ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ1743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
221992 - HA ZA 01-1555
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling deskundigenrapporten in letselschadezaak met benoeming nieuwe deskundigen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een letselschadeclaim van eiser [A] tegen de gedaagde, de besloten vennootschap Neckermann Vliegreizen Nederland BV. De rechtbank had eerder deskundigen benoemd om de situatie van [A] te beoordelen, waaronder de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof en de arbeidsdeskundige P.W.M. Nohlmans. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van deze deskundigen niet voldoende onderbouwd waren en dat er zwaarwegende bezwaren waren tegen de conclusies die zij hadden getrokken. De rechtbank vond dat de conclusies van Kruithof niet logisch voortvloeiden uit de eerdere bevindingen van neuroloog prof. [B], die had vastgesteld dat [A] leed aan blijvende klachten en beperkingen als gevolg van een ongeval. De rechtbank concludeerde dat het rapport van Kruithof niet bruikbaar was voor de verdere beoordeling van de zaak en besloot een nieuwe verzekeringsgeneeskundige te benoemen. Ook het arbeidsdeskundig rapport van Nohlmans werd niet bruikbaar geacht, omdat het gebaseerd was op het eerder verworpen verzekeringsgeneeskundig rapport. De rechtbank gaf aan dat de nieuwe deskundigen de eerder geformuleerde vragen opnieuw moesten beantwoorden, en dat partijen in de gelegenheid werden gesteld om deskundigen voor te dragen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 221992 / HA ZA 01-1555
Vonnis van 9 maart 2011
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NECKERMANN VLIEGREIZEN NEDERLAND BV.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en Neckermann genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 augustus 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2010 en de daarin vermelde processtukken.
1.2. De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De verdere gronden van de beslissing
2.1. Bij tussenvonnis van 13 augustus 2008 is de heer mr. drs. G.J. Kruithof, verzekeringsgeneeskundige, benoemd tot deskundige. Hij heeft op verzoek van de rechtbank op 5 december 2008 een belastbaarheidsprofiel betreffende [A] (hierna: het belastbaarheidsprofiel) opgesteld, dat - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“(…)
28-Psychisch belastende factoren:
1 Beperkt
Dwingend werktempo: niet extreem
Structuur
o In staat tot werk waar goed structuur in aan te brengen is (en wat ook voor een deel wel nodig is anders wordt het chaotisch), en dan nog een aantal onverwachte taken heeft.
Verantwoordelijkheid
o In staat tot werk met zeer hoge verantwoordelijkheid, heeft in belangrijke beslissingen met grote consequenties een eindverantwoordelijkheid.
Tijdsdruk
o In staat tot werk met gemiddelde tijdsdruk, met een normaal werktempo is er ook wel even tijd voor wat ontspanning.
Concentratie
o Kan zich langdurig concentreren, mits de materie niet complex is.
o Kan zich niet langdurig intensief ( maximaal 30 minuten) concentreren op complexe materie, moet daarna mogelijkheid hebben zich 20 minuten bezig te kunnen houden met minder concentratie vergende activiteiten.
Verdelen van de aandacht
o Beperkt, kan niet langer dan een half uur de aandacht verdelen over meerdere informatiebronnen
Herinneren
o Beperkt, moet regelmatig dringen apart opschrijven als geheugensteun om de continuïteit
van het handelen te waarborgen
(…)
Arbeidspatroon
Bij inachtneming van de bovengenoemde beperkingen gelden er geen restricties ten aanzien van het arbeidspatroon.
(…)”
2.2. Achter het belastbaarheidsprofiel is een e-mail van [A] aan Kruithof gehecht, door Kruithof ontvangen op 29 december 2008. Deze e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Geachte heer Kruithof,
Ik bericht u hierlangs dat ik geen gebruik maak van een blokkeringsrecht. Wel heb ik enige opmerkingen en/of aanvullingen zoals u mij vraagt dezen toe te zenden.
Bij tijdsdruk. Bijna bij elke tijdsdruk, dus al in lichte mate, ervaar ik spanningen en verlies van geestelijk vermogen.
Bij concentratie- en geheugenfunctie/-problemen. Complexe, hoog intellectuele problemen kan ik niet in nuttige mate. Ik ben ook niet in staat om mij langdurig te concentreren op niet complexe materie, ik bedoel dan méér dan een half uur tot een uur. En dat vermogen wordt minder als ik op een dag meerdere malen word belast. Rijden is niet complex en daar geldt dit voor, zo ook voor een krant lezen of een gesprek voeren. Intensieve, ook niet al te complexe bezigheden vermoeien mij zeer snel zodat ik uitgeput raak en dan moet ik rusten. Vergaderen, zeker met meerdere gesprekspartners, put me zozeer uit dat ik dat het niet volhoud. Telefoongesprekken, soms kort en eenvoudig, geven me veel problemen met de aandacht en de draad erbij houden. En ook die kan ik niet te veel achtereen voeren.
Bij omgeving. Geluid zoals een radio die aan staat (op de achtergrond of van alledag in normale omgevingen buiten bijvoorbeeld een werk- of privékamer) stoort mij extreem, ik raak dan mijn aandacht en de draad van wat ik mee bezig ben kwijt.
U noemt bij het door u overgenomen oordeel van neuroloog Prof. [B] wel de fysiek niet zware werkzaamheden. Ik zie zijn oordeel daar niet vermeld ten aanzien van de beperking tot werkzaamheden op laag intellectueel niveau, zie vraag 2 van zijn rapport. Waarbij ook de geheugen- en concentratiestoornissen en snel optredende vermoeidheid nog parten spelen. Ik zie mij geen normaal en volledig arbeidspatroon van alle dag volhouden of betrouwbaar zijn daarin.”
2.3. Kruithof heeft vervolgens aan partijen verslag uitgebracht van het door hem verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek in zijn concept-verzekeringsgeneeskundige rapportage van 30 december 2008. Beide partijen hebben gereageerd op dat concept-rapport, [A] onder meer middels een schriftelijke reactie door zijn behandelend psychiater, prof. [C].
In de definitieve rapportage van 16 april 2009 (hierna: het verzekeringsgeneeskundig rapport), waarvan het belastbaarheidsprofiel deel uitmaakt, heeft Kruithof op deze reacties gereageerd. Dit rapport luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(…) Op basis van zowel de bevindingen van de expertiserend neuroloog als de eigen bevindingen ten tijde van de expertise op 2 december 2008, ben ik van mening dat patiënt is aangewezen op fysiek niet zware arbeid vanwege de bij het beeld passende vermoeidheidsklachten.
Er gelden dan ook beperkingen ten aanzien van tillen, dragen, etc..
Verder ben ik van mening, dat patiënt beperkingen heeft ten aanzien van belasting van de psyche. Er gelden dan ook beperkingen ten aanzien van concentreren, geheugen (herinneren) ontbreken van structuur, verdelen van aandacht en tijdsdruk.
Tengevolge van de schouderproblematiek rechts gelden er geringe beperkingen ten aanzien van zware belasting van de rechter schouder.
Opgemerkt dient te worden, dat patiënt linkshandig is, echter op de lagere school heeft hij rechts leren schrijven. Activiteiten zoals tekenen kan hij zowel met rechts als links.
Bij inachtneming van de genoemde beperkingen gelden er geen restricties met betrekking tot het arbeidspatroon.
Voor een uitgebreide omschrijving wordt verwezen naar de bijgevoegde beperkingenlijst
d.d. 5 december 2008.
(…)
- Prof. [C] geeft in zijn brief d.d. 11 maart 2009 aan, zich te kunnen vinden in de inhoud van het expertiserapport, opgesteld door Prof. [B]. Prof. [C] wil een voorbehoud maken, aangaande mijn conclusies die zijns inziens tracht de conclusies van Prof. [B] te minimaliseren en te nuanceren. Prof. [C] geeft een samenvatting van de door mij opgestelde beperkingen en geeft aan, dat ik wel degelijk het bestaan van cognitieve stoornissen bij patiënt erken, maar als men kritisch leest zou men kunnen denken dat de stoornissen slechts een lichte beperking vormen met betrekking tot de beroepsactiviteiten van patiënt, hetgeen aanzienlijk afwijkt van de realiteit van patiënt sinds de traumatische feiten. Door de cognitieve stoornissen heeft patiënt zijn beroepsactiviteiten moeten stopzetten. In zijn dagelijks leven blijft hij fors belemmerd in de weinige intellectuele activiteiten die hij nog in staat was uit te voeren.
Commentaar ondergetekende:
Prof. [C] volstaat met een samenvatting van het rapport van deskundige [B] en geeft aan zich in het genoemde rapport te kunnen vinden. Met betrekking tot het door mij opgestelde rapport, volstaat Prof. [C] met het geven van een samenvatting van de door mij aangegeven beperkingen met daarbij de opmerking dat ik de conclusies van deskundige [B] tracht te minimaliseren en te nuanceren.
Ik kan mij vinden in het beeld dat ik de conclusies heb genuanceerd, wat ook het verzoek was van de Rechtbank te Amsterdam.
Prof. [C] geeft aan, dat ik getracht heb de conclusies van deskundige [B] te
minimaliseren. Ik heb mijn conclusies gebaseerd op zowel het rapport opgesteld door deskundige [B] als het in het dossier voorhanden zijnde neuropsychologische onderzoeksrapporten waar deskundige [B] naar verwijst en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen ten tijde van de verzekeringsgeneeskundige expertise. Het gebruik van de omschrijving "minimaliseren" laat ik voor rekening van prof. [C].
Verder stelt de behandelend psychiater dat men na lezing van mijn conclusies, zou kunnen denken dat de stoornis slechts een lichte belemmering vormen met betrekking tot de beroepsactiviteit van patiënt.
Zoals uit het concept verzekeringsgeneeskundige rapport d.d. 30 december 2008 blijkt, heb ik mij beperkt tot beantwoording van de vraagstelling, zoals genoemd in het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam en geen uitspraak gedaan over eventuele geschiktheid/ ongeschiktheid met betrekking tot het eigen beroep.
Het is aan de arbeidsdeskundige om op basis van mijn conclusies uitspraken te doen omtrent
de arbeidsgeschiktheid/arbeidsongeschiktheid voor het beroep.
De inhoud van de brief, opgesteld door Prof. [C] d.d. 11 maart 2009 vormt dan ook geen aanleiding om de conclusies, zoals verwoord in de concept verzekeringsgeneeskundige
rapportage d.d. 30 december 2008 te wijzigen.
- Mr. [D] vermeldt in de eerste alinea op blad 2, dat de behandelend psychiater aangeeft,
dat ik de conclusies van [B], nuanceer, althans minimaliseer zodat daarmee in de conclusies
en het ingevulde belastbaarheidsprofiel ten onrechte geen of onvoldoende rekening wordt
gehouden.
Commentaar ondergetekende:
Ik verwijs in dit verband naar de beschouwing en conclusies. Hierin is te lezen dat er zowel
beperkingen worden aangegeven ten aanzien van fysieke belasting als belasting van de psyche.
Ik herken mij niet in het beeld, de conclusies van deskundige [B] te minimaliseren en laat
dan ook genoemde opmerking voor rekening van de opsteller.
(…)
- In de laatste alinea geeft Mr. [D] aan, niet in te kunnen zien dat patiënt een normaal
arbeidspatroon kan vervullen.
Commentaar ondergetekende:
Ik verwijs in dit verband naar de conclusies, genoemd in de concept verzekeringsgeneeskundige rapportage waarin vermeld staat dat, bij inachtneming van de beperkingen, er geen restricties gelden met betrekking tot het arbeidspatroon.
Een uitspraak omtrent het arbeidspatroon dient in samenhang met de rapportage en de overige beperkingen gezien te worden.
Ik merk verder op, dat er geen sprake is van een behandeling in de vorm van een dagbehandeling, die een normaal arbeidspatroon in de weg staat. Verder is er geen sprake van een ziektebeeld dat bij in achtneming van de in de door mij opgestelde beperkingen een normaal arbeidspatroon in de weg staat.
Als voorbeelden van aandoeningen die aanleiding kunnen zijn voor een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon kunnen genoemd worden: ernstig hartfalen, een neurologische aandoening zoals MS, ernstige dementie.
(…)
De inhoud van de reactie van Mr. [D] vormt, gezien bovenstaande, geen aanleiding om de conclusies, genoemd in de concept verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 30 december 2008 te wijzigen. (…)”
2.4. Bij tussenvonnis van 13 augustus 2008 is tevens de heer P.W.M. Nohlmans (destijds verbonden aan Bureau Terzet), arbeidsdeskundige, benoemd tot deskundige. Hij heeft op 19 juli 2010 terzake gerapporteerd (hierna: het arbeidsdeskundig rapport). In zijn rapport heeft hij de reacties van de zijde van beide partijen op zijn concept-rapport opgenomen en daarop gereageerd. Het arbeidsdeskundig rapport luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(…)
12 CONCLUSIE
1. Heeft u voldoende informatie om de hierna volgende vragen te beantwoorden? Zo niet, wilt u dan de door u benodigde informatie verzamelen? Wilt bij de beantwoording van de vragen gemotiveerd en zo uitvoerig mogelijk aangeven welke objectieve omstandigheden en onderbouwing u van belang acht voor uw beantwoording?
De mij verstrekte informatie is voldoende om tot beantwoording van de vragen te komen.
2. Wat is de opleiding, wat is het arbeidsverleden, wat zijn de affiniteiten en vaardigheden van betrokkene? Waaruit hebben de (exacte) werkzaamheden van betrokkene voor en na het ongeval bestaan en bestaan zij nog?
Voor wat betreft opleiding, arbeidsverleden verwijs ik naar rubriek 5 van deze rapportage, waar de diverse aspecten uitvoerig zijn beschreven.
3. Wilt u onderzoeken hoe naar uw deskundig oordeel de arbeidssituatie van betrokkene zou zijn geweest in het geval hem het ongeval van 08-07-1997 niet zou zijn overkomen? Wilt u hierbij betrekken de bedrijfsresultaten van de ondernemingen van [A] tot en met 1998 en de destijds te verwachten vooruitzichten?
Voor wat betreft de arbeidssituatie verwijs ik specifiek naar 5.3, 5.4 en 5.7 van deze
rapportage. Voor wat betreft de bedrijfsresultaten indien het ongeval niet had plaatsgevonden verwijs ik naar rubriek 7, waarin een beeld wordt geschetst over de ontwikkelingen in de branche. Tevens verwijs naar rubriek 10 (2e asterisk) en naar bijlage 4 (onderzoek KPMG Corporate Finance).
4. Wilt u gemotiveerd aangeven of, en zo ja, in welke mate, [A] na het ongeval in staat was dan wel is als directeur/bestuurder van zijn farmaceutische bedrijven te functioneren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke werkzaamheden behoren in dat geval eventueel wel tot de mogelijkheden? Wilt u bij de beantwoording van deze vragen rekening houden met het antwoord van de verzekeringsarts?
Zoals in rubriek 9 is beschreven acht ik betrokkene, op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts, in staat zijn functie als directeur/bestuurder in volle omvang uit te kunnen voeren. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat enige uitval zou plaatsvinden ten aanzien van het autorijden wegens extra recuperatietijd. Dit is te ondervangen door inzet van een chauffeur. Kosten hiervoor zouden onderdeel kunnen zijn van de schadeafwikkeling.
5. Als u van oordeel bent dat betrokkene in staat moet worden geacht andere werkzaamheden te verrichten, bestaat er naar uw oordeel dan een redelijk perspectief op het vinden van een op zijn beperkingen afgestemde baan? Zo ja, op welke termijn en met welke (hulp) middelen en salaris? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat ik betrokkene in staan acht zijn functie als directeur/bestuurder in volle omvang uit te kunnen voeren, acht ik onderzoek naar andere werkzaamheden niet relevant.
6. Welk inkomensniveau had betrokkene naar uw deskundig oordeel zonder het ongeval kunnen bereiken als zelfstandig ondernemer? Welk inkomensniveau kan betrokkene na het ongeval bereiken? Kunt u het antwoord op deze laatste vraag specificeren (mede) ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en verhuurinkomsten?
Gelet op het antwoord op vraag 6, acht ik onderzoek naar inkomensniveau eveneens niet aan de orde.
7. Kunt u bij de beantwoording van vraag 6 aangeven in hoeverre u rekening heeft gehouden met auto-, telefoon- en andere kosten die u (in de situatie na het ongeval) voor het aan te geven inkomensniveau noodzakelijk acht?
Voor wat betreft het inkomen, verwijs ik naar het overzicht in bijlage 4, opgesteld door de heer
[E], AA accountant.
8. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing omtrent het berekenen van de aan het ongeval van 08-07-1997 gerelateerde schade?
In feite kan mijns inziens gesteld worden dat betrokkene geen inkomensschade geleden zou hebben, omdat hij op basis van de weging belasting / belastbaarheid in staat zou zijn geweest zijn functie als directeur/bestuurder volledig uit te kunnen oefenen. Ik constateer een forse discrepantie tussen de bevindingen van de heer mr. G.J. Kruithof en de ervaren beperkingen door betrokkene. (…)”
2.5. In een e-mail van [F] (Bureau Terzet) aan de raadsvrouwe van
Neckermann van 19 november 2010 staat vermeld, voor zover hier van belang:
“(…) Een benoeming door de rechtbank impliceert dat de aangewezen / benoemde persoon
zelf alle werkzaamheden vervuld tot aan de laatste letter van de weergave van de
onderzoeksgegevens. Nooit zal door een andere arbeidsdeskundige een rapport van een
collega worden afgemaakt. (…)
Bij ons bureau is het wel zo dat altijd een 2e arbeidsdeskundige naar een rapport kijkt. Dat is
een interne kwaliteitscontrole om te voorkomen dat er zaken over het hoofd worden gezien,
er ongewild vanuit een mind-set wordt geredeneerd en er wordt gekeken dat het rapport
concludent en vooral onafhankelijk is. Dit kan leiden tot een interne discussie die technisch van aard
is en zorgt voor een kwaliteitsborging waar wij ook voor willen staan. (…)
De heer P. Nohlmans heeft op enig moment kenbaar gemaakt zijn werkzaamheden elders voort te
willen zetten. (…) Een paar dossiers konden niet door anderen worden overgenomen waaronder dit
dossier. Ik heb mij als coördinator van dit dossier (inzake [A], rechtbank) opgesteld. Dat
impliceert het regelen met de heer P. Nohlmans en zijn huidige werkgever dat hij dit dossier mocht
afmaken (betrof alleen het verwerken van de reactie op het conceptrapport). Daartoe zijn de
commentaren aan hem aangereikt en heeft hij zijn laatste deel van de rapportage kunnen verzorgen.
(…)
Mijn rol in dit dossier is geweest:
- interne evaluatie, met de heer Nohlmans samen, over de technische aspecten van dit rapport (conceptrapportage);
- coördineren van de te verrichten activiteiten na het vertrek van de heer Nohlmans en e.e.a. regelen met zijn huidige werkgever;
- laatste interne evaluatie met de heer Nohlmans nadat het rapport als definitief klaar lag om verzonden te worden.
Er zijn door mij dus geen delen van het rapport afgemaakt, geschreven of anderszins.
(…)”
3. De verdere beoordeling
het verzekeringsgeneeskundig rapport
3.1. [A] heeft betoogd dat de rechtbank de inhoud en conclusies van het
verzekeringsgeneeskundig rapport van Kruithof naast zich neer dient te leggen en een
nieuwe deskundige moet benoemen. Neckermann heeft aangevoerd dat de rechtbank dat
rapport wel dient te volgen.
3.2. De rechtbank neemt bij de beoordeling de volgende maatstaf - als ook door
Neckermann uitdrukkelijk aangevoerd en door [A] als zodanig niet betwist - in
acht. De waarde die in de onderhavige procedure aan het desbetreffende
deskundigenbericht zal worden toegekend staat ter discretie van de rechtbank. De rechtbank
zal dan met name acht slaan op het volgende. Het rapport dient antwoord te geven op de
door de rechtbank geformuleerde vragen op een zodanig begrijpelijke wijze, dat de
rechtbank aan de hand daarvan een oordeel terzake kan vellen. De deskundige is vrij in de
wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd
te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn
oordeel is gekomen.
3.3. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank,
op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de bodemrechter het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen.
3.4. Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij
zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.
3.5. [A] heeft zodanige zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig rapport aangevoerd, dat de rechtbank hierin aanleiding ziet dit rapport naast zich neer te leggen. Het volgende is hiervoor redengevend.
3.6. Zoals overwogen in rechtsoverweging 2.2. van haar tussenvonnis van 13 augustus
2008 heeft de rechtbank de conclusies en bevindingen in de medische rapportage van prof.dr. [B], neuroloog, overgenomen en tot de hare gemaakt: “Dit betekent dat het in dit geding er voor wordt gehouden dat [A] als gevolg van het ongeval blijvende klachten en beperkingen heeft ontwikkeld, met name snel optredende vermoeidheid en voortdurende geheugen- en concentratiestoornissen. [A] is hierdoor in al zijn activiteiten beperkt. Hij is slechts in staat licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en op laag intellectueel niveau bezig te zijn.”
3.7. De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis vervolgens Kruithof benoemd tot
verzekeringsgeneeskundige en hem, voor zover hier van belang, de volgende vraag gesteld (r.o. 2.9): “Wilt u aan de hand van uw bevindingen, de expertiserapporten van prof.dr. [B] en degenen die neuropsychologische onderzoeken hebben verricht een belastbaarheidsprofiel opstellen en dat zo uitvoerig mogelijk toelichten ten behoeve van de arbeidsdeskundige?”
Deze vraagstelling veronderstelt, zoals gebruikelijk bij benoeming van verzekeringsgeneeskundige deskundigen in letselschadezaken, dat de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapportage de aan zijn rapportage voorafgaande medische rapportage tot uitgangspunt neemt en op basis daarvan met gebruikmaking van zijn eigen expertise als verzekeringsgeneeskundige de vertaalslag maakt naar een door hem op te stellen belastbaarheidsprofiel op basis waarvan vervolgens een arbeidsdeskundige de aan hem gerichte vragen op basis van zijn specifieke expertise kan beantwoorden.
3.8. Kruithof heeft op verschillende punten de conclusies van [B] niet gevolgd of, in zijn eigen woorden, deze conclusies genuanceerd. Voor zover Kruithof daarmee al niet buiten het terrein van zijn expertise is getreden, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in elk geval volstrekt onvoldoende gemotiveerd waarom het oordeel van de deskundige [B] onjuist zou zijn.
3.9. De rechtbank is met [A] van oordeel dat de bevindingen van Kruithof niet (alle) logischerwijs voortvloeien uit en steunen op de door de rechtbank overgenomen bevindingen van [B] als weergegeven onder r.o. 3.6.
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt, ook in reactie op de terzake gestelde vragen aan Kruithof van de zijde van [A] op basis van het concept-rapport - is niet goed te begrijpen hoe [A], die volgens [B] lijdt aan “voortdurende geheugen- en concentratiestoornissen” waardoor hij “in al zijn activiteiten beperkt” is, niettemin, zoals door Kruithof vermeld, zich “langdurig concentreren” kan “mits de materie niet complex is”. De rechtbank ziet ook niet in dat [A], die volgens [B] “slechts in staat [is] licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en op laag intellectueel niveau bezig te zijn” zich toch “maximaal 30 minuten” zou kunnen “concentreren op complexe materie”, zoals Kruithof vermeldt . Dit geldt temeer voor de bevinding van Kruithof dat [A] in staat is tot “werk met zeer hoge verantwoordelijkheid” en het “in belangrijke beslissingen met grote consequenties een eindverantwoordelijkheid” hebben. In dit verband is bovendien niet begrijpelijk op welke grond Kruithof onder het kopje “Arbeidspatroon” de conclusie trekt: “Bij inachtneming van bovengenoemde beperkingen gelden er geen restricties met betrekking tot het arbeidspatroon.”
De enkele verwijzing door Kruithof naar voorbeelden van aandoeningen die, zoals hij stelt, (wel) aanleiding kunnen zijn voor een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon, zoals “ernstig hartfalen, een neurologische aandoening zoals MS, ernstige dementie”, is in het licht van de door [B] weergegeven klachten en beperkingen van [A] hiertoe onvoldoende.
Kruithof heeft derhalve, gegeven het rapport van [B] dat ook voor hem uitgangspunt diende te zijn, niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden hij tot deze conclusies is gekomen. Dat brengt mee dat het rapport van Kruithof niet ten grondslag gelegd kan worden aan de beslissing van de rechtbank.
3.10. Dat, zoals aangevoerd door Neckermann, het verzekeringsgeneeskundig rapport op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen in die zin dat partijen en hun adviseurs opmerkingen hebben kunnen maken bij de deskundige naar aanleiding van zijn concept-rapportage en Kruithof hierop zorgvuldig heeft gereageerd in diens rapport, kan aan dit oordeel niet afdoen. Dit geldt tevens voor de omstandigheid dat [A] het
verzekeringsgeneeskundig rapport niet heeft bekritiseerd door een rapport van een andere
verzekeringsgeneeskundige in het geding te brengen. Met inachtneming van voormelde
maatstaf, in het bijzonder het overwogene onder 3.4., is immers doorslaggevend dat
de rechtbank op basis van de door [A] gemotiveerd aangevoerde bezwaren
ervan overtuigd is geraakt dat de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig rapport niet
bruikbaar is ten behoeve van haar verdere beoordeling.
3.11. De rechtbank is gelet op het vorenstaande voornemens een nieuwe
verzekeringsgeneeskundige te benoemen, aan wie de in het tussenvonnis van 13 augustus
2008 onder r.o. 2.9. weergegeven vragen zullen worden voorgelegd.
het arbeidsdeskundig rapport
3.12. [A] heeft voorts bezwaren geuit tegen de bevindingen en conclusies in het arbeidsdeskundig rapport van Nohlmans alsmede tegen de persoon van deze deskundige. Neckermann heeft op haar beurt deze bezwaren weersproken.
3.13. De rechtbank overweegt dat in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 onder r.o.
2.10. de vragen zijn weergegeven die aan de arbeidsdeskundige Nohlmans zijn voorgelegd.
In vraag 4 is de volgende subvraag opgenomen: “Wilt u bij de beantwoording van deze vragen rekening houden met het antwoord van de verzekeringsarts?”
Uit het rapport van Nohlmans blijkt dat hij bij de beantwoording van vraag 4 inderdaad
rekening heeft gehouden met de verzekeringsgeneeskundige rapportage van Kruithof. Dit
heeft tevens zijn uitwerking gehad op zijn beantwoording van de vragen 5, 6 en 8.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, het verzekeringsgeneeskundig rapport niet ten grondslag
kan worden gelegd aan de arbeidsdeskundige rapportage zullen reeds hierom deze vragen
opnieuw ter beantwoording moeten worden voorgelegd aan een arbeidsdeskundige op basis
van nieuwe rapportage van een te benoemen verzekeringsgeneeskundige als voormeld.
Reeds nu tussen partijen vaststaat dat Nohlmans niet langer werkzaam is als zelfstandig
arbeidsdeskundige, zal daartoe een nieuwe arbeidsdeskundige moeten worden benoemd.
3.14. Bij deze stand van zaken resteert de vraag of het arbeidsdeskundig rapport van
Nohlmans nog wel bruikbaar is voor de verdere beoordeling voor zover het betrekking heeft
op de beantwoording van de vragen 2, 3 en 7. De beantwoording van deze vragen is
immers niet gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig rapport. De rechtbank is van
oordeel dat dit niet het geval is en acht hiervoor de door [A] geuite bezwaren
tegen de persoon van de deskundige Nohlmans respectievelijk andere bij de rapportage
betrokken personen doorslaggevend. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.15. [A] heeft – onweersproken - gesteld dat Nohlmans sinds 1 mei 2010
niet langer als arbeidsdeskundige bij het bureau Terzet werkt, maar een functie heeft
aanvaard bij een dochtermaatschappij van een assuradeur. Ter zitting is komen vast te staan
dat dit ITEB betreft, een dochtermaatschappij van Allianz, gericht op schaderegeling.
[A] stelt dat Nohlmans hem hierover onkundig heeft gelaten, maar dat er daarna
niettemin uitvoerig is gereageerd op de uitgebreide inhoudelijke kritiek van [A] op het conceptrapport. [A] stelt dat Nohlmans wegens zijn
vertrek het werk grotendeels heeft laten doen door zijn toenmalige collega bij Terzet,
[F].
3.16. Neckermann heeft zich tegen deze stelling verweerd onder verwijzing naar de door
haar overgelegde e-mail van [F] als weergegeven onder r.o. 2.5.
3.17. Door Neckermann is niet betwist dat [A] niet op de hoogte is gesteld van de functiewijziging van Nohlmans. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg gelegen van Nohlmans nu hij door de rechtbank is benoemd juist gelet op zijn hoedanigheid van onafhankelijk arbeidsdeskundige en partijen dus ook op die onafhankelijkheid mochten vertrouwen. Het moment van het aangaan van een functie bij een schaderegelaar zijnde een dochtermaatschappij van een assuradeur veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank een nieuw toetsingsmoment ten aanzien van (het al dan niet voortbestaan van) deze hoedanigheid. Reeds hierom had [A] in de gelegenheid moeten worden gesteld zich over deze functiewisseling uit te laten zodat hij zijn mogelijke bezwaren om die reden tegen voortzetting van de rapportage door Nohlmans kenbaar had kunnen maken aan de wederpartij en bovendien de rechtbank om een nader oordeel hieromtrent had kunnen verzoeken.
Hierbij is van belang dat - naar tussen partijen niet in geschil is - ten tijde van Nohlman’s
vertrek naar ITEB de rapportage zich nog in de concept-fase bevond en er nog gereageerd
diende te worden op uitvoerige inhoudelijke bezwaren van (onder meer) [A]
tegen die concept-rapportage. De definitieve rapportage van Nohlmans is blijkens
voormelde e-mail tot standgekomen na zijn vertrek naar ITEB. Dat, zoals ter zitting nog is
aangevoerd door Neckermann, de opmerkingen die zijn verwerkt in het rapport na het
vertrek van Nohlman niet afweken van hetgeen daarvoor al was gerapporteerd, laat dit
oordeel onverlet. Aan de concept-status van die eerdere rapportage is immers inherent dat
deze juist nog ruimte nog bood voor aanpassing op basis van de reactie van partijen op dat
concept.
3.18. Bovendien staat tussen partijen vast dat de aanstelling van [F], een collega
van Nohlmans bij bureau Terzet, tot “coördinator van het dossier” van [A]
wegens het vertrek van Nohlmans, zoals weergegeven in de onder 2.5. vermelde e-mail, niet
vooraf aan [A] is gemeld. Van betekenis daarbij is dat [F] niet door de
rechtbank tot deskundige is benoemd. Met [A] is de rechtbank van oordeel dat
in het onderhavige geval het inbouwen van eenzelfde toetsingsmoment ten behoeve van
[A] door Nohlmans dan wel Neckermann als bedoeld onder 3.17. in de rede
had gelegen op het moment dat Nohlmans aanleiding zag nadere expertise van een derde in
te winnen.
Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank blijkens de e-mail van [F] zijn
bemoeienis bij de totstandkoming en inhoud van het rapport verder is gegaan dan louter het
meelezen met het oog op een tekstueel juist en concludent rapport. Blijkens de e-mail is
immers sprake geweest van evaluatie door [F] van de rapportage in diverse stadia
voorafgaand aan het versturen van de definitieve versie, zowel in de conceptfase als na
ontvangst van de reacties hierop door partijen. Dit sluit een (potentieel) inhoudelijke inbreng
niet uit. Het coördineren van te verrichten activiteiten na het vertrek van Nohlmans sluit
evenmin uit dat sprake is geweest van sturing op de inhoudelijke ontwikkeling van de
definitieve rapportage op basis van die reacties. Dat [F], als door hem verklaard in zijn
e-mail, zelf geen delen van het rapport heeft afgemaakt of geschreven, doet daar niet aan af.
3.19. Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het arbeidsdeskundig rapport ook met betrekking tot de beantwoording van de vragen 2, 3 en 7 buiten beschouwing zal laten.
De rechtbank zal daarom een nieuwe arbeidsdeskundige benoemen, aan wie de
in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 onder r.o. 2.10. geformuleerde vragen gesteld
zullen worden.
3.20. Gelet op de aard en strekking van deze vragen, is de rechtbank voornemens daaraan de volgende vraag toe te voegen: “Indien u van mening bent dat uw kennisgebied niet geheel toereikend is voor de beantwoording van voornoemde vragen en u daarom
het inwinnen van nadere expertise door een derde noodzakelijk acht, wilt u dan over de
persoon van de derde die u voornemens bent in te schakelen in overleg treden met partijen
teneinde overeenstemming te bereiken hierover?”
3.21. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de overige bewaren van [A] tegen het arbeidsdeskundig rapport.
3.22. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte als na te noemen uit te laten over de personen van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige, alsmede over de voorgenomen extra vraag aan de arbeidsdeskundige als weergegeven onder 3.20. Daarbij verdient het de voorkeur dat partijen hierover overeenstemming bereiken en met een gezamenlijke voordracht komen bij eenparige akte. Wanneer dat niet het geval is, dienen partijen elkaar voorafgaand aan de te nemen akte in te lichten over de door ieder van hen voor te dragen deskundige, zodat zij in hun eigen akte in kunnen gaan op de door de andere voor te dragen deskundige.
3.23. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2011 voor het nemen van een eenparige akte door partijen, dan wel een akte door [A], gevolgd door een antwoordakte van Neckermann, als bedoeld onder r.o. 3.22.
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, mr. R.H.C. van Harmelen en
mr. K.A. Brunner en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.?