ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-1927 WAV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over medewerkingsplicht bij boeteoplegging voor overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Sophia B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank beoordeelde de medewerkingsplicht van de werkgever in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres, Sophia B.V., had een bestuurlijke boete van € 32.000,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wav en de Awb. De rechtbank oordeelde dat de medewerkingsplicht van artikel 5:20 van de Awb slechts een inspanningsverplichting inhoudt en geen resultaatsverplichting. Eiseres had erkend volledig mee te hebben gewerkt, maar verweerder had haar een boete opgelegd omdat zij niet schriftelijk had gereageerd op een vordering. De rechtbank oordeelde dat het te ver ging om enkel het ontbreken van een schriftelijke reactie als schending van de medewerkingsplicht te beschouwen. De rechtbank vernietigde de boete die was opgelegd wegens overtreding van artikel 5:20 van de Awb, maar handhaafde de boete van € 16.000,- voor de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij alles had gedaan om de overtredingen te voorkomen, en dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete zouden leiden. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: : AWB 10/1927 WAV
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Sophia B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. C.E.G. Koopman,
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde mr. R.E. van der Kamp, ambtenaar op verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 32.000,- wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2011. Namens eiseres is verschenen [vertegenwoordiger 1], bijgestaan door mr. M. Kashyap. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en achtergronden
1.1 Volgens het op ambtsbelofte door de inspecteur van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteur) opgemaakte boeterapport van 6 augustus 2009 (hierna: het boeterapport) zijn, voor zover thans van belang, tijdens een controle op 22 januari 2009 in de administratie van eiseres’ onderneming, gelegen aan de Amsterdamsestraatweg 26 te Abcoude, drie kopieën van identiteitsdocumenten aangetroffen van [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3] en een kopie van een Nederlands vreemdelingendocument van [werknemer 4], allen werknemers van eiseres in loondienst als afwasser. De inspecteur zag bij alle drie de kopieën van de Franse paspoorten een spelfout. In de gekopieerde voorzijde van het vreemdelingendocument zag de inspecteur een aantal spelfouten. Op de gekopieerde achterzijde zag de inspecteur in vergelijking met de gekopieerde voorzijde een niet logische tekst. Uit de processen-verbaal van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee van 26 januari 2009 blijkt dat het gaat om kopieën van vervalste identiteitsbewijzen. Uit onderzoek door de Vreemdelingenpolitie is gebleken dat [werknemer 1] gebruik maakte van een onjuiste naam en dat zijn juiste naam [echte naam 1] was, burger van Ivoorkust. [werknemer 4] maakte eveneens gebruik van een onjuiste naam. Zijn juiste naam was [echte naam 4], burger van Burkina Faso. Voor de door deze vreemdelingen verrichte werkzaamheden waren geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven.
1.2 De werknemers [werknemer 2] en [werknemer 3] zijn niet meer op hun werk verschenen, zodat hun juiste identiteit niet kon worden vastgesteld. De inspecteur heeft op 18 mei 2009 een schriftelijke vordering gedaan aan eiseres om binnen 14 dagen haar medewerking te verlenen bij het vasttellen van de juiste identiteit van [werknemer 2] en [werknemer 3]. Eiseres kan haar medewerking onder andere verlenen door de geverifieerde identiteitsbewijzen of een kopie van de geverifieerde identiteitsbewijzen ter inzage aan te bieden.
1.3 Verweerder heeft op grond van de resultaten van het boeterapport aan eiseres een boete opgelegd van € 16.000,- wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav en een boete van € 16.000,- wegens het niet naleven van de verplichting tot het verlenen van medewerking zoals bedoeld in artikel 5:20 van de Awb.
2. Wettelijk kader
2.1 Op dit geding is de Wav van toepassing, zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1°, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
2.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.4 Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
2.5 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wav, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge het tweede lid wordt tevens als beboetbaar feit aangemerkt het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Awb, voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht.
2.6 Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
2.7 Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 5 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
2.8 Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 8.000,- per persoon per beboetbaar feit gesteld en voor het niet naleven van artikel 5:20 Awb bedraagt de bestuurlijke boete € 8.000,-, per persoon per beboetbaar feit.
3. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav
3.1 Nu eiseres niet heeft betwist dat de vreemdelingen [werknemer 1] en [werknemer 4] werkzaamheden hebben verricht in de onderneming van eiseres, staat, gelet op de feiten die hiervoor in rechtsoverweging 1.1. zijn weergegeven, vast dat verweerder bevoegd was om ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav een boete op te leggen.
3.2 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om uit te gaan van het volledig ontbreken c.q. verminderde mate van verwijtbaarheid bij eiseres ter zake het niet beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor [echte naam 1] en [echte naam 4]. Eiseres wist niet dat zij te maken had met vervalste documenten. Eiseres paste een deugdelijke controle toe op de identiteit van degene die zij arbeid heeft laten verrichten en heeft maximaal voldaan aan haar verplichtingen als werkgever. Ter staving hiervan overlegt eiseres verklaringen van de bedrijfsleider [bedrijfsleider] en de chef-kok [chef-kok]. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de spelfouten op de documenten zodanig evidente afwijkingen waren dat eiseres die had moeten constateren. Verweerder heeft de verklaring van de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres, [vertegenwoordiger 1], uit zijn verband getrokken en onjuist geïnterpreteerd. [vertegenwoordiger 1] heeft niet verklaard dat bij de identiteitscontrole enkel gekeken zou worden naar de foto, naam en geboortedatum van een sollicitant. Eiseres heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres op richtlijn 2009/52 EG niet kan slagen. Verweerder had eiseres, gelet op die richtlijn, moeten vrijwaren van vervolging.
3.3 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient eiseres aannemelijk te maken dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BJ7200).
3.4 Eiseres heeft de procedure van controle van de identiteit van nieuw personeel als volgt omschreven. De identiteit wordt gecontroleerd op de werkvloer aan de hand van een origineel identiteitsbewijs. Dit document wordt op echtheid gecontroleerd, waarbij de brochure ‘Vreemdelingen en werk. Informatie voor werkgevers’ nauwgezet wordt gevolgd. De bedrijfsleider onderzoekt of de pasfoto en de fysieke kenmerken overeenkomen met de persoon die voor hem staat, de nationaliteit en de vervaldatum worden gecontroleerd. Eiseres heeft in beroep een verklaring overgelegd van chef-kok [chef-kok], die bij de aanname van [werknemer 1] ([echte naam 1]) de controle van de identiteitspapieren heeft uit uitgevoerd.
[chef-kok] verklaart:
“Hierbij heb ik gelet op de foto en handtekening. Tevens heb ik zo goed als het gaat (ik ben licht dyslectisch) de getoonde documenten gecheckt op spelfouten. De achteraf gebleken spelfouten zijn mij niet opgevallen.”
3.5 Uit de processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van 26 januari 2009 die als bijlage bij het boeterapport zijn gevoegd, volgt dat zowel het paspoort van [werknemer 1] ([echte naam 1]) als het verblijfsdocument van [werknemer 4] ([echte naam 4]) is voorzien van een invulling die afwijkt van de wijze waarop de autoriteiten van Frankrijk een nationaal paspoort van Frankrijk van dit model voorzien van persoons- en afgiftegegevens respectievelijk de wijze waarop een verblijfsdocument van Nederland door of namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst wordt voorzien van persoons- en afgiftegegevens. Het paspoort van [werknemer 1] is voorzien van een nummerperforatie die qua positie en detaillering niet overeenkomt met die van een origineel exemplaar. Het kopie van de voorzijde van het verblijfsdocument van [werknemer 4] is op de voorzijde voorzien van twee verkeerd gespelde woorden, namelijk ‘Arbeit’ in plaats van ‘Arbeid’ en ‘neit’ in plaats van ‘niet’.
3.6 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is eiseres als werkgever gehouden om te controleren of een identiteitskaart geldig, echt en onvervalst is, zoals in stap 4 van de brochure ‘Vreemdelingen en werk. Informatie voor werkgevers’ is vermeld. Daaronder valt de controle op typefouten en echtheidskenmerken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG8311). Eiseres heeft niet gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat gecontroleerd werd op de positie en detaillering van de nummerperforatie op het paspoort. Ook is niet gebleken dat eiseres een zodanig ingerichte interne procedure heeft voor de controle van identiteitsdocumenten, dat wordt gehandeld op een wijze die in overeenstemming is met het stappenplan. Hetgeen [vertegenwoordiger 1] heeft verklaard, doet hier niet aan af. Niet gezegd kan worden dat het laten controleren van spelfouten door een persoon die naar eigen zeggen licht dyslectisch is – ook al heeft [chef-kok] in dit geval niet het verblijfdocument van [werknemer 4], waarin de spelfouten werden geconstateerd, gecontroleerd – getuigt van die vereiste grote mate van zorgvuldigheid. De in het paspoort van [werknemer 1] voorkomende afwijkende nummerperforatie en de in het verblijfsdocument van [werknemer 4] voorkomende taalfouten zijn van dien aard dat ook een persoon die geen specifieke deskundigheid bezit op het gebied van documentenherkenning, deze, indien de documenten op grondige wijze op geldigheidsduur, tekstfouten en uiterlijke kenmerken waren gecontroleerd, hadden moeten opvallen. Met name de twee verschillende spellingswijzen op hetzelfde verblijfsdocument zijn hierbij van belang. Eiseres had bij een grondige controle tot de conclusie moeten komen dat het paspoort en het verblijfsdocument vals waren, althans dat er gerede twijfel bestaat over de authenticiteit ervan, waarna het op haar weg had gelegen nader onderzoek hiernaar te doen instellen.
3.7 De rechtbank stelt ten aanzien van het beroep van eiseres op richtlijn 2009/52 EG vast dat de richtlijn op 30 juni 2009 is gepubliceerd en dat de beboetbare feiten voor die datum door verweerder zijn geconstateerd. Uit artikel 17 van de richtlijn volgt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden en uiterlijk op 20 juli 2011 aan de richtlijn moeten voldoen. Gelet op het feit dat de termijn voor implementatie nog niet voorbij is en de wetgever speelruimte is gelaten bij de invulling die gegeven gaat worden aan de implementatie van de richtlijn, ziet de rechtbank geen aanleiding vooruit te lopen op de implementatie van de richtlijn. Het beroep van eiseres op de richtlijn faalt, aangezien zij op deze richtlijn nog geen beroep kan doen.
3.8 De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet volgt dat eiseres al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen, zodat geen sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid. Er bestaat evenmin grond voor het oordeel dat sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid, die grond biedt tot matiging van de opgelegde boete.
3.9 Eiseres heeft ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgelegde boete niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft op vergaande en zeer actieve wijze medewerking verleend aan de aanhouding van [werknemer 1] ([echte naam 1]) en [werknemer 4] ([echte naam 4]). De boete treft eiseres in het huidige economische klimaat extra zwaar. Eiseres kampt met teruglopende omzetten en verslechterde resultaten. Van het genieten van voordeel door het tewerkstellen van de vier mannen is geen sprake. Eiseres heeft eerder schade geleden, gelet op het feit dat aanhoudingen tijdens openingstijden niet goed zijn voor de zaak. Eiseres staat bekend als een nette horecaondernemer, die zich bij de bedrijfsvoering houdt aan alle geldende voorschriften en regels. Het hele proces is voor eiseres als zeer ingrijpend en belastend ervaren.
3.10 Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BJ7200).
3.11 De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiseres haar medewerking heeft verleend aan het aanhouden van de vreemdelingen niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de opgelegde boete dient te worden gematigd. Dat de opgelegde boete voor eiseres financiële consequenties heeft biedt evenmin grond voor matiging van de boete. Eiseres heeft overigens geen financiële gegevens overgelegd waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de opgelegde boete onevenredig hard wordt getroffen. Dat eiseres, naar gesteld, bekend staat als een nette horecaondernemer die zich bij de bedrijfsvoering houdt aan alle geldende voorschriften en regels en dat eiseres geen financieel voordeel heeft genoten uit het tewerkstellen van de vreemdelingen, doet niet af aan de ernst van de overtredingen, zodat ook deze omstandigheid niet met zich meebrengt dat de boete dient te worden gematigd.
3.12 In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om de opgelegde boete voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te matigen wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het betoog van eiseres faalt.
Ten aanzien van de overtreding van artikel 5:20 van de Awb
3.13 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiseres niet heeft voldaan aan de medewerkingsplicht van artikel 5:20 van de Awb. Verweerder heeft bij brief van 18 mei 2009 het verlenen van medewerking van eiseres gevorderd. Overige verzoeken om het verschaffen van informatie of bescheiden zijn door verweerder niet gedaan. Blijkens het boeterapport heeft eiseres reeds op 22 januari 2009 de door verweerder verzochte geverifieerde identiteitsbewijzen van [werknemer 2] en [werknemer 3] overgelegd. Meer documenten had en heeft eiseres niet in haar bezit. Eiseres kan niet worden verweten dat de ware identiteit van [werknemer 2] en [werknemer 3] niet is achterhaald. Eiseres wist niet dat zij te maken had met valse documenten en heeft de maximale inspanningen geleverd bij het controleren van de identiteitspapieren.
3.14 Verweerder heeft op 18 mei 2009 schriftelijk van eiseres gevorderd om binnen
14 dagen na dagtekening van de brief haar medewerking te verlenen aan het vaststellen van de juiste identiteit van degene bij wie dat niet mogelijk was op de dag van het onderzoek. Het gaat om de personen werkzaam in de onderneming van eiseres onder de namen [werknemer 3] en [werknemer 2]. Eiseres kan haar medewerking onder meer verlenen door de geverifieerde identiteitsbewijzen of een kopie van de geverifieerde identiteitsbewijzen van degenen bij wie de juiste identiteit op de dag van het onderzoek niet kon worden vastgesteld, ter inzage aan te bieden.
3.15 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet binnen de gestelde termijn haar medewerking heeft verleend. Eisers heeft geen inlichtingen verschaft met betrekking tot de identiteit van de vreemdelingen. Doordat de identiteit van de vreemdelingen niet is komen vast te staan, heeft eiseres derhalve artikel 5:20, eerste lid, van de Awb overtreden. Dat eiseres wel medewerking heeft verleend aan een administratief onderzoek en alle gegevens over de vreemdelingen die in haar administratie aanwezig waren aan de inspecteur ter beschikking heeft gesteld, doet hier volgens verweerder niet aan af. Dit heeft er immers niet toe geleid dat de juiste identiteit van de vreemdelingen kon worden vastgesteld. Eerst ter zitting heeft verweerder het verwijt aan eiseres dat zij haar medewerkingsplicht niet is nagekomen nader ingevuld, door haar te verwijten dat zij niet schriftelijk heeft gereageerd op de vordering.
3.16 Ingevolge artikel 5:20 eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Wav, moet een werkgever alle medewerking verlenen die redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd ter vaststelling van de identiteit van degene die voor hem arbeid heeft verricht. De Afdeling heeft overwogen dat dit artikel, gelet op de bewoordingen ervan en gelet op de memorie van toelichting, slechts een inspanningsverplichting voor de werkgever bevat, die ziet op het verstrekken van inlichtingen teneinde alsnog de identiteit van de werkende te kunnen vaststellen. De beantwoording van de vraag of is voldaan aan de vordering op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Awb, dient te worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de vordering en niet op de feiten en omstandigheden die in aanmerking moeten worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de artikelen 2, eerste lid, of 15, tweede lid, van de Wav zijn overtreden. Artikel 5:20, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Wav houdt geen resultaatsverplichting in, die er op neerkomt dat indien een werkgever bij de tewerkstelling van een arbeidskracht de identiteit niet of onvoldoende heeft gecontroleerd en er na een controle door de Arbeidsinspectie niet in slaagt informatie te verstrekken die tot vaststelling van de identiteit van de arbeidskracht leidt, hij een beboetbaar feit pleegt in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Wav (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BO6638).
3.17 De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres haar medewerking heeft verleend bij het achterhalen van de ware identiteit van [werknemer 3] en [werknemer 2]. Eiseres heeft reeds voor de vordering van 18 mei 2009 verweerder alle gegevens uit haar administratie ten aanzien van deze vreemdelingen overgelegd. Daarnaast heeft eiseres actief meegewerkt aan het aanhouden van de andere twee vreemdelingen, [werknemer 1] en [werknemer 4], waarvan wel de ware identiteit kon worden achterhaald. Ook overigens is niet betwist dat eiseres alles binnen haar mogelijkheden heeft ondernomen.
3.18 Het gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver om uitsluitend het niet schriftelijk reageren op een vordering waaraan naar de mening van eiseres al was voldaan af te leiden dat eiseres haar medewerkingsplicht heeft geschonden. Verweerder heeft, anders dan te stellen dat eiseres schriftelijk had dienen te reageren, niet aangegeven welke inspanningen eiseres heeft nagelaten te verrichten. Evenmin is gebleken dat eiseres nog meer middelen ter beschikking stonden om verweerder van dienst te zijn bij het achterhalen van de identiteit van de vreemdelingen [werknemer 3] en [werknemer 2]. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat een eventuele telefonische reactie onvoldoende is. Eiseres had schriftelijk moeten aangeven niets meer te kunnen ondernemen. De rechtbank overweegt dat het wellicht correcter was geweest van eiseres om kort schriftelijk te reageren naar aanleiding van de vordering, maar zij acht het achterwege laten hiervan in de onderhavige casus, gelet op de door eiseres verrichte inspanningen, niet dermate onzorgvuldig, dat dit voldoende grond oplevert voor het opleggen van een boete. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval ten onrechte een boete op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wav wegens overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Awb heeft opgelegd.
4. Conclusie
4.1 Het beroep is ongegrond voor zover het ziet op de oplegging van een boete ter zake van overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Het beroep is voor het overige gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu de boete ten aanzien van artikel 18, tweede lid, van de Wav in samenhang met artikel 5:20 van de Awb ten onrechte is opgelegd, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat verweerder niet opnieuw op de bezwaren hoeft te beslissen. De boete die aan eiseres wordt opgelegd, wordt vastgesteld op € 16.000,- voor de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
4.2 Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in beroep begroot op € 874,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het beroepschrift ad € 437,- per punt). Tot slot dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 298,- aan eiseres te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de boeteoplegging wegens overtreding van artikel 5:20 van de Awb;
- herroept het primaire besluit voor zover dit ziet op de boeteoplegging wegens overtreding van artikel 5:20 van de Awb, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het bedrag van de aan eiseres opgelegde boete wordt vastgesteld op
€ 16.000,- (zegge: zestienhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 298,- (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.