RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/171 WAZ
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te België,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Hulstein,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx.
Verweerder heeft bij besluit van 20 januari 2005 de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 18 maart 2005 ingetrokken, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 november 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 20 januari 2005 gehandhaafd (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2008 en heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 27 oktober 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat een deskundige zal worden benoemd. Op 15 mei 2009 heeft de rechtbank de rapportage van de deskundige dr. [deskundige 1], neuroloog te Meerssen, ontvangen. Partijen hebben gereageerd op deze rapportage. De rechtbank heeft vervolgens drs. [deskundige 2], neuropsycholoog, als deskundige benoemd. Eiser heeft zich op zijn blokkeringsrecht beroepen en de door drs. [deskundige 2] opgemaakte rapportage is niet aan de rechtbank gezonden.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en de zaak ter zitting van
4 maart 2011 aan de orde gesteld. Partijen zijn – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser was werkzaam als zelfstandig tandtechnicus totdat hij op 27 mei 1987 uitviel vanwege lichamelijke klachten als gevolg van een auto-ongeval. Verweerder heeft aan eiser met ingang van 25 mei 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Met ingang van 28 januari 1995 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 20 januari 2005 de WAZ-uitkering van eiser met ingang van 18 maart 2005 ingetrokken, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 20 januari 2005 gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de herbeoordelingen door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Op grond hiervan komt verweerder tot de conclusie dat eiser terecht arbeidsgeschikt is geacht voor zijn maatgevende (eigen) arbeid.
1.5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser acht zich als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten volledig arbeidsongeschikt. Eiser heeft de rechtbank, indien zij dat wenselijk acht, verzocht één of meer deskundigen te benoemen.
2. Beoordeling van het geschil
a) neurologisch onderzoek
2.1. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juni 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BI9799).
De rechtbank heeft neuroloog [deskundige 1] (verder: [deskundige 1]) als deskundige benoemd. [deskundige 1] heeft gerapporteerd dat bij eiser sprake is 4 neurologische diagnoses: (1) Whiplash Associated Disorder graad II, (2) Cognitieve stoornissen als resttoestand na contusio cerebri in1989,
(3) Chronische aspecifieke lage rugpijn en (4) Benigne vorm van Multiple Sclerose (MS). Op basis van diagnoses 1 en 3 kunnen volgens de deskundige geen beperkingen worden vastgesteld, maar op basis van de diagnoses 2 en 4 wel. Het gaat dan om neuropsychologische stoornissen als gevolg van de diagnoses 2 en 4 en om ernstige moeheid als gevolg van diagnose 4. [deskundige 1] kan zich niet verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). [deskundige 1] acht eiser meer beperkt op de onderdelen 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren en 6 (werktijden). [deskundige 1] heeft aangegeven dat hij de ernst van de beperkingen op deze onderdelen alsook de urenbeperking pas kan vaststellen nadat er een neuropsychologisch onderzoek is verricht.
Voorts heeft [deskundige 1] geconcludeerd dat eiser op 18 maart 2008 (lees: 2005) niet in staat was zijn eigen werk als zelfstandig tandtechnicus te verrichten. Dit werk impliceert een adequaat en liefst bovengemiddeld neuropsychologisch functioneren. Dit is niet het geval bij eiser en redelijkerwijs ook niet in 2005, aldus [deskundige 1].
[deskundige 1] heeft de rechtbank geadviseerd een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. De rechtbank heeft drs. [deskundige 2] (verder: [deskundige 2]), neuropsycholoog te Maastricht, als deskundige benoemd.
b) blokkeringsrecht
Bij brief van 6 januari 2010 heeft [deskundige 2] aan de rechtbank meegedeeld dat zij het door haar opgestelde neuropsychologisch rapport niet aan de rechtbank kan toezenden, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464, tweede lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De vraag is of eiser dit blokkeringsrecht toekomt. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 7:464, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kent een blokkeringsrecht toe aan een betrokkene die in opdracht van een ander aan een medisch onderzoek wordt onderworpen in verband met aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of een beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
Op 1 januari 2006 is artikel 74, vierde lid, van de Wet houdende regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en sociale verzekeringswetten (Wet SUWI) in werking getreden. Dit artikel geeft een uitzondering op het blokkeringsrecht. Het blokkeringsrecht is volgens dit artikellid niet van toepassing, indien in verband met de uitvoering van deze wet handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen, voor wie het in artikel 74, eerste lid, vervatte verbod geldt (verzekeringsartsen).
De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 74, vierde lid, van de Wet SUWI niet van toepassing is op de werkzaamheden van de medisch deskundigen die door de rechtbank zijn benoemd. De rechtbank verricht immers geen “uitvoering” (zoals omschreven in dit vierde lid), maar toetst uitsluitend de besluitvorming van het bestuursorgaan, in dit geval het UWV. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser ten aanzien van een door haar gelast deskundigenonderzoek blokkeringsrecht toekomt.
c) geschiktheid voor eigen werk
Eiser heeft ten aanzien van het neuropsychologisch onderzoek een beroep gedaan op zijn blokkeringsrecht. De rechtbank zal het beroep van eiser beoordelen op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden.
De vraag is of eiser met de beperkingen die hij op 18 maart 2005 had zijn eigen werk als zelfstandig ondernemer van een tandtechnisch laboratorium voor 52 uur per week) kon verrichten. Uit de rapportage van [deskundige 1] blijkt dat eiser daartoe niet in staat was. [deskundige 1] concludeert dat dit werk een adequaat en liefst bovengemiddeld neuropsychologisch functioneren impliceert. Dit was bij eiser in 2005 niet het geval, aldus [deskundige 1].
d) conclusie
Het bestreden besluit is dan ook op een onjuiste medische grondslag gebaseerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een finale geschillenbeslechting, omdat voor een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser een nader onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige nodig is. De rechtbank geeft verweerder in overweging om zonodig (alsnog) een neuropsychologische expertise te laten verrichten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere de uitspraak van de CRvB van 19 februari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BL4585) geldt het blokkeringsrecht evenmin op een op verzoek van de verzekeringsarts uitgebrachte expertise. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Met betrekking tot de schadevergoeding die eiser heeft gevorderd overweegt de rechtbank dat hierover nog niet kan worden geoordeeld, omdat verweerder eerst een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser dient te nemen. Verweerder zal daarbij tevens dienen in te gaan op het verzoek tot schadevergoeding van eiser.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1 punt voor het verschijnen ter zitting van 15 oktober 2008, € 322 per punt, wegingsfactor 1). Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37,00 (zegge: zevenendertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. L.C. Bachrach en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2011.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.