RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/811 VEROR
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
de raad van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde A.C. Kaandorp.
Bij brief van 12 oktober 2009 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen onder meer het raadsbesluit van 24 september 2009 tot vaststelling van de inwerkingtreding van (artikel 4:6, derde lid, van) de Algemene Plaatselijke Verordening Weesp 2009 (hierna: de APV) met ingang van 8 oktober 2009.
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de vaststelling van de inwerkingtreding van artikel 4:6, derde lid, van de APV niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 29 december 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [vertegenwoordiger 1].
1.1. Op 24 september 2009 heeft verweerder in een raadsvergadering, onder intrekking
van de Algemene Plaatselijke Verordening 2005, met ingang van 8 oktober 2009 de APV vastgesteld en in werking laten treden.
1.2. Eisers hebben, kort samengevat en voor zover hier van belang, bezwaar gemaakt tegen het bepaalde in artikel 4:6, derde lid, van de APV.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de APV moet worden beschouwd als een algemeen verbindend voorschrift waartegen geen bezwaar openstaat.
2.1. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan, voor zover hier van belang, geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder b, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift.
2.2. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de APV is het verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de APV kan het college van het verbod ontheffing verlenen.
Op grond van artikel 4:6, derde lid, van de APV is het klinken van het carillon, te weten het elk kwartier automatisch spelen van een melodie in combinatie met de tijdsaanduiding, geen geluidhinder in de zin van het eerste lid van dit artikel.
Op grond van artikel 4:6, vierde lid, van de APV geldt het verbod niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
3. Standpunten van partijen
3.1. Eisers hebben aangevoerd dat het bezwaar zich niet richtte tegen de vaststelling van de APV als geheel, maar uitsluitend tegen de vaststelling van artikel 4:6, derde lid, van de APV. Dit artikellid heeft geen algemeen verbindend karakter, nu het ziet op een specifiek carillon in de gemeente. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus eisers.
3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 4:6, derde lid, van de APV een algemeen verbindend voorschrift is, waartegen geen bezwaar en beroep open staat.
4.1. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat dit is gericht tegen de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift.
4.2. Een algemeen verbindend voorschrift is een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende algemene regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleend. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevat een algemeen verbindend voorschrift zelfstandige normen, die zich voor herhaalde toepassing lenen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BH3994).
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank bevat artikel 4:6, derde lid, van de APV geen zelfstandige normstelling, maar wordt in deze bepaling het in artikel 4:6, eerste lid, van de APV neergelegde verbod op geluidhinder geconcretiseerd en toegespitst op ‘het carillon’. De rechtbank betrekt hierbij dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat zich in de gemeente Weesp slechts één carillon bevindt (het carillon in de Laurenskerk) en dat de opstellers van deze bepaling specifiek dit carillon op het oog hebben gehad. Het bepaalde in artikel 4:6, derde lid, van de APV leent zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor herhaalde toepassing.
4.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 4:6, derde lid, van de APV niet is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Verweerder heeft het bezwaar van eisers tegen de vaststelling van de inwerkingtreding van deze bepaling dan ook ten onrechte, onder verwijzing naar de artikelen 8:2, aanhef en onder b, en 7:1, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard.
4.5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Aangezien aan het tot stand komen van artikel 4:6, derde lid, van de APV geen kenbare belangenafweging ten grondslag heeft gelegen, ziet de rechtbank geen ruimte voor een finale beslechting van het geschil. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht ter hoogte van € 150,- aan hen te vergoeden.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu eisers zich in deze procedure niet hebben laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ter hoogte van
€ 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. D. Baldinger en W. den Ouden, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.