Parketnummer: 13/420716-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 11 maart 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboortedatum] (Ghana) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Zuyder Bos” te Heerhugowaard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van hetgeen door verdachte en de raadsman van verdachte, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.
Verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op de ING-bank, vestiging IJburglaan, te Amsterdam. Het feit is primair ten laste gelegd als een diefstal met geweld in vereniging gepleegd en/of een afpersing in vereniging, subsidiair als verduistering in dienstbetrekking in vereniging en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging en/of bedreiging met geweld in vereniging gepleegd. De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bespreking van het bewijs
3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat voor de beoordeling van de bewijsvraag uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de gebeurtenissen op 11 april 2009 in het bankfiliaal heeft de rechtbank op basis van de aangiftes van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) het volgende vastgesteld.
Op zaterdagmiddag 11 april 2009 omstreeks 16:45 uur zijn aangeefster [persoon 1] en [persoon 2] werkzaam in de vestiging IJburglaan van de ING-bank te Amsterdam. Zij zitten beiden achter de lange balie achter in het pand als zij een persoon met een zwarte integraal helm op zijn hoofd (hierna: dader I) naar binnen zien lopen. Dader I loopt naar de balie toe. [persoon 2] vraagt aan dader I of zij hem ergens mee kan helpen. Hierop vraagt dader I of hij dollars kan wisselen. Dader I heeft een witte envelop in zijn hand. [persoon 2] antwoordt dat in de vestiging geen geld gewisseld kan worden.
Dader I pakt zijn telefoon om te bellen en draait zich vervolgens om in de richting van de deur. Hij brengt de telefoon naar zijn oor en zegt dat het niet mogelijk is om dollars om te wisselen. Tijdens het bellen loopt dader I rondjes in de vestiging. Op hetzelfde moment komt er nog een persoon (hierna: dader II) de bank inlopen. Dader II draagt een grote zwarte tas over zijn schouder. Als dader II in de richting van [persoon 1] wil lopen gaat dader I voor hem staan. De twee daders zeggen kort iets onverstaanbaars tegen elkaar. Deze personen horen bij elkaar. Dader I houdt nog kort dader II tegen, maar dan loopt dader II naar [persoon 1] toe. Hij richt een pistool op haar. Dader I staat tegenover [persoon 2]. Op dat moment zegt dader I “dit is geen grap, handen omhoog” en daarna nog een keer luider “handen omhoog”. Op de aanzegging van dader II “maak de deur dicht”, sluit [persoon 2] de voordeur. Vervolgens pakt dader II [persoon 1] vast bij haar T-shirt en trekt hij haar naar zich toe. Hij houdt het pistool tegen de keel van [persoon 1] aangedrukt. Dader II trekt daarbij heel hard aan [persoon 1]. Tegelijkertijd komt dader I achter de balie naar [persoon 1] toe en pakt haar bij haar arm. Dader II richt zich vervolgens op [persoon 2]. [persoon 1] en [persoon 2] worden door dader I en dader II meegenomen naar de keuken. [persoon 2] voelt daarbij dat dader II iets hards dat van ijzer is in haar nek duwt. Op de vraag wie van de medewerksters bij de kas kan, antwoordt [persoon 2] dat zij dat kan. Dader II zegt tegen [persoon 2] “meekomen” en houdt het pistool op borsthoogte op haar gericht.
[persoon 1] moet van dader I in de keuken op een stoel met haar armen naar achteren en met haar gezicht naar de muur gericht gaan zitten. Vervolgens bindt dader I met twee tie-raps haar handen vast aan de stoel.
[persoon 2] loopt ondertussen, met dader II naar de kasbalie naar haar computer toe en ontgrendelt deze. Dader II vraagt vervolgens “hoeveel zit er in de kas?”. Hierop laat [persoon 2] dader II vanaf een display het bedrag dat in de kas zit zien. Het betreft een bedrag van € 50.000,00. Dader II maakt duidelijk dat hij dat wil hebben. Hij zegt tegen [persoon 2] “geef maar”. Als [persoon 2] een bedrag van € 50.000,00 intoetst, verschijnt op het display een melding dat dit niet mogelijk is. Er blijkt alleen tot een bedrag van € 12.000,00 te kunnen worden opgenomen. Dader II kan dit zien en gaat akkoord met het bedrag, waarop [persoon 2] op “ok” drukt. Als het geld uit de kas komt, zegt dader II, terwijl hij het pistool op haar blijft richten “pakken in de tas”. [persoon 2] stopt het geld in de tas. Vervolgens zegt dader II tegen [persoon 2] “nog een keer € 12.000,00”. [persoon 2] toetst nogmaals een bedrag van € 12.000,00 in en er komt voor de tweede keer een geldbedrag uit de kas. Ook dit geldbedrag stopt [persoon 2] in de tas van dader II. Hierna zegt dader II voor een derde maal “nog een keer 12.000”. [persoon 2] tikt voor de derde maal een bedrag in van
€ 12.000,00, waarop voor de derde maal een storting wordt gedaan. Deze storting wordt echter onderbroken door het systeem. Daarna vraagt dader II “waar zit de knop van het alarm?”, waarop [persoon 2] de knop onder de balie aanwijst. Op een gegeven moment komt dader I uit de keuken en vraagt “zitten hier camera’s?”. [persoon 2] vertelt hem dat er geen camera’s zijn.
In de keuken gaat dader I ondertussen over tot het fouilleren van [persoon 1]. Dader I raakt daarbij het lichaam van [persoon 1]. In de keuken vertelt [persoon 1] dat haar vriend haar komt ophalen. Zij vertelt eveneens dat haar vriend erg groot, breed en kaal is. Als dader I na enige tijd weggaat, zegt hij tegen [persoon 1] dat hij haar en haar collega’s wel weet te vinden.
Nader onderzoek wijst uit dat er een bedrag van € 27.240 euro, geheel toebehorende aan de ING-bank, is buitgemaakt.
Op 13 juli 2009 meldt verdachte zich bij de politie en wordt hij aangehouden. Hij verklaart dat hij samen met vier andere personen betrokken is geweest bij de overval op de ING-bank op IJburg. Hij verklaart dat hij de persoon is geweest met de helm op en dat hij een van de meisjes in de keuken met haar handen op haar rug heeft vastgebonden. Zijn mededader had een pistool. Verdachte duidt tijdens zijn verhoren zijn mededaders aan met letters. Hij verklaart dat hij de personen A, B en C twee keer voorafgaand aan de overval heeft ontmoet. De laatste bespreking was twee dagen voor de overval. Zij hebben ook vooraf gekeken bij de bank. De dag van de overval heeft hij A, B en C rond 16:00 uur ontmoet op station Kraaiennest. Zij zijn vervolgens samen in een auto naar de ING-bank op IJburg gereden. C bestuurde de auto. Verdachte heeft, vlak voordat zij in de auto stapten, van A een witte envelop met daarin dollars gekregen en een helm. Het noemen van het wisselen van dollars was een teken voor het meisje om hem geld te geven. Van B heeft verdachte tie-raps gekregen, althans witte dingen om handen vast te binden. Bij de ING-bank aangekomen is A bij de tramhalte, vlakbij de ING, gaan zitten. C bleef in de auto wachten en verdachte is samen met B naar de ING-bank gegaan. Verdachte verklaart voorts dat hij vlak voordat hij de ING-bank in wilde gaan een sms van A kreeg dat er een babywagen binnen was en dat hij moest wachten. Na de overval zijn verdachte en B in de auto door C naar de woning van A gereden. In de woning van A hebben A, B en C het geld geteld en heeft verdachte zijn geld gekregen.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het toenmalige telefoonnummer van verdachte ([06-nummer]), komt naar voren dat op zaterdag 16:40 uur, kort voor de overval, een sms naar dit telefoonnummer is verstuurd vanaf een telefoonnummer dat op naam blijkt te staan van medeverdachte [persoon 3] (hierna: [persoon 3]).
Verdachte verklaart voorts dat A een Nederlands meisje (door verdachte E genoemd) kende dat bij de ING werkte. A had informatie over de ING-bank. Over de persoon van A verklaart verdachte ondermeer dat hij net met zijn vriendin een kindje heeft gekregen, dat hij al heel lang een relatie heeft, dat zijn broer een bekende rapper is, dat hij een rode tweepersoons auto heeft, dat hij profvoetballer kon worden maar dat hij knieproblemen had gehad en dat hij op een gegeven moment naar Omniworld is gegaan.
Uit nader onderzoek blijkt dat medeverdachte [persoon 3] op 9 februari 2009 vader is geworden van een zoon. De moeder van zijn zoon is genaamd [persoon 4]. Zij zijn al zes jaar samen. Daarnaast blijkt dat [persoon 3] een rode Audi heeft en dat zijn broer een rapper is. [persoon 2] verklaart voorts dat [persoon 3] een relatie met haar had, dat hij bij Omniworld heeft gevoetbald, maar dat hij nu niet meer voetbalt omdat er iets met zijn been was.
3.2. Waardering van het bewijs
3.2.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte op 11 april 2009 tezamen en in vereniging met anderen door geweld of bedreiging met geweld de ING-bank heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag. Hij vordert daarom bewezenverklaring van het primair, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde. De officier van justitie heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De bewezenverklaring kan worden gebaseerd op de aangiften van [persoon 1], [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte. Daarnaast kan worden bewezen dat sprake is geweest van een inside job, waarbij medewerkster [persoon 2] als medeverdachte heeft gehandeld. De afpersing jegens [persoon 2] kan derhalve niet bewezen worden. Uit het dossier blijkt niet dat de andere aanwezige ING-medewerkster ([persoon 1]) ten tijde van de overval op de hoogte was van de overval. Zij is wel onderwerp geworden van het geweld en de bedreiging van geweld. Er kan om die reden niet worden gesproken van een verduistering in dienstbetrekking. Door de bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsontneming is de ING-bank door geweld of bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag.
Hoewel verdachte heeft verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het vuurwapen, blijkt uit de gang van zaken tijdens de overval niet dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de bedreiging met het vuurwapen. Daarmee zijn de gedragingen van verdachte en medeverdachten naar uiterlijke en innerlijke verschijningsvorm gericht op een afpersing.
3.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een afpersing in vereniging gepleegd. Verdachte dient daarom van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende betoogd.
De overval is in scene gezet. Medeverdachte [persoon 2] heeft meegewerkt aan de overval door het verstrekken van inside informatie en het meewerken tijdens de overval. Het feit dat de gedragingen van verdachte in het filiaal van de ING-bank naar uiterlijke verschijningsvorm leken te zijn gericht op een diefstal of een afpersing betekent nog niet dat het een ‘echte’ overval is geweest. Ook het feit dat verdachte en medeverdachte met attributen zoals tie-raps en een pistool naar binnen zijn gegaan, doet niet af aan het feit dat de overval in scene is gezet. Als alle betrokkenen er van afwisten, is het dus geen overval maar een toneelstuk, en kan dus niet bewezen worden dat het geld is afgegeven ten gevolge van geweld of bedreiging met geweld tegen medewerksters.
Hoewel er geen concrete aanwijzingen staan in het dossier, moet niet uitgesloten worden dat [persoon 1] wellicht ook in het complot heeft gezeten. Bovendien zijn jegens [persoon 1] geen handelingen verricht in de zin van dat zij gedwongen is om iets af te gegeven. [persoon 2] heeft namelijk vrijwillig in een andere ruimte het geld afgegeven. Ten aanzien van [persoon 2] is derhalve in ieder geval geen sprake geweest van dwang. Om die reden kan niet worden gesproken van een afpersing jegens [persoon 1]. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte [persoon 1] korte tijd heeft vastgebonden en bedreigd. Dit zou echter de bovengrens van de bewezenverklaring dienen te zijn.
Daarnaast heeft verdachte niet het opzet gehad om mee te doen aan een ‘echte’ overval. Aan verdachte was verteld dat het een inside job was en hij heeft diverse keren verklaard dat hij alleen heeft meegedaan, omdat hem was gezegd dat hij alleen maar geld zou ophalen.
Voorts heeft de raadsman nog aangevoerd dat de tekst van de dagvaarding niet past bij de door de officier van justitie voorgestelde bewezenverklaring. In de tenlastelegging staat namelijk dat de ING-bank door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van een geldbedrag. Op dit punt zou dan moeten worden ingelezen dat medewerksters van de ING-bank zijn gedwongen. Het geweld heeft zich niet gericht tegen de ING-bank.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de onder 3.1. genoemde redengevende feiten en omstandigheden komt de rechtbank ten aanzien van het tenlastegelegde tot het volgende oordeel.
Geen geënsceneerde overval
Allereerst is de rechtbank van oordeel, evenals de officier van justitie en de verdediging, dat de door verdachte aangeduide persoon A medeverdachte [persoon 3] is.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging tot de conclusie komen dat de overvallers – via [persoon 3] – kennis moeten hebben gehad van feiten en omstandigheden die alleen bekend kunnen zijn bij bankpersoneel van het filiaal. Deze inside informatie zou ondermeer bestaan uit informatie over de afwezigheid van camera’s in het bankgebouw, het feit dat maximaal € 12.000,00 per keer zou kunnen worden opgenomen en dat de kas bij een storing door middel van sleutels kan worden gereset. Deze informatie zou alleen via [persoon 2], die werkzaam bij het bankfiliaal was, verspreid kunnen worden, aldus de officier van justitie en de verdediging. Zowel de officier van justitie en de verdediging verbinden hieraan de conclusie dat [persoon 2] betrokken was bij de overval en dat sprake is geweest van een inside job, of te wel, volgens de verdediging, van een geënsceneerde overval.
De rechtbank overweegt dat het belangrijkste bewijsmiddel voor de betrokkenheid van [persoon 2] bij de overval de verklaringen van verdachte zijn. De rechtbank stelt vast dat zijn verklaringen, voor zover deze zien op de betrokkenheid van [persoon 2], de auditu zijn. [persoon 2] heeft echter ontkend dat zij op de hoogte was dat een overval zou worden gepleegd en dat zij met het oog hierop [persoon 3] van informatie heeft voorzien. [persoon 3] heeft zich gedurende het hele onderzoek beroepen op zijn zwijgrecht. De vaststelling dat er sprake was van een geënsceneerde overval, waarbij [persoon 2] als medeverdachte was betrokken, zal daarom op basis van andere bewijsmiddelen in het dossier plaats dienen te vinden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit onderdeel als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de vermeende inside informatie niet per se van [persoon 2] afkomstig hoeft te zijn. Zo is het mogelijk dat [persoon 3] door de relatie met [persoon 2] zelfstandig, buiten medeweten van [persoon 2] om, op de hoogte is geraakt van de inside informatie.
Zo kan op basis van de verklaringen van [persoon 2], haar collega [persoon 5] en haar collega [persoon 6] (de auditu) worden vastgesteld dat [persoon 3] op enig moment gedurende langere tijd in het ING-filiaal aan de IJburglaan aanwezig is geweest. Hij is daardoor in de gelegenheid geweest om de situatie van het filiaal van binnen te observeren. Hierdoor heeft [persoon 3] bijvoorbeeld kunnen waarnemen dat in het filiaal geen zichtbare camera’s hingen. Ook blijkt uit de verklaring van [persoon 2], ondersteund door de historische gegevens van de telefoon van [persoon 3] , dat deze laatste op donderdag 9 april 2009 de manager van [persoon 2] heeft gezien. Tijdens deze ontmoeting heeft [persoon 3], blijkens de verklaring van [persoon 2], naar de naam van de manager gevraagd. Hierdoor was [persoon 3] op de hoogte van de naam en het uiterlijk van de manager. Tot slot heeft [persoon 2] verklaard dat [persoon 3] de avond voor de overval bij haar langs is geweest. Zij heeft hem toen verteld dat zij die zaterdag moest werken en dat zij die dag samen met een invalster op het filiaal werkte.
Over de overige vermeende inside informatie is de rechtbank van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat de verklaringen van verdachte zijn ingekleurd door hetgeen hij tijdens de overval heeft waargenomen dan wel na de overval heeft gehoord. Zoals hierover onder 3.1. is weergeven blijkt dat verdachte tijdens de overval verschillende vragen heeft gesteld die informatie hebben opgeleverd. Daarnaast heeft dader II kunnen waarnemen, mede door middel van het computerscherm, op welke wijze geld door [persoon 2] uit de kas is gehaald. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat dader II deze informatie nadien met verdachte heeft gedeeld.
De rechtbank is, op grond van het bovenstaande, van oordeel dat de genoemde bewijsmiddelen niet leiden tot de conclusie dat de gestelde inside informatie niet anders dan van [persoon 2] afkomstig kan zijn geweest. Het enkele feit dat [persoon 2] en [persoon 3] een relatie hadden levert geen steun bewijs op voor de betrokkenheid van [persoon 2] bij de overval.
De door de officier van justitie genoemde bijkomende omstandigheden maken dit oordeel niet anders. De aangehaalde e-mails tussen [persoon 2] en [persoon 3] zijn naar het oordeel van de rechtbank namelijk voor verschillende interpretaties vatbaar. In ieder geval acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat deze e-mails over het doen van beleggingen of investeringen gaan, zoals [persoon 2] heeft verklaard, nu daarover in de e-mails immers ook expliciet wordt gerept. Ook het niet indrukken van de alarmknop door [persoon 2] en haar coöperatieve houding in de richting van de daders behoeft niet per se te wijzen op betrokkenheid van [persoon 2] bij de overval. De rechtbank acht in dit verband niet onaannemelijk dat [persoon 2] door de bedreiging met het vuurwapen niet op de knop heeft durven drukken.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaring van verdachte, voor zover het betreft de betrokkenheid van “het Nederlandse meisje” bij de overval.
Bovendien acht de rechtbank tevens van belang dat met de bewijsmiddelen niet onverenigbaar is het scenario dat door medeverdachte [persoon 3] aan verdachte valselijk is voorgespiegeld dat het Nederlandse meisje zou meewerken.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [persoon 2] op de hoogte was van de overval en dat zij hier haar medewerking aan heeft gegeven. Het verweer dat er in feite sprake was van een geënsceneerde overval wordt hiermee verworpen.
Medeplegen afpersing
De rechtbank stelt allereerst vast dat de hiervoor onder 3.1 weergegeven feiten en omstandigheden in beginsel de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is geweest van een afpersing. Het geld is immers ten gevolge van de gewelddadigheden aan verdachte en zijn mededader afgegeven. Van de primair, eerste cumulatief/alternatief, ten eerste ten laste gelegde diefstal met geweld dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van afpersing.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het medeplegen van een gewapende overval, omdat hij dacht dat hij mee deed aan een nep-overval. De rechtbank is van oordeel dat ook als verdachte aanvankelijk het idee had dat er geen geweld nodig zou zijn om de afgifte van het geld te verkrijgen, de gebeurtenissen in de bank hem bewust moeten hebben gemaakt dat dit anders lag. [persoon 2] reageerde immers niet op het volgens verdachte afgesproken teken (het noemen van het wisselen van dollars), terwijl dader II, die vervolgens binnenkwam, een pistool trok. Verdachte heeft zich toen niet gedistantieerd, maar juist besloten door te gaan. Hij heeft vervolgens uitdrukking gegeven aan de samenwerking door tijdens de overval verdere uitvoeringshandelingen, zoals het vastbinden en bedreigen van [persoon 1], te verrichten.
Daarbij komt nog dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij, voorafgaand aan het binnengaan in het bankgebouw, de tie-raps en de helm heeft aangenomen. Verder blijkt uit de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] dat verdachte en dader II in de bank gezamenlijk te werk zijn gegaan. Verdachte heeft ook na afloop, toen bleek dat de situatie volgens zijn zeggen uit de hand was gelopen, zich op geen enkel moment van de situatie gedistantieerd. Hij is zelfs met de medeverdachten mee naar huis gereden en heeft gedeeld in de buit.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat op basis van de verklaring van verdachte en de overige hiervoor onder 3.1 weergegeven bewijsmiddelen bewezen kan worden geacht dat verdachte ook opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en tevens dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, zowel voor, tijdens als na de gebeurtenissen op 11 april 2011 in het ING-filiaal IJburg.
Afpersing ING-bank
De verdediging heeft ten aanzien van de tekst van de tenlastelegging aangevoerd, dat als bewezen wordt geacht dat de medewerkers zijn gedwongen tot afgifte van het geld nog niet is bewezen dat de ING-bank door geweld of bedreiging van geweld is gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, zoals is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een rechtspersoon door geweld of bedreiging van geweld tegen derden kan worden gedwongen tot het afgeven van een goed. De dreigende gedraging dient dan geëigend te zijn om de rechtspersoon ertoe te bewegen iets af te geven ter voorkoming van bijvoorbeeld het geweld of wegnemen van de dreiging.
Het dreigen met een vuurwapen en het vastbinden van een medewerkster leveren naar het oordeel van de rechtbank gedragingen op die geëigend zijn om een rechtspersoon, in dit geval de ING-bank, ertoe te bewegen om geld af te geven, ten einde de gewelddadige en bedreigende situatie te beëindigen. Het behoeft geen betoog dat overvallers van banken allereerst het oogmerk hebben geldbedragen die aan de bank toebehoren toe te eigenen, en niet zozeer geldbedragen die aan het personeel toebehoren. Daarbij is het evident dat de ING-bank te allen tijde zou willen voorkomen dat medewerksters iets zou overkomen door een overval. Dit wordt bevestigd door de instructie van de ING-bank aan haar medewerkers om bij een overval medewerking te verlenen.
De medewerkers van de bank zijn te beschouwen als een orgaan van de bank als rechtspersoon en de handelingen van die medewerkers als orgaan – zoals het afgeven van geld namens de bank - gelden in het maatschappelijk verkeer als handelingen van de bank en worden daarmee ‘vereenzelvigd’. [persoon 2] en [persoon 1] waren ten tijde van de overval werkzaam als adviseurs bij de ING-bank. Namens de ING-bank waren zij bevoegd tot het verrichten van financiële en bancaire handelingen en hun handelingen als adviseurs kunnen dan ook ‘vereenzelvigd’ worden met die van de ING-bank. Doordat de rechtbank bewezen acht dat [persoon 2] door het tegen haar en tegen haar collega [persoon 1] uitgeoefende geweld en bedreiging van geweld gedwongen was tot de afgifte van een geldbedrag, namens de ING-bank, is daarmee ook bewezen dat de ING-bank door de toepassing van deze gewelddadigheden is gedwongen tot afgifte van het aan haar toebehorende geldbedrag.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging door geweld en bedreiging met geweld de ING-bank heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het primair, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 4 is weergegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 april 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld de ING-bank (vestiging IJburglaan) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 27.240 euro toebehorende aan ING-bank, welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of een van zijn mededaders
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand heeft genomen en voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [persoon 1] en [persoon 2] (medewerksters van voornoemde bank) heeft gericht en die [persoon 1] en [persoon 2] heeft getoond en voorgehouden en tegen de nek/keel van die [persoon 1] en die [persoon 2] heeft gedrukt en
die [persoon 1] en/of [persoon 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Dit is geen grap, handen omhoog” en “Handen omhoog” en “Maak de deur dicht” en “Meekomen” en
hard aan de kleding van die [persoon 1] heeft getrokken en die [persoon 1] bij de arm vastgepakt en die [persoon 1] meegenomen naar een keuken in voornoemde ING-bank en
in die keuken de polsen van die [persoon 1] met tie-raps heeft vastgebonden en
tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, die [persoon 1] en haar collega’s wel wist te vinden en
die [persoon 1] aan de kleding en het lichaam heeft gefouilleerd en
aan/tegen die [persoon 2] heeft gevraagd/gezegd: “Hoeveel zit er in kas” en “Geef maar” en “Pakken in de tas” en
die [persoon 2] heeft opgedragen een kasbalie in voornoemde bank te openen en een geldbedrag van 27.240 euro uit voornoemde kasbalie te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen, verzoekt de raadsman rekening te houden met het feit dat verdachte vrijwillig naar de politie is gegaan en volledige openheid van zaken heeft gegeven. Door zijn verklaringen heeft de zaak opgelost kunnen worden.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een brutale gewapende overval op de ING-bank. Zij zijn er niet voor teruggedeinsd om twee vrouwelijke medewerkers te dwingen tot het afgeven van een grote som geld. Hierbij hebben verdachte en zijn mededader als dreiging een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de medewerksters gericht en tegen de nek of keel van beide slachtoffers gezet. Daarnaast hebben zij een van de slachtoffers van haar vrijheid beroofd door haar vast te binden.
Zoals uit de aangiftes blijkt hebben de bedreigingen en het geweld veel angst bij de slachtoffers veroorzaakt en hebben zij voor hun leven gevreesd. Zij hebben verklaard doodsangsten te hebben uitgedaan. Het incident heeft voor beide slachtoffers ernstige gevolgen gehad, welke tot op de dag van vandaag nog steeds aanmerkelijk voor hen zijn. Beide slachtoffers volgen nog altijd psychische behandelingen en slikken medicatie om hetgeen hen is overkomen een plek te geven.
Daarnaast heeft deze overval ook maatschappelijk voor grote gevoelens van onveiligheid en onrust gezorgd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsstraf van langer dan de duur van het voorarrest recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.
Voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf neemt de rechtbank allereerst in aanmerking de richtlijn strafvordering overvallen van het Openbaar Ministerie. Het uitgangspunt van de richtlijn voor een overval op een bedrijf is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Daarnaast worden in de richtlijn factoren opgesomd die tot een strafverhoging kunnen leiden. Hier van belang zijnde strafverzwarende factoren zijn ondermeer het medeplegen van afpersing (+ 8 maanden gevangenisstraf), het dreigen met een vuurwapen (+ 12 maanden gevangenisstraf) en het vastbinden/opsluiten (+ 6 maanden).
In strafverminderende zin houdt de rechtbank allereerst rekening met de omstandigheid dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak langer op zich heeft laten wachten dan wenselijk is. Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de proceshouding van verdachte.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2011 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank ingevolge artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling van verdachte van 11 juni 2010.
Gelet op vorenstaande komt de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf de rechtbank als passend voor. De rechtbank ziet echter geen redenen om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het is aan verdachte zelf om na de tenuitvoerlegging van de op te leggen straf zijn leven een andere wending te geven en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten, zonder dat daarbij nog de dreiging van een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel aanwezig is.
8. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een schriftelijke vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade voor een bedrag van € 2.750,00 als gevolg van de afpersing, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [persoon 2] heeft ter terechtzitting een mondelinge vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade voor een bedrag van € 1.000,00 als gevolg van de afpersing. De benadeelde partij heeft de vordering als voorschot op de vergoeding van immateriële schade ingediend.
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] geheel voor toewijzing vatbaar is. Hij heeft daarbij gevorderd dat de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [persoon 2] dient worden afgewezen, nu zij naar zijn oordeel het strafbare feit heeft mede gepleegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft, nu in zijn visie [persoon 2] als medepleger van de afpersing kan worden aangemerkt, verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [persoon 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de totale immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 2.750,00 (tweeduizendzevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Vordering benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] heeft - als voorschot op de vergoeding van immateriële schade - een bedrag van € 1.000,00 (éénduizend euro) gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de immateriële schade, voor het deel waarvoor zij zich in dit strafproces heeft gevoegd, op een bedrag van € 1.000,00 (éénduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 2.750,00 (tweeduizendzevenhonderdvijftig euro) voor de geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1], te betalen de som van € 2.750,00 (tweeduizendzevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (éénduizend euro) voor de geleden immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2], te betalen de som van € 1.000,00 (éénduizend euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2011.
Volledige tekst van de tenlastelegging:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 27.240 euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank (vestiging IJburglaan), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerkster(s) van voornoemde ING-bank, [persoon 1] en/of [persoon 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand heeft/hebben genomen en/of voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben gericht en/of die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op/tegen de nek/keel van die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben gezet/gedrukt en/of (daarbij) die [persoon 1] en/of [persoon 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Dit is geen grap, handen omhoog" en/of "Handen omhoog" en/of "Maak de deur dicht" en/of "Meekomen", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), hard aan (de kleding van) die [persoon 1] getrokken en/of die [persoon 1] bij de arm vastgepakt en/of die [persoon 1] meegenomen naar een keuken in voornoemde ING-bank en/of (in die keuken) de polsen van die [persoon 1] met een of meer tie-raps vastgebonden en/of tegen die [persoon 1] gezegd dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] en/of haar collega('s) wel wist(en) te vinden en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] (aan de kleding en/of het lichaam) gefouilleerd en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) aan/tegen die [persoon 2] gevraagd/gezegd: "Hoeveel zit er in kas" en/of "Geef maar" en/of "Pakken in de tas", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of die [persoon 2] opgedragen een kasbalie in voornoemde bank te openen en/of een geldbedrag van (ongeveer) 27.240 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), uit voornoemde kasbalie te pakken;
hij op of omstreeks 11 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld de ING-bank (vestiging IJburglaan) heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 27.240 euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank (vestiging IJburglaan), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand heeft/hebben genomen en/of voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, [persoon 1] en/of [persoon 2] (medewerkster(s) van voornoemde bank) heeft/hebben gericht en/of die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op/tegen de nek/keel van die [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben gezet/gedrukt en/of die [persoon 1] en/of [persoon 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Dit is geen grap, handen omhoog" en/of "Handen omhoog" en/of "Maak de deur dicht" en/of "Meekomen", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hard aan (de kleding van) die [persoon 1] getrokken en/of die [persoon 1] bij de arm vastgepakt en/of die [persoon 1] meegenomen naar een keuken in voornoemde ING-bank en/of (in die keuken) de polsen van die [persoon 1] met een of meer tie-raps vastgebonden en/of tegen die [persoon 1] gezegd dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] en/of haar collega('s) wel wist(en) te vinden en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] (aan de kleding en/of het lichaam) gefouilleerd en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) aan/tegen die [persoon 2] gevraagd/gezegd: "Hoeveel zit er in kas" en/of "Geef maar" en/of "Pakken in de tas", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking en/of die [persoon 2] opgedragen een kasbalie in voornoemde bank te openen en/of een geldbedrag van (ongeveer) 27.240 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), uit voornoemde kasbalie te pakken;
hij op of omstreeks 11 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van (ongeveer) 27.400 euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan ING-bank (vestiging IJburglaan), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren)/geldbedrag verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker van voornoemde ING-bank, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij op of omstreeks 11 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [persoon 1] (medewerkster van ING-bank vestiging IJburglaan) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] meegenomen naar een keuken in voornoemde ING-bank en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), (in die keuken) de polsen van die [persoon 1] met een of meer tie-raps vastgebonden, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] belet te gaan en/of te staan waar die [persoon 1] wilde gaan en/of staan;
hij op of omstreeks 11 april 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [persoon 1] (medewerkster van ING-bank vestiging IJburglaan) heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand genomen en/of voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van die [persoon 1] gericht en/of getoond en/of voorgehouden en/of op/tegen de nek/keel van die [persoon 1] gezet/gedrukt en/of (daarbij) voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit is geen grap, handen omhoog" en/of "Handen omhoog" en/of "Maak de deur dicht" en/of "Meekomen", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of heeft/hebben verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) hard aan (de kleding van) die [persoon 1] getrokken en/of die [persoon 1] bij de arm vastgepakt en/of die [persoon 1] meegenomen naar een keuken in voornoemde ING-bank en/of (in die keuken) de polsen van die [persoon 1] met een of meer tie-raps vastgebonden en/of (daarbij) gezegd dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), die [persoon 1] en/of haar collega('s) wel wist(en) te vinden.