RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5552 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.C. Walker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. C.J. Telting.
Eiseres heeft bij brief van 29 september 2010 bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties van 21 augustus 2010 en 18 september 2010.
Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2011.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden en standpunten partijen
1.1 Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Wegens vaste maandelijkse inkomsten uit arbeid heeft verweerder maandelijks een vaste inkomenskorting toegepast ter hoogte van € 116,55. Eiseres heeft op haar inkomstenverklaring van augustus 2010 aangegeven dat zij met ingang van die maand geen inkomsten uit arbeid meer ontvangt. Op de uitkeringsspecificaties van augustus 2010 en september 2010 staat nog steeds de maandelijkse inkomenskorting van € 116,55 vermeld. Tegen deze uitkeringsspecificaties heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Inkomsten worden volgens de beleidsregels zo veel mogelijk verrekend in de maand van ontvangst. Als verrekening in de maand van ontvangst niet mogelijk is, kan tot en met de derde maand na de maand van ontvangst nog worden verrekend, aldus verweerder. De inkomsten van eiseres worden altijd achteraf verrekend. De inkomsten van juli 2010 zijn daarom in augustus 2010 verrekend. Verweerder heeft met betrekking tot de uitkeringsspecificatie van september 2010 aangegeven dat er nog onderzoek loopt naar de werkzaamheden van eiseres, haar inkomsten en haar eventuele recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hoewel eiseres heeft opgegeven geen inkomsten meer te ontvangen blijkt uit het gemeentelijk gekoppelde registratie systeem (Suwinet) dat eiseres tot en met september 2010 nog steeds inkomsten van haar werkgever ontving. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen inkomsten meer ontvangt uit arbeid. Er is dan ook geen reden om de inkomstenkorting te laten vervallen.
1.3 In beroep heeft eiseres, kort samengevat, aangevoerd dat zij met ingang van
1 augustus 2010 geen inkomsten uit arbeid meer ontvangt en dat hetgeen in Suwinet staat vermeld dit niet anders maakt. Eiseres betoogt dat verweerder dan ook een onrechtmatig besluit heeft genomen door in ieder geval over de maand september 2010 een bedrag van
€ 116,55 op haar uitkering in te houden. Verweerder heeft ten onrechte geen bezwaarproceskostenvergoeding toegekend, aldus eiseres.
1.4 In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat op 1 november 2010 een gesprek heeft plaatsgevonden met eiseres ter opheldering van de situatie. Naar aanleiding van dit gesprek is de vaste maandelijkse inkomenskorting met ingang van november 2010 ongedaan gemaakt en zijn de in augustus, september en oktober 2010 ingehouden inkomsten middels een eenmalige nabetaling aan eiseres uitgekeerd. Volgens verweerder heeft eiseres, nu het geschil is opgelost, geen procesbelang meer. Op grond van de in de primaire besluitvormingsfase en ten tijde van het bezwaar beschikbare gegevens is op goede gronden geconcludeerd dat de in augustus 2010 en september 2010 doorgevoerde inkomenskortingen terecht waren. Van een onrechtmatig genomen primair besluit is geen sprake geweest en dus heeft eiseres geen recht op vergoeding van de bezwaarproceskosten, aldus verweerder.
2 Inhoudelijke beoordeling
2.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een uitkeringsspecificatie in principe geen besluit. Slechts wanneer de uitkeringsspecificatie afwijkt van het voorliggende besluit is artikel 79 van de WWB van toepassing (zie onder andere de uitspraak van 5 januari 2004, LJN: AO2027). De rechtbank stelt vast dat de uitkeringsspecificaties in het onderhavige geschil afwijken van het besluit nu daar nog steeds een inkomenskorting op wordt toegepast. Eiseres kon derhalve bezwaar maken tegen de uitkeringsspecificaties.
2.2 De rechtbank stelt voorts vast dat de vaste inkomenskorting op de bijstandsuitkering van eiseres inmiddels ongedaan is gemaakt. Tevens zijn de op de uitkering gekorte inkomsten over de maanden augustus, september en oktober 2010 met een nabetaling aan eiseres uitgekeerd. Tussen partijen is slechts in geding of verweerder tot vergoeding van de door eiseres gemaakte kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure had dienen over te gaan.
2.3 Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Niet in geschil is dat eiseres in bezwaar uitdrukkelijk heeft verzocht om vergoeding van de bezwaarkosten.
2.4 Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat artikel 7:15, tweede lid, van de Awb met zich meebrengt dat een kostenveroordeling achterwege moet blijven indien het bestuursorgaan aantoont dat van verwijtbare onrechtmatigheid van het in bezwaar bestreden primaire besluit geen sprake is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AT9764.
2.5 Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of het primaire besluit is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
2.6 De rechtbank stelt vast dat eiseres op het inkomstenformulier van augustus 2010 uitsluitend heeft vermeld dat zij met ingang van 1 augustus 2010 geen inkomsten meer ontving. Eiseres heeft hier geen toelichting bij gegeven en niet de redenen voor stopzetting van uitbetaling van haar salaris vermeld. Evenmin heeft zij de melding dat zij geen inkomsten meer ontving met nadere stukken onderbouwd.
De rechtbank stelt voorts op grond van het verslag van de telefonische hoorzitting in bezwaar vast dat eiseres ook in de bezwaarfase slechts summier heeft meegedeeld dat sprake is van een arbeidsconflict en dat daarom uitbetaling van haar salaris uitblijft. Eiseres heeft tijdens de telefonische hoorzitting geen nadere onderbouwing gegeven van de situatie en heeft haar stellingen over het arbeidsconflict en het uiblijven van salarisbetaling ook niet met nadere stukken onderbouwd.
2.7 Nu eiseres in augustus en september 2010 slechts zeer summier informatie over haar inkomenspositie heeft verstrekt, terwijl Suwinet vermeldde dat eiseres nog steeds inkomsten genoot, mocht verweerder zich baseren op de gegevens in Suwinet en is van een verwijtbaar onrechtmatig genomen primair besluit geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor verweerder pas na het gesprek van 1 november 2010 duidelijk geworden dat eiseres over de betreffende maanden daadwerkelijk en conform haar stellingen geen inkomsten uit arbeid had ontvangen. Eiseres heeft pas bij dit gesprek uitvoerig het arbeidsconflict en haar inkomenspositie toegelicht. De gegevens waarover verweerder eerder beschikte, waren niet eenduidig. Zo ontving verweerder op 21 september 2010 nog een brief van de werkgever van eiseres waarin staat dat eiseres haar werkzaamheden kan voortzetten en haar salaris kan komen ophalen of op haar rekening kan laten storten. Deze brief maakt naar het oordeel van de rechtbank des te meer dat de inkomenssituatie van eiseres op dat moment niet duidelijk was.
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht besloten het verzoek om vergoeding van de bezwaarproceskosten af te wijzen.
2.9 Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren.
2.10 Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Gort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB