RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5463 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.C. Walker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. C.J. Telting.
Bij besluit van 25 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten van griffierecht afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2011.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1 Feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres heeft een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand en kosten voor griffierecht. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft zich bij het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiseres in de uitspraak van de rechtbank in het gelijk is gesteld en dat daarbij is bepaald dat de tegenpartij de proceskosten dient te vergoeden. Verweerder heeft op grond hiervan besloten dat eiseres geen bijzondere bijstand voor deze kosten nodig heeft.
1.2 Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres aangegeven dat zij in verband met meerdere procedures, en niet, zoals verweerder meent, slechts één procedure, bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Eiseres heeft aangevoerd dat het feit dat verweerder in één van die procedures is veroordeeld tot vergoeding van de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand geen grondslag vormt om de aanvraag om bijzondere bijstand voor de overige procedures ook af te wijzen.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij overwogen dat eiseres op 3 juni 2010 een aanvraagformulier om bijzondere bijstand heeft toegezonden. Vervolgens is eiseres verzocht om binnen een bepaalde termijn aanvullende bewijsstukken toe te zenden. Daarbij werd vermeld dat deze termijn kon worden verlengd indien eiseres te kennen zou geven de bewijzen niet binnen de gestelde termijn te kunnen overleggen. Eiseres heeft hierop een aantal stukken nagezonden en geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van de hersteltermijn. Eiseres heeft aldus onvoldoende bewijsstukken meegezonden, zodat de aanvraag terecht is afgewezen. Nu eiseres in de bezwaarfase alsnog de benodigde bewijsstukken heeft overgelegd wordt alsnog bijzondere bijstand verstrekt. Het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand wijst verweerder af omdat eiseres heeft verzuimd voorafgaand aan het primaire besluit de benodigde bewijsstukken te overleggen.
1.4 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen. Eiseres heeft tijdig voldoende informatie verstrekt om de aanvraag om bijzondere bijstand toe te wijzen. Zij heeft immers in ieder geval twee civiele toevoegingen bijgevoegd. Eiseres betwist dat er naast de nota van de advocaat nog een bewijs van griffiekosten noodzakelijk was, zeker ook omdat verweerder beschikte over voldoende bewijzen dat twee beroepschriften waren ingediend en dus tweemaal griffierecht was betaald. Volgens eiseres is het primaire besluit onrechtmatig genomen.
2 Inhoudelijke beoordeling
2.1 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen nog slechts in geschil is of verweerder tot vergoeding van de door eiseres gemaakte kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure had dienen over te gaan. Niet in geschil is dat eiseres in bezwaar uitdrukkelijk heeft verzocht om vergoeding van de bezwaarkosten.
2.2 Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.3 Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat artikel 7:15, tweede lid, van de Awb met zich meebrengt dat een kostenveroordeling achterwege moet blijven indien het bestuursorgaan aantoont dat van verwijtbare onrechtmatigheid van het in bezwaar bestreden primaire besluit geen sprake is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AT9764.
2.4 De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of het primaire besluit is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
2.5 De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiseres er op lijkt te duiden dat eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend voor meerdere door haar gevoerde procedures bij de rechtbank. Eiseres heeft bij de aanvraag onder meer een uitspraak van de rechtbank gevoegd waarin verweerder is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in één van de procedures. Bij de aanvraag heeft zij daarnaast gevoegd kopieën van een tweetal toevoegingen van de Raad voor de Rechtspraak en een nota van haar advocaat. De nota is enigszins summier en niet geheel eenduidig, maar lijkt er wel op te duiden dat het ging om proceskosten met betrekking tot meerdere procedures en niet slechts één procedure. Nu de aanvraag en de daarbij gevoegde bijlagen vragen opriepen over de precieze omvang van de aanvraag had het op de weg van verweerder gelegen om hieromtrent nog in de primaire besluitvormingsfase opheldering te vragen bij eiseres. De rechtbank constateert echter dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand bij het primaire besluit heeft afgewezen omdat de tegenpartij door de rechtbank in een procedure was veroordeeld tot vergoeding van de door eiseres gemaakte kosten.
2.6 De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder, naar aanleiding van de door eiseres gemaakte bezwaren, bij het bestreden besluit de grondslag van de afwijzing heeft gewijzigd. De grondslag in het bestreden besluit is immers niet langer dat er al een vergoeding van proceskosten heeft plaatsgevonden, maar dat de aanvraag onvoldoende is onderbouwd met bewijsstukken. In het bestreden besluit gaat verweerder ook alsnog over tot toekenning van bijzondere bijstand voor de overige procedures.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank is het primaire besluit om de hierboven genoemde redenen onrechtmatig genomen. Nu verweerder in het bestreden besluit tegemoet komt aan de bezwaren van eiseres, is sprake van het herroepen van het primaire besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit is slechts anders indien de nieuwe grondslag voor het toewijzen van de bijzondere bijstand was ingegeven door informatie die pas in de bezwaarfase is verstrekt en die in de primaire besluitvormingsfase nog niet bekend was. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gezien het feit dat reeds bij de aanvraag gegevens waren overgelegd die in ieder geval leken te duiden op meerdere procedures en verweerder in de primaire besluitvormingsfase nadere opheldering had moeten vragen.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat het besluit tot weigering van vergoeding van de bezwaarproceskosten is genomen in strijd met artikel 7:15 van de Awb. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het besluit worden vernietigd voor zover daarbij is geweigerd om de bezwaarproceskosten te vergoeden. De rechtbank zal, zoals hierna aangegeven, zelf in de zaak voorziend beslissen dat verweerder de bezwaarproceskosten aan eiseres zal vergoeden.
2.9 Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit bij de rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1). Aangezien eiseres heeft geprocedeerd met een toevoeging dient dit bedrag te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.10 Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd de bezwaarproceskosten te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten gemaakt in bezwaar en beroep, begroot op € 1.311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro ), te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Gort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB