ECLI:NL:RBAMS:2011:BP9989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-1314 BESLUI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor vergunning transcatheter hartklepinterventies door OLVG

Op 30 maart 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de stichting het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (verzoekster) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verweerder). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de weigering van een vergunning voor het uitvoeren van transcatheter hartklepinterventies (THI’s). De minister had op 20 juli 2010 de vergunning geweigerd, omdat verzoekster niet voldeed aan de norm van minimaal vijf verrichtingen vóór 1 november 2009. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, en in afwachting van de beslissing op bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van de vergunning onrechtmatig was, omdat de gehanteerde norm niet in het Planningsbesluit was opgenomen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet bevoegd was om deze norm te stellen. De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de risico’s voor de volksgezondheid aanvaardbaar zijn, mits verzoekster op een verantwoorde manier omgaat met de uitvoering van de THI’s. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van de minister geschorst en bepaald dat de minister verzoekster moet behandelen alsof zij in het bezit is van de vereiste vergunning tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van € 874,00 en het griffierecht van € 298,00 moet worden vergoed aan verzoekster. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1314 BESLUI
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op
30 maart 2011 in de zaak tussen
de stichting het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. R. Lever,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Liborang en [persoon 3].
Zitting hebben:
mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
mr. S. Vosse-Pirs, griffier.
Verzoekster is ter zitting vertegenwoordigd door mr. R. Lever. Namens verzoekster zijn ook ter zitting aanwezig, mr. [persoon 1] (jurist) en [persoon 2] (cardioloog). Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. N. Liborang en [persoon 3]. Namens verweerder is ook ter zitting aanwezig, mr. [persoon 4] (jurist) en [persoon 5] (inspecteur van de Inspectie voor de gezondheidszorg, hierna de IGZ).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 20 juli 2010;
- bepaalt dat verweerder verzoekster behandelt als ware zij in het bezit van de vereiste vergunning tot en met zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door hem betaalde griffierecht van € 298,00 (zegge: tweehonderd achtennegentig euro) vergoedt.
Overwegingen
Feiten en procesverloop
1.1 Op 28 december 2009 heeft verzoekster verweerder verzocht haar een vergunning te verlenen voor het uitvoeren van transcatheter hartklepinterventies (THI’s).
1.2 Bij brief van 10 maart 2010 heeft de inspecteur van de IGZ verzoekster meegedeeld dat hij vanwege een te gering aantal verrichte THI’s vóór 1 november 2009 (namelijk minder dan 5) niet in aanmerking komt voor een vergunning. De IGZ heeft verzoekster het bevel gegeven om de uitvoering van THI-procedures te staken.
1.3 Verzoekster is met ingang van 1 april 2010 gestopt met het uitvoeren van THI’s.
1.4 Bij besluit van 20 juli 2010 heeft verweerder verzoekster de gevraagde vergunning geweigerd (bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is tijdens de hoorzitting van 30 november 2010 behandeld.
1.5 Bij brief 21 januari 2011 heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar van verzoekster gegrond te verklaren.
1.6 Bij brief van 7 februari 2011 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat hij
voornemens is om in het besluit op bezwaar de weigering van de vergunning in stand te houden.
1.7 Op 10 maart 2011 heeft verzoekster om een voorlopige voorziening gevraagd.
Spoedeisend belang
2. Uit de brief van verweerder van 7 februari 2011 blijkt dat verweerder, ondanks het advies van de bezwaarschriftencommissie, voornemens is om in het bestreden besluit de weigering van de vergunning in stand te houden. Verzoekster heeft verklaard dat hij daarom pas in dit stadium van de bezwaarprocedure het onderhavige verzoek heeft ingediend. Deze verklaring acht de voorzieningenrechter voldoende voor de conclusie dat niet elk spoedeisend belang bij het treffen van de voorziening ontbreekt.
Inhoudelijke beoordeling
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat hij het besluit van 20 juli 2010 schorst en bepaalt dat verweerder verzoekster behandelt als ware zij in het bezit van de vereiste vergunning tot en met zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar. Deze beslissing motiveert de rechter als volgt.
3.1 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit onrechtmatig en kan het in bezwaar niet als zodanig in stand blijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gehanteerde norm van minimaal vijf verrichtte THI’s vóór de peildatum van 1 november 2009 niet in het Planningsbesluit PCI’s, ICD’s en THI’s en de bijbehorende bijlage is opgenomen. Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat deze norm door de IGZ is gehanteerd, die, zoals de bezwaarschriftencommissie terecht heeft opgemerkt, daartoe niet bevoegd is. Het weigeren van de vergunning op grond van die norm zonder verdere inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 6, eerste lid van de Wet op bijzondere medische verrichtingen, althans het rechtszekerheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel.
Dat verweerder voornemens is in het besluit op bezwaar deze gehanteerde norm voor haar rekening te nemen, maakt dit niet anders.
3.2 De voorzieningenrechter heeft bij zijn beslissing mede betrokken het belang van verzoekster om de THI’s te verrichten. Verzoekster heeft aangevoerd dat hoe langer de THI’s niet worden uitgevoerd, des te moeilijker het wordt om dat later op te starten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat de risico’s voor de volksgezondheid van het weer opstarten van de uitvoering van THI’s aanvaardbaar zijn. Verzoekster heeft verklaard dat zij op een verantwoorde manier zal omgaan met de risico’s bij het uitvoeren van de THI’s. Ter zitting heeft de cardioloog [persoon 2] verklaard dat het team eerst zal terugschakelen naar de leerfase en hulp zal inschakelen van externe specialisten om zo weer geleidelijk op gang te komen.
De voorzieningenrechter acht hierbij verder van belang dat de twee betrokken cardiologen sinds 1 april 2010 wel zijn doorgegaan met het verrichten van de THI’s ten behoeve van de eigen patiëntenpopulaties in het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam.
4. De voorzieningenrechter geeft verweerder ten slotte in overweging om geen beslissing op bezwaar te nemen zonder een inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van verzoekster als uitvoerder van THI’s.
5. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster voor de behandeling van het verzoekschrift bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten worden begroot op € 874,00 (1 punt voor indienen van het verzoekschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, per punt € 437,00). Verweerder dient tevens het door verzoekster betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB