ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ0684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
485417 / KG ZA 11-430 SR/MdB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst betreffende Bentley

In deze zaak vordert eiseres, een besloten vennootschap, nakoming van een koopovereenkomst met gedaagde, die een Bentley Continental GT heeft aangeschaft voor € 230.000,-. De overeenkomst werd op 26 januari 2011 gesloten, waarbij gedaagde de Bentley kocht met inruil van een Jaguar. Eiseres stelt dat gedaagde de koopsom niet heeft voldaan en de auto niet heeft afgenomen. Gedaagde beroept zich op dwaling, stellende dat hij onjuiste informatie heeft ontvangen over de waarde van de Bentley en de inruilwaarde van de Jaguar. De voorzieningenrechter oordeelt dat, zelfs als gedaagde in de bodemprocedure zou kunnen bewijzen dat er onjuiste mededelingen zijn gedaan, het beroep op dwaling niet zal slagen. Dit komt omdat gedaagde zelf verantwoordelijk is voor het verifiëren van de waarde van de voertuigen. De rechter wijst de vordering tot betaling van € 230.000,- toe, maar wijst de vordering tot afname van de auto af. Gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.466,19. Het vonnis is uitgesproken op 8 april 2011 door voorzieningenrechter Sj.A. Rullmann.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 485417 / KG ZA 11-430 SR/MdB
Vonnis in kort geding van 8 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres bij dagvaarding van 21 maart 2011,
advocaat mr. Ch.M. de Ruiter Kardol te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.C. Bollekamp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 30 maart 2011 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig aan de zijde van [eiseres]: [verkoper], verkoper, verder [verkoper], met mr. De Ruiter Kardol en aan de zijde van [gedaagde]: [gedaagde] met mr. Bollekamp.
2. De feiten
2.1. Bij schriftelijke koopovereenkomst van 26 januari 2011 heeft [gedaagde] van [eiseres] een auto gekocht, merk Bentley Continental GT, kenteken [kenteken], (hierna: de Bentley) voor de aankoopprijs van € 245.000 met inruil van een auto, merk Jaguar XJ, kenteken [kenteken 2] (hierna: de Jaguar) voor een bedrag van € 15.000,-, zodat [gedaagde] totaal diende te voldoen € 230.000,-. In de overeenkomst is vermeld dat een bedrag van € 23.000,- per bank wordt betaald voor 31-01-2011 en dat het resterende bedrag ad € 207.000,- zal worden voldaan bij aflevering voor 07-03-2011. Betaling: Door overboeking per bank vóór aflevering.
2.2. Bij brief van 1 februari 2011 heeft [financial controller], Financial Controller, namens [gedaagde] [eiseres] als volgt bericht.
“Van (…) [gedaagde] ontving ik een afschrift van de koopovereenkomst m.b.t. bovengenoemd voertuig d.d. 26 januari 2011 (…).
De koop is geschied op basis van een korting van € 30.000,= op de catalogusprijs 2010 van deze auto, met inruil van de Jaguar (…) met een inruilprijs van € 15.000,=
(…)
Alvorens over te gaan tot betaling van dit bedrag, gezien de huidige situatie op de “automarkt”, zou ik gaarne een aantal zaken bevestigd zien dan wel willen ontvangen.
1.de bevestiging dat de BPM door u op deze auto werd voldaan en voor welk bedrag.
2. de bevestiging dat de B.T.W. door u op deze auto werd voldaan en voor welk bedrag.
Verder zou ik gaarne een belastingverklaring ontvangen alsmede een opgave van de cataloguswaarde van de auto.
Verder ontvang ik ook gaarne uw bevestiging dat de auto geleverd wordt met 20’’ (inch) velgen voorzien van nieuwe zomerbanden (…).”
2.3. Bij brief van 4 februari 2011 van [financial controller] voornoemd heeft hij [eiseres] als volgt bericht.
“In vervolg op ons telefonisch onderhoud van heden bevestig ik hiermede dat de inruilprijs van de Jaguar met kenteken [kenteken 2] zoals genoemd in mijn schrijven ten onrechte werd gesteld op € 15.000,=
Dit bedrag dient ca. € 29.000,= te bedragen, welk bedrag is ontstaan door (zie bijlage) de inruilwaarde zoals genoemd op het taxatierapport op autodna.nl minus de getaxeerde schade van € 3.000,=”
2.4. Bij brief van 7 februari 2011 heeft [verkoper] voornoemd [financial controller] onder meer als volgt bericht.
“Inzake het inruilbedrag van de Jaguar deel ik mede dat deze tot stand is gekomen op basis van meerdere door [eiseres] opgevraagde handelswaarden. Deze handelswaarde is gebaseerd op de verkoopcourantheid van het in te ruilen model alsmede de marktwaarde.
Dit bedrag is overeengekomen op de koopovereenkomst en bindend.”
2.5. Bij brief van 5 februari heeft [verkoper] [financial controller] bericht, voor zover van belang, als volgt.
“Voor levering van de Bentley Continental GT (…) zal de BPM en BTW zijn voldaan. Bijgaand ontvangt u de cataloguswaarde van 2010. (2011 betreft het nieuwe model Continental GT). (…)
Ik verzoek u vriendelijk om de aanbetaling a 23.000 euro na het ontvangen van deze brief direct aan ons over te maken zoals overeengekomen op de koopovereenkomst van 26 januari 2011.”
2.6. Bij brief van 16 maart 2011 heeft de raadsman van [eiseres] mr. De Ruiter Kardol [gedaagde] gesommeerd de koopovereenkomst na te komen door de koopsom over te maken en de Bentley af te nemen onder inruil van de Jaguar, bij gebreke waarvan [eiseres] [gedaagde] zonder nadere aankondiging in rechte zal betrekken.
2.7. [gedaagde] heeft de koopsom tot op heden niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - ingevolge de koopovereenkomst van 26 januari 2011 veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 230.000,- en een bedrag van € 2.000 wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten alsmede veroordeling van [gedaagde] om op straffe van een dwangsom de Bentley af te nemen van [eiseres].
3.2. [eiseres] heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende gesteld. Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 26 januari 2011. [gedaagde] heeft desondanks tot op heden de koopsom niet voldaan en de Bentley niet afgenomen. Voor wat betreft het verweer van [gedaagde] dat hij heeft gedwaald tengevolge van onjuiste mededelingen van de afdeling verkoop van [eiseres] voert [eiseres] het volgende aan.
[eiseres] betwist dat de de afdeling verkoop een onjuiste (te hoge) cataloguswaarde voor de Bentley heeft gehanteerd. De door [gedaagde] als productie 1 overgelegde uitdraai uit “Autoweek” is geen bewijs voor het tegendeel.
De inruilwaarde van de Jaguar is na de onderhandelingen tussen partijen op € 15.000,- bepaald. Vóór de onderhandelingen is navraag gedaan bij externe inkopers van gebruikte auto’s. [eiseres] betwist dat uit de door [gedaagde] overgelegde producties 4 (taxatierapport autodna.nl) en 5 (offerte [X].) is af te leiden dat deze waardebepaling van de Jaguar onjuist was. [gedaagde] heeft zelf onderzoek gedaan naar de inruilwaarde van de Jaguar, althans had dat moeten doen, en wist dus waar hij ja tegen zei. Hij is er immers mee akkoord gegaan dat de inruilwaarde op € 15.000,- werd bepaald zoals blijkt uit de ondertekening van de koopovereenkomst. Over de koop is uitvoerig onderhandeld. Oorspronkelijk zou de Bentley worden verkocht voor een prijs van
€ 265.000,- met inruil van de Jaguar in totaal dus € 250.000,-. [gedaagde] wilde daarmee niet akkoord gaan. Vervolgens is een extra korting verleend op de koopprijs zodat de Bentley, met inruil van de Jaguar, werd verkocht voor € 230.000,-. Bij de totstandkoming van het uiteindelijk te betalen bedrag zijn alle elementen meegewogen en zijn partijen uiteindelijk uitgekomen op € 230.000,-. [eiseres] heeft daarbij een hoge korting gegeven op de Bentley ten gevolge waarvan er geen mogelijkheid was om wat extra’s te doen in de richting van de Jaguar. Er is uiteindelijke overeenstemming bereikt omtrent een totaalbedrag. Vóór dat bedrag werd overeengekomen wist [gedaagde] dat de taxatiewaarde van autodna.nl voor de Jaguar € 32.132,- was. [gedaagde] heeft niet gedwaald over de waarde van de auto’s. Hij heeft met kennis van zaken een uiteindelijke deal gesloten. Het beroep op dwaling zal uiteindelijk dan ook geen stand houden, zodat de vorderingen voor toewijzing gereed liggen, aldus [eiseres]. [gedaagde] dient tevens buitengerechtelijke incassokosten te betalen van € 2.000,-.
3.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, hierna nader wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Een dergelijke vordering kan in kort geding alleen worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en indien uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
4.3. In het onderhavige geval is een spoedeisend belang aanwezig omdat aannemelijk is dat [eiseres] voor de liquiditeit van zijn bedrijf en de verkoop van de Jaguar er belang bij heeft op korte termijn de gesloten ‘deal’ te kunnen afronden.
4.4. Uitgangspunt is dat partijen in beginsel zijn gebonden aan hetgeen zij schriftelijk zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft echter gesteld de koopovereenkomst terecht buitengerechtelijk te hebben vernietigd op grond van dwaling. Volgens [gedaagde] heeft de afdeling verkoop van [eiseres] onjuiste mededelingen gedaan over de cataloguswaarde van de Bentley en de inruilwaarde van de Jaguar, terwijl de afdeling verkoop wist of had moeten weten dat de gehanteerde bedragen verkeerd waren. [gedaagde] zou niet tot het sluiten van de koopovereenkomst zijn overgegaan als hij had geweten dat deze mededelingen niet juist waren.
4.5. Niet is betwist dat de (tweedehands) Bentley oorspronkelijk te koop stond voor een bedrag van € 265.000,-. Vaststaat dat partijen na diverse onderhandelingen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de Bentley zou afnemen voor de prijs van € 245.000,- met inruil van de Jaguar voor een prijs van € 15.000, zodat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van in totaal € 230.000,- diende te voldoen. Hieruit is af te leiden dat [gedaagde] het bedrag van € 230.000,- op dat moment kennelijk een redelijk bedrag vond voor de deal. Daarbij zou hij de Bentley voor € 245.000,- kopen. Dit bedrag ligt onder de cataloguswaarde die [gedaagde] heeft genoemd. Daarnaast zou hij voor de Jaguar € 15.000,- ontvangen. Kennelijk wilde [gedaagde] zijn Jaguar in combinatie met de aankoop van de Bentley voor € 245.000,- wel voor € 15.000,- verkopen. Niet uit het oog moet worden verloren dat het bedrag dat voor de Jaguar werd overeengekomen moet worden bezien in het licht van het bedrag dat voor de Bentley moest worden betaald.
4.6. Zelfs al zou [gedaagde] er in de bodemprocedure in slagen om te bewijzen dat de afdeling verkoop van [eiseres] onjuiste mededelingen heeft gedaan en de koopovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen als hij had geweten dat de mededelingen onjuist waren, zal het beroep op dwaling toch falen op grond van de in het verkeer geldende opvattingen. Het had immers op de weg van [gedaagde] gelegen zich voorafgaande aan de koop van de Bentley te informeren over de (catalogus)waarde van een dergelijke auto, nieuw en tweedehands, en de waarde van de door hem in te ruilen Jaguar. Uit de door [gedaagde] als productie 5 in het geding gebrachte offerte blijkt dat [gedaagde] met betrekking tot de Jaguar in ieder geval ten tijde van de koopovereenkomst wist dat de inruilprijs in 2009 nog
€ 45.392,- bedroeg. Nu het hier gaat om de handel in auto’s en een koper/verkoper zich op eenvoudige wijze kan vergewissen van de waarde van de auto, dient een eventuele dwaling over de cataloguswaarde op grond van de geldende verkeersopvattingen voor rekening van de koper/verkoper te komen. Daarom kan in het midden blijven of de informatie van autodna.nl over de waarde van de Jaguar juist is en wat nu precies onder “cataloguswaarde” moet worden verstaan. De conclusie kan hooguit zijn dat [gedaagde] niet de korting heeft gekregen die hij dacht maar dat feit is aan hemzelf toe te rekenen. Ook hier geldt het uitgangspunt afspraak is afspraak. Bij deze stand van zaken wordt voldaan aan het in 4.2 geformuleerde criterium, zodat de vordering tot betaling van de koopsom zal worden toegewezen als na te melden. Het bedrag tot voldoening waarvan [gedaagde] zal worden veroordeeld, geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen hij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
4.7. [eiseres] heeft ook buitengerechtelijke kosten gevorderd. Hiervoor wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De aan de zijde van [eiseres] gemaakte kosten zijn geen andere dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. Voor dergelijke kosten plegen de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding in te sluiten. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
4.8. Nu er geen rechtsgrond bestaat om [gedaagde] te dwingen de Bentley na betaling van de koopprijs af te nemen, zal deze vordering worden geweigerd. Uiteraard dient [eiseres] de Bentley aan [gedaagde] ter beschikking te stellen nadat aan het vonnis is voldaan en de Jaguar is ingeleverd bij [eiseres].
4.9. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 82,19
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.466,19
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 230.000,00 (tweehonderddertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 21 maart 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.466,19,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. van den Berg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.