beslist over de geldigheid van de lijsten. De lijsten zijn toen openbaar gemaakt door publicatie in krant of terinzagelegging. Op het moment van het Wob-verzoek was de Wob dus van toepassing. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2008 is niet van toepassing, want die ging over andere lijsten, namelijk model I 17.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kandidatenlijsten ten tijde van eisers verzoek voor een ieder ter inzage lagen op de secretarie van de gemeente en daarom openbaar waren. Eisers verzoek om toezending van kopieën van deze lijsten moet worden aangemerkt als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. De beslissing op een dergelijk verzoek is niet gericht op rechtsgevolg en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair is verweerder van mening dat het verstrekken van de adresgegevens van de kandidatenlijsten inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob.
3.3 De rechtbank heeft met toestemming van eiser, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kennis genomen van de geheime stukken.
3.4 De rechtbank stelt vast dat het vermelden van het adres van de kandidaat op de lijst op grond van artikel H 2 van het Besluit van 19 oktober 1989 niet verplicht is, en dat de adresgegevens in dit geval wel op de kandidatenlijsten staan vermeld. De rechtbank houdt het ervoor dat de kandidaten hun adres vrijwillig hebben verstrekt.
3.5 De Kieswet bevat een openbaarmakingsregeling terzake van de kandidatenlijsten. Op grond van artikel I3 van de Kieswet (oud) worden de kandidatenlijsten, die door het hoofdstembureau zijn onderzocht, door de voorzitter van het hoofdstembureau ter secretarie van de gemeente voor een ieder ter inzage gelegd. Dat is in dit geval gebeurd op 19 januari 2010. Op 22 januari 2010 zijn de ingeleverde kieslijsten conform het bepaalde in artikel I4 van de Kieswet (oud), door het hoofdstembureau geldig verklaard. Zoals blijkt uit de door eiser aangehaald passage uit de Memorie van Antwoord is de Wob in deze drie dagen niet van toepassing, doch wel nadat onherroepelijk is beslist over de geldigheid van de ingeleverde kandidatenlijsten. Het verzoek van eiser is ingediend op 24 januari 2010, mitsdien op een moment dat de lijsten al geldig waren verklaard en de periode waarin de Wob niet van toepassing is, was verstreken.
3.6 De rechtbank gaat er van uit dat de door verweerder toegezonden kandidatenlijsten Model H1, waarop het verzoek om beperkte kennisneming betrekking heeft, conform artikel I 3 en I 17 van de Kieswet, ter secretarie van de gemeente ter inzage hebben gelegen, dus inclusief de adressen van de kandidaten. Dit betekent dat verweerder na de geldigverklaring van de kandidatenlijsten door het hoofdstembureau, over de kandidatenlijsten beschikte en dus bevoegd was over het verzoek te beslissen.
3.7 Verweerder heeft verklaard dat de kandidatenlijsten tot 3 maart 2010 (de datum van de verkiezingen) ter inzage hebben gelegen. Hieruit volgt dat de kandidatenlijsten conform de Kieswet bekend zijn gemaakt, zodat de gegevens, die deze stukken bevatten, al openbaar zijn. De Wob, in het bijzonder artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob, dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beschermt, biedt dus geen grond voor weigering van de adresgegevens.
4. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre juist is dat de gevraagde adresgegevens al openbaar waren, zodat de Wob daarop niet van toepassing was. In zoverre is het beroep ongegrond.
5. Dit betekent echter niet dat verweerder niet gehouden is de gevraagde informatie te verstrekken. Ten tijde van het bestreden besluit lagen de kandidatenlijsten inclusief adres niet meer ter inzage. Nu verweerder geweigerd heeft een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid in te willigen, is sprake van een besluit als bedoeld in artikel 3 van de Wob. In zoverre is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd, wat in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 10 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.
Nu de gevraagde informatie openbaar is geweest, kan deze niet langer worden geweigerd op grond van artikel 10 of 11 van de Wob. Verweerder is mitsdien gehouden afschrift van de kandidatenlijst Model H1, inclusief adressen, te verstrekken.
Uit het verzoek blijkt dat eiser expliciet heeft gevraagd om openbaarmaking van de kandidatenlijst Model H 1 met adressen van kandidaten. De rechtbank stelt vast dat niet een kopie van dit model aan eiser is toegezonden, met daarop weggelakt de adresgegevens, maar kennelijk een uittreksel van de op de kandidatenlijst vermelde gegevens, met uitzondering van de adressen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen juiste uitvoering aan het verzoek gegeven. De rechtbank zal zelf voorziend bepalen dat verweerder een kopie van de originele kandidatenlijsten aan eiser verstrekt. De rechtbank zal voorts bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, zodat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar behoeft te nemen.
7. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser vergoedt. Tevens zal verweerder worden veroordeeld in vergoeding van de proceskosten in beroep ter grootte van € 874,- (1 punt voor het instellen van beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, à € 437,- per punt).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen drie weken na bekendmaking van deze uitspraak aan eiser een afschrift van de gevraagde kandidatenlijsten inclusief adresgegevens toezendt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- (honderdvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door J.A.A.G. de Vries, rechter,
in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB