Parketnummers: 13/676649-10 en 13/670231-10 (tul)
Datum uitspraak: 16 maart 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministrati[adres]p het adres [adres],
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2011.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht en/of brand heeft gesticht in een woning (perceel [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk één of meer gasregelknoppen en/of gaskra(a)n(en) in voornoemde woning open gedraaid (waardoor voornoemde woning gevuld was met gas) en/of een gasslang in voornoemde woning kapot gesneden en/of (vervolgens) met een aansteker een vlam gemaakt en/of een vonk teweeggebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of (ontstekings)energie in aanraking gebracht met voornoemde hoeveelheid gas in voornoemde woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan één of meer meubelstuk(ken) en/of (overige) goederen in voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of ontploft, in elk geval brand en/of een ontploffing is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in voornoemde woning aanwezige goederen en/of belendende perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer buurtbewoner(s) van voornoemde woning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, onachtzaam één of meer gaskra(a)n(en) in een woning (perceel [adres]) heeft opengedraaid en/of één of meer gasslang(en) in voornoemde woning heeft kapot gesneden, waarna (door aanraking met een vlam (uit een aansteker) en/of een vonk en/of een brandbare stof en/of (ontstekings)energie brand en/of een ontploffing is ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of is/zijn ontploft, in elk geval dat er brand en/of een ontploffing is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor in de woning aanwezige goederen en/of belendende perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer buurtbewoner(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. (Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had op het teweegbrengen van een brand en/of ontploffing.
De rechtbank ziet zich echter gesteld voor de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had op het teweegbrengen van een brand en/of ontploffing, zoals door de officier van justitie is betoogd maar waarvan het tegendeel door de raadsvrouw is bepleit. Vaststaat dat op 25 juli 2010 verdachte alle gaspitten van zijn kooktoestel heeft opengedraaid en de gasslang heeft doorgesneden. Hierdoor kon het gas vrijelijk de woning in lopen en zich vervolgens in een explosieve dichtheid in de woning ophopen. Nadat verdachte de gasslang had doorgesneden en de gaspitten had opengedraaid heeft hij een (afscheids)sms naar zijn zus gestuurd en is gaan wachten op het moment dat hij bedwelmd zou raken en zou overlijden. Waardoor de brand en de explosie zijn veroorzaakt, is onduidelijk gebleven. Verdachte ontkent de aansteker – waarmee hij richting de brandweer gedreigd heeft – gebruikt te hebben en de ontploffing heeft zich vijftien minuten na deze bedreiging voorgedaan. Door de ontploffing is verdachte naar buiten geslingerd en zeer ernstig gewond geraakt.
Heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in zijn woning een brand en/of ontploffing zou ontstaan? Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg – brand en/of ontploffing – zou intreden, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat brandbaar gas in combinatie met zuurstof door vele manieren – waaronder een vonk - tot een ontploffing kan worden gebracht. Verdachte heeft zelf ook verklaard: ‘Ja, ik weet dat gas heel vluchtig is. (…) Ik heb me wel gerealiseerd dat de boel weleens kon exploderen. Dit was eigenlijk op het moment dat de brandweer voor de deur stond en ik met mijn aansteker in mijn hand. Maar deze gevolgen had ik niet overzien en ik heb hier niet bij stilgestaan’. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans bestond op een ontploffing. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte dit ook ‘willens’ danwel bewust heeft aanvaard. In casu wilde verdachte zelfmoord plegen en wel door een ‘zachte dood’; hij wilde door het inademen van gas sterven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet stilgestaan bij de eventuele gevolgen, gelet op voorgaand citaat. Daarnaast volgt uit het Triple onderzoek Pro Justitia van 27 januari 2011 dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ‘niet meer helder kan denken, hij is het gevoel voor tijd en ruimte kwijt. Zijn gedrag wordt sterk beïnvloed door oververmoeidheid, en eerder gestuurd door destructieve emoties en impulsen dan door doordachte cognities. Hij denkt door het inademen van gas snel dood te gaan, is niet goed in staat om het gevaar van een explosie te overwegen’.
Het vorenstaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet willens althans niet of onvoldoende bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een brand en/of ontploffing zou ontstaan. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte het risico niet heeft beseft, de omvang van het gevaar dat hij creëerde niet heeft ingezien en niet was voorbereid op een brand en/of ontploffing; kortom er was geen sprake van bewuste schuld zodat vrijspraak dient te volgen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte wel op de hoogte van het gevaar - zoals hiervoor in paragraaf 3.1. is overwogen - maar heeft hij hierbij onvoldoende stilgestaan als gevolg van zijn depressieve gemoedstoestand. Verdachte heeft zijn woning vol laten lopen met gas en heeft zich naar zijn eigen zeggen gerealiseerd dat zijn woning weleens kon exploderen. Derhalve was verdachte op de hoogte van het risico en is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bewuste schuld.
3.3. Levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen
De raadsvrouw heeft bepleit dat weliswaar uit het dossier blijkt dat de materiële schade aanzienlijk was, maar dat uit het dossier niet blijkt dat zich ten tijde van de ontploffing in de (directe) omgeving van de woning personen bevonden, in ieder geval niet op zo een afstand dat voor hen levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar was. Derhalve kan de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen worden.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de forensische opsporing blijkt dat over een afstand van ongeveer zestig meter glasscherven verspreid lagen en dat over een afstand van ongeveer dertig meter bouwpuin en huisraad verspreid lagen, waaronder een tweezitsbank, en dat alle muren van [adres] geheel waren weggeslagen. Uit het dossier volgt weliswaar dat de bevelvoerder van de brandweer heeft gezegd ‘als er een ontploffing komt dan vliegen hoogstens de ramen eruit’, maar komt tevens naar voren dat verschillende omstanders (licht) letsel hebben opgelopen, waaronder de bewoner van het direct naastgelegen pand. Daarnaast heeft de politie verschillende malen spelende kinderen weggestuurd.
Concluderend volgt uit de materiële schade die de ontploffing heeft veroorzaakt en het gegeven dat de ontploffing heeft plaatsgevonden in een gebouw waar meerdere mensen woonachtig zijn en medebewoners ook daadwerkelijk aanwezig waren op het moment van de ontploffing – verschillende personen hadden (licht) letsel – en het feit dat de politie verschillende malen kinderen heeft weggestuurd voldoende het gevaar dat andere personen (ernstig) gewond geraakt hadden kunnen worden door rondvliegend glas of delen van de (inboedel van de) woning. Kortom er was sprake van gemeen gevaar voor het perceel en de belendende percelen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer zich in de nabijheid van [adres] en zich in de belendende percelen bevindende personen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde
op 25 juli 2010 te Amsterdam, onachtzaam gaskranen in een woning (perceel [adres]) heeft opengedraaid en één gasslang in voornoemde woning heeft kapot gesneden, waarna door aanraking met een vlam en/of een vonk en/of een brandbare stof en/of (ontstekings)energie brand en een ontploffing is ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand en is ontploft, terwijl daardoor gemeen gevaar voor in de woning aanwezige goederen en belendende percelen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners en voor een ander of anderen ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 (vijftien) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat in zijn woning een brand en een ontploffing is ontstaan, nu hij zijn woning vol heeft laten lopen met gas teneinde zelfmoord te plegen. Als gevolg van de ontploffing is er veel schade in en rondom de woning ontstaan. Tot op grote afstand lag puin en glas; meerdere auto’s en woningen bleken beschadigd en verschillende garagedeuren waren ontzet. Dit is een ernstig gevaarzettend feit dat bijdraagt aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Er kan van geluk gesproken worden dat omstanders geen ernstiger letsel hebben opgelopen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 september 2010 eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het Triple onderzoek Pro Justitia van 27 januari 2011. Hieruit volgt dat verdachte ten tijde van het gepleegde feit last had van een depressie en een reactieve hechtingsstoornis. Verdachte was oververmoeid, verward, angstig en totaal op zichzelf gericht. Zijn handelen werd geleid door destructieve impulsen, waardoor hij minder goed in staat was om de gevolgen van zijn handelingen goed te kunnen overzien. Het was naar zeggen van verdachte niet zijn intentie om anderen wat aan te doen, alleen om zichzelf wat aan te doen. Hij realiseerde zich daarbij onvoldoende de gevolgen van zijn handelen voor zijn omgeving. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Ter voorkoming van de kans op recidive behoeft verdachte begeleiding voor zijn maatschappelijke inbedding en behandeling ter voorkoming van een psychische decompensatie. De praktische begeleiding kan geboden worden door Reclassering Nederland en qua behandeling wordt een vinger-aan-de-pols contact geadviseerd bij een forensische polikliniek. Dit beleid zou vorm kunnen krijgen binnen een (deels) voorwaardelijk strafkader.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland van 25 februari 2011, opgemaakt door mevrouw J. Straus en op hetgeen zij ter terechtzitting heeft verklaard. Hieruit volgt dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan, maar dat een instelling die de ambulante behandeling op zich wil nemen nog niet bekend is. De rechtbank acht ambulante behandeling gelet op het voorgaande noodzakelijk en ziet in een (deels) voorwaardelijke straf alsmede in de bijzondere voorwaarden – ambulante behandeling en reclasseringstoezicht – mogelijkheden verdachte te behandelen en te motiveren om herhaling te voorkomen. Om die reden zal de rechtbank deze bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en het wettelijke strafmaximum van één jaar gevangenisstraf voor het subsidiair bewezen geachte aanleiding bestaat om bij de straftoemeting aanzienlijk af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 17 september 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/670231-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 mei 2010 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 maand niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, maar met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit een zodanig ander feit betreft dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling gelet daarop afgewezen dient te worden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 158 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
Aan zijn schuld te wijten zijn van brand en ontploffing, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd een van de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde wordt verplicht om deel te nemen aan een ambulante behandeling bij een nader door de Reclassering Nederland te bepalen instelling;
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13/670231-10.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 1.00 STK Kookapparatuur
-
3886714 (4 pits kooktoestel)
2 1.00 STK Bouwmateriaal Kl:zwart
slang
3886715
3 1.00 STK Aansteker
gas
3886716 (gas aansteker uit keuken)
4 1.00 STK Keukenartikel
keukenmes
3886718
5 1.00 STK Keukenartikel
keukenmes
3886719
6 1.00 STK Aansteker Kl:blauw
BIC
3886720
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M.H. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2011.