ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5386 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een dakterras aan welstandscriteria in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de bouwvergunning voor een dakterras op een uitbouw aan de zijgevel van een appartementencomplex. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat hij meent dat het dakterras in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 februari 2011, waarbij zowel eiser als de vergunninghouder aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigden.

De bezwaaradviescommissie had eerder geconcludeerd dat het welstandsadvies van 22 december 2008 niet kon worden gebruikt voor de beslissing op het bezwaar, omdat het niet het juiste toetsingskader hanteerde. De Welstandscommissie werd gevraagd om een nieuw advies, dat op 15 juli 2009 werd uitgebracht. Dit advies stelde dat de criteria voor dakterrassen niet van toepassing waren op de specifieke situatie van het dakterras in kwestie, omdat het zich bevond op een eenlaagse uitbouw aan de zijgevel en niet op een hoger gelegen dakvlak.

De rechtbank oordeelde dat eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt, aangezien hij zicht had op het dakterras. Eiser voerde aan dat de welstandscriteria niet correct waren toegepast en dat het dakterras niet voldeed aan de eisen. De rechtbank oordeelde echter dat de welstandscommissie de situatie correct had beoordeeld en dat de criteria voor overige kleine bouwwerken niet van toepassing waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/5386 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.M. Stedelaar,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, rechtsopvolgster van het stadsdeel Oud- Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. G. Janssen.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder bouwvergunning verleend voor het maken van een dakterras op de uitbouw aan de [adressen].
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Overwegingen
1. Eiser woont in [blok], een blok gelegen in de [adressen] dat tot appartementencomplex is omgebouwd. Op 25 november 2008 heeft [vergunninghouder], woonachtig aan de [adres] (hierna vergunninghouder), een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor het gedeeltelijk plaatsen van een dakterras ter plaatse van de eerste verdieping op de uitbouw aan de linker zijgevel van het gebouw. Ter plaatse was al een dakterras aanwezig op de voorste helft van de uitbouw. Het bouwplan voorziet in de legalisering van het dakterras op de achterste helft van de uitbouw.
2. De rechtbank is van oordeel dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt. Ter zitting is gebleken dat hij vanaf de uiterste punt van zijn tuin zicht heeft op de voorste rand van het dakterras van vergunninghouder.
3.1 Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het dakterras in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De welstandscriteria waaraan het bouwplan moet worden getoetst zijn niet genoemd in het welstandsadvies en dus niet duidelijk. In dit geval zijn de criteria voor overige kleine bouwwerken/elementen van toepassing die bepalen dat het dakterras maximaal 2 meter diep mag zijn en dat het hekwerk op hoger gelegen uitbouwen bij voorkeur op de rand van het dakterras worden geplaatst. Het bouwplan is hiermee in strijd. Ten onrechte geeft de welstandscommissie in het laatste welstandsadvies opeens een eigen uitleg aan de welstandsnota, die daarin niet is terug te vinden. Niet duidelijk is waarom de welstandscriteria voor dakterrassen hier niet van toepassing zijn. Het tweede welstandsadvies is niet deugdelijk gemotiveerd.
3.2 De bezwaaradviescommissie heeft overwogen dat het welstandsadvies van 22 december 2008 niet ten grondslag aan het besluit op bezwaar mag worden gelegd, aangezien daarin niet het juiste toetsingskader is gehanteerd. Verweerder heeft hierop de Welstandscommissie gevraagd een nieuw advies uit te brengen. Het bestreden besluit is gebaseerd op het nieuwe welstandsadvies van 15 juli 2009, waarin het volgende is opgenomen:
“Voor dakterrassen op uitbouwen zijn in de welstandsnota (2008) criteria opgenomen. Daarin staat dat deze maximaal 2,0 meter diep mogen zijn en op hoger gelegen uitbouwen het hekwerk bij voorkeur op de dakrand worden geplaatst. Het laatste geval is hier niet aan de orde. De eerste richtlijn komt voort uit het maken van een dakterras aan een achtergevel binnen een gesloten bouwblok, waarbij het dakterras in de lijn van de bovenliggende balkons komt te liggen. Voor terrassen op het platte dak van het hoofdvolume geldt dat het hekwerk 1,2 meter terug moet liggen van de dakrand. Bovengenoemde criteria zijn allen niet van toepassing op de hier geldende situatie, een dakterras op een eenlaagse uitbouw aan de zijgevel. Vanwege de uniformiteit is het bovendien onwenselijk dat het hekwerk hier 1,2 meter uit de gevels van de uitbouw zou worden geplaatst, aangezien een sprong ten opzichte van het reeds bestaande hekwerk een rommelig beeld oplevert. De commissie heeft dan ook geconstateerd dat de plaatsing van het hekwerk op de dakranden van deze uitbouw, dat bovendien in vormgeving en materialisering aansluit op het bestaande hekwerk geen negatieve invloed heeft op het gevelbeeld van de uitbouw en het hoofdgebouw en derhalve voldoet aan redelijke eisen van welstand.”
Verweerder heeft aangegeven dat de welstandscommissie van mening is dat de criteria voor overige kleine bouwwerken/elementen niet op dit dakterras van toepassing zijn. De welstandscommissie heeft getoetst aan de gebiedscriteria en de algemene welstandscriteria. De welstandscommissie heeft gekeken naar de afstemming van de vormgeving en de materialen en de invloed van het bouwwerk op het gevelbeeld van de uitbouw en het hoofdgebouw. Het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
3.3 Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) (zie de uitspraak van 6 mei 2009 LJN: BI2952) is dat verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
3.4 De rechtbank deelt niet de stelling van eiser dat het advies in strijd is met de welstandsnota, in het bijzonder de criteria voor overige kleine bouwwerken/elementen. Zoals uit het welstandsadvies blijkt, is de situatie van deze uitbouw, te weten niet aan de achtergevel maar op een uitbouw aan de zijgevel, en niet op een hoger gelegen dakvlak maar op een uitbouw van een bouwlaag, niet beschreven in de welstandsnota. De criteria voor overige kleine bouwwerken/elementen zijn dus volgens de welstandscommissie niet op dit dakterras van toepassing. De welstandscommissie heeft vervolgens aan de algemene welstandsregels getoetst. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies in strijd is met de welstandsnota. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1 Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte geen aandacht schenkt aan de omstandigheid dat het bestaande aangrenzende dakterras op [aangrenzend adres], waarmee de welstandscommissie het bouwplan vergelijkt, zonder vergunning is gebouwd en om die reden illegaal is.
4.2 Verweerder heeft bestreden dat het naastliggende hekwerk illegaal is. Er is bij verweerder geen handhavingprocedure bekend ten aanzien van het hekwerk op [aangrenzend adres].
4.3 De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie in haar advies acht heeft geslagen op het aangrenzende dakterras op [aangrenzend adres]. Gesteld noch gebleken is dat dit dakterras binnen afzienbare tijd verwijderd moet worden. Nu het gaat om een bestaand hekwerk dat al geruime tijd ter plaatse aanwezig is en niet wordt verwijderd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de welstandscommissie daarmee geen rekening had mogen houden. In het kader van de welstandstoets is niet van belang of destijds voor het aangrenzende dakterras een bouwvergunning is verleend. Er is geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter,
in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.