RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1683 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
hierna gezamenlijk ook eisers,
gemachtigde: mr. R. Malewisz
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde E.J.W. Reijnders.
Bij besluit van 3 februari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om mutatie van toevoeging [toevoegingsnummer] afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 2 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken is op 22 februari 2008 een last tot toevoeging gegeven ten behoeve van eiser sub 1. Eiser sub 1 was vanaf 19 februari 2008 in verzekering en nadien in bewaring gesteld. Toegevoegd is [eerste advocaat], advocaat te Haarlem. Eiser sub 1 is gedetineerd gebleven. Omdat het een bewerkelijke strafzaak betrof heeft [eerste advocaat] een aantal malen om toestemming extra uren verzocht. Bij brief van 9 september 2008 heeft eiser sub 2 aan de Raad voor rechtsbijstand bericht dat hij de zaak op 22 augustus 2008 van [eerste advocaat] had overgenomen, doch nog niet de op naam van [eerste advocaat] gestelde toevoeging had ontvangen. Op 24 september 2008 heeft eiser sub 2 vervolgens meegedeeld dat [eerste advocaat] het forfaitaire deel van de vergoeding had gedeclareerd en daarom niet meer beschikt over de oorspronkelijk op haar naam gestelde toevoeging.
2. Naar aanleiding van een aanvraag van vergoeding extra uren, heeft verweerder [eerste advocaat] op 2 oktober 2008 om nadere informatie verzocht. Op het informatie verzoek is vermeld : “Inmiddels is deze zaak van u overgenomen door [eiser 2].” Eiser sub 2 heeft op 2 oktober 2008 van verweerder bericht gekregen dat de raad in principe akkoord gaat met een begroting tot 75 uur extra, teneinde hem in de gelegenheid te stellen de zaak af te handelen. Ter zitting van 9 oktober 2008 is eiser sub 1 bijgestaan door eiser sub 2. Bij uitspraak van de rechtbank van Amsterdam 23 oktober 2008 is eiser sub 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf. Op 14 november 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser sub 2 om vergoeding in verband met een bewerkelijke zaak afgewezen. Verweerder heeft daarbij vermeld: “Om in aanmerking te komen voor de vergoeding van uw werkzaamheden dient een toevoeging op uw naam te staan. Zie ook paragraaf 3.3. van de Inschrijvingsvoorwaarden. Nu de toevoeging nimmer op uw naam is gemuteerd, wordt uw verzoek om vergoeding hierbij afgewezen”.
3. Op 22 januari 2009 is op verzoek van eisers een last tot mutatie van toevoeging [toevoegingsnummer] afgegeven door de rechtbank. Deze is op 23 januari 2009 aan verweerder toegezonden met het verzoek om tot vergoeding over te gaan. Bij primair besluit van 3 februari 2009 heeft verweerder het verzoeke tot overname van de toevoegingszaak van
[eerste advocaat] afgewezen, aangezien het verzoek om mutatie (en de afgifte van de last) is gevraagd nadat de rechtsbijstand in de zaak al feitelijk is verleend.
4. Bij besluit op bezwaar is dit besluit gehandhaafd onder verwijzing naar artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb. Verweerder heeft er op gewezen dat gelet op het vonnis van 23 oktober 2008 op het moment van aanvraag tot mutatie van 23 januari 2009 de verlening van de rechtsbijstand reeds was beëindigd.
5. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat noch in de toekenning noch in de correspondentie daarna gewezen is op de verplichting om zorg te dragen voor mutatie. Voorts is aangevoerd dat verweerder de door de rechtbank afgegeven last niet naast zich neer mag leggen. Eisers hebben de gang van zaken rond de overdracht van de zaak door [eerste advocaat], advocaat te Haarlem, geschetst. Eisers menen dat alle betrokkenen op de hoogte waren van het feit dat eiser sub 2 de advocaat van eiser sub 1 was. Bovendien moest in deze zaak onder bijzonder hectische omstandigheden rechtsbijstand worden verleend, aldus eiser. Op dit laatste aspect is verweerder in het bestreden besluit helemaal niet ingegaan, zodat het beroep volgens eisers gegrond moet worden verklaard.
Het beroep van eiser sub 1
6. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.
7. In het door eiser sub 2 ondertekende bezwaarschrift staat onder meer vermeld “Hierdoor wil ik u verzoeken” en wordt verder ook consequent de ik-vorm gebruikt. Gelet op deze bewoordingen stelt de rechtbank vast dat het bezwaarschrift door eiser sub 2 namens zichzelf en niet mede namens eiser sub 1 is ingediend. Uit de gedingstukken blijkt niet dat tijdens de bezwaarprocedure ondubbelzinnig door eiser sub 2 duidelijk is gemaakt dat beoogd is om mede namens eiser sub 1 bezwaar te maken.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser sub 1 zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Nu de redenen voor eiser sub 1 om bezwaar te maken toen ook al aanwezig waren, kan hem redelijkerwijs worden verweten dat hij dit niet heeft gedaan. Het beroep van eiser sub 1 kan, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, dan ook niet inhoudelijk door de rechtbank worden beoordeeld.
9. Artikel 41, eerste lid en artikel 45 van het Wetboek van strafvordering luiden:
Artikel 41
1. Aan de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman toegevoegd;
a. wanneer zijn bewaring of gevangenneming is bevolen, dan wel, indien de verdachte niet in verzekering was gesteld, wanneer zijn bewaring of gevangenneming is gevorderd, op ambtshalve last van de voorzitter van de rechtbank;
b (……………).
Artikel 45
1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt zo nodig aan de verdachte onverwijld een andere raadsman toegevoegd.
2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden toegevoegd.
3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand dat de te vervangen raadsman heeft toegevoegd. In geval de raadsman is toegevoegd op last van een rechterlijke autoriteit, geschiedt de vervanging na een daartoe strekkende last van die autoriteit.
10. In het Handboek Toevoegen van april 2007 is in aantekening 10 bij artikel 33 van de Wrb bepaald dat in strafzaken waarin de toevoeging is verleend op grond van een last van een rechterlijke autoriteit een eventuele aanvraag om wijziging van raadsman gericht dient te worden aan de rechter die de last tot toevoeging heeft gegeven.
11. Krachtens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend.
12. In het Handboek toevoegen is in aantekening 2 bij paragraaf 3-28 het volgende opgenomen:
Op grond van artikel 28 lid 1 sub a Wrb zal de aanvraag om een toevoeging in de regel worden afgewezen indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend. Dit laat onverlet dat werkzaamheden die tot vier weken voorafgaand aan de toevoegingsaanvraag zijn verricht, voor vergoeding in aanmerking komen indien een toevoeging is verleend. Er kunnen zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de te late indiening verschoonbaar kan worden geacht, zoals een spoedeisend belang bij de verlening van rechtsbijstand. De raad zal echter in ieder geval toepassing geven aan deze bepaling indien de aanvraag wordt ingediend op een moment dat sedert de aanvang van rechtsbijstand meer dan vier weken zijn verstreken.
13. De rechtbank overweegt dat aan eiser sub 1, die gedurende de gehele periode dat de rechtsbijstand is verleend gedetineerd is geweest, een raadsman is toegevoegd op last van de voorzitter van de rechtbank op grond van artikel 41, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering geschiedt de vervanging van de door de voorzitter van de rechtbank toegevoegde raadsman, na een daartoe strekkende last van de rechterlijke autoriteit. In dit geval is dit gebeurd door de wijzigingsbeschikking van 22 januari 2009. Vooropgesteld moet worden dat nu door de rechtbank een last tot mutatie is afgegeven, verweerder niet anders kan dan deze last uit te voeren. De rechtbank ziet in de bepalingen van het Wetboek van strafvordering voor verweerder geen ruimte om hiervan af te wijken. Het recht van de gedetineerde verdachte om zich te kunnen laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze, vormt een fundamenteel recht dat tevens is neergelegd in artikel 6, derde lid, onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, derde lid, onder d, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Het is de rechter die de gedetineerde berecht die er op toe ziet dat dit recht van de verdachte gewaarborgd is. Verweerders beroep op strijd met de wet of beleid faalt reeds hierom.
14. Gelet op het voorgaande is in dit geval artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb niet van toepassing, nu dit het wettelijk systeem van de artikelen 41 en 45 van het Wetboek van strafvordering zou doorkruisen. Nu het hier een gedetineerde verdachte betreft is geen sprake van het aanvragen van een toevoeging waarnaar dat artikel verwijst, maar van het ambtshalve verlenen van een toevoeging. Het voorgaande brengt mee dat het beleid zoals geformuleerd in het Handboek toevoegingen bij artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb en waarnaar verweerder verwijst, evenmin van toepassing is op het onderhavige geval.
15. Het vorenstaande houdt in dat het beroep van eiser sub 1 niet-ontvankelijk is en het beroep van eiser sub 2 gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd en het primaire besluit wegens strijd met de wet herroepen. Gelet op het gesloten wettelijk systeem zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder gevolg geeft aan de last tot wijziging van de toevoeging van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2009. Verweerder zal derhalve niet opnieuw behoeven te beslissen op het bezwaar van eiser sub 2, zodat tevens zal worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
16. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser sub 2 betaalde griffierecht te vergoeden. Verweerder dient in beginsel in de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) van 22 december 2010, nr. 201005173/1/H2, is de rechtbank van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand van eiser sub 2 niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat werkzaamheden, die voor een advocaat verbonden zijn aan het declareren van de kosten van door hem verleende rechtsbijstand, inherent zijn aan de uitoefening van de eigen praktijk, zodat niet kan worden gezegd dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde, die terzake beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Voorts heeft eiser sub 2 zich in deze procedure doen bijstaan door een kantoorgenote, welke niet kan worden gezien als een derde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank
- verklaart het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 maart 2010;
- herroept het primaire besluit van 3 februari 2009;
- bepaalt dat verweerder gevolg geeft aan de last tot mutatie van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser 2 het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.P. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
’s-Gravenhage.