ECLI:NL:RBAMS:2011:BP7606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1345 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag parkeervergunning wegens beschikbaarheid stallingsplaats in parkeergarage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een bewonersparkeervergunning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Guman, had een aanvraag ingediend die door het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 december 2010, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat eiser, die in een nieuwbouwcomplex woont met een bijbehorende parkeergarage, over een stallingsplaats kan beschikken. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiser onder de Parkeerverordening 2007 valt, omdat de aanvraag op 1 januari 2009 nog niet was behandeld. Eiser had aangevoerd dat hij financieel niet in staat was om een plaats in de parkeergarage te kopen of te huren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een parkeervergunning strikt zijn en dat eiser niet voldeed aan de vereisten van de Parkeerverordening.

Eiser had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank verwierp dit argument. Eiser had niet aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere bewoners die wel een vergunning hadden gekregen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten om de vergunning te weigeren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak van de rechtbank was daarmee een bevestiging van de afwijzing van de aanvraag voor de parkeervergunning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1345 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. S. Guman,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Bos en Lommer van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2010.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Wettelijk kader
1.1. Partijen verschillen van mening over de vraag welke versie van de parkeerverordening en van het uitwerkingsbesluit van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat verweerder de brief van eiser van 20 november 2008 als aanvraag heeft aangemerkt. Ingevolge het overgangsrecht van de Parkeerverordening 2009 worden aanvragen waarop op 1 januari 2009 nog geen beslissing is genomen behandeld met inachtneming van de bepalingen van de Parkeerverordening 2007. Dat betekent dat de onderhavige aanvraag van eiser moet worden behandeld met inachtneming van de Parkeerverordening 2007 (hierna: de Parkeerverordening). Het stadsdeel heeft deze regels uitgewerkt in het Uitwerkingsbesluit parkeren Bos en Lommer 2007 (hierna: het Uitwerkingsbesluit). Nu verweerder in het bestreden besluit weliswaar een onjuiste wettelijke grondslag heeft vermeld maar de tekst van het toegepaste artikel van de Parkeerverordening identiek is, hoeft dit gebrek niet tot vernietiging van het besluit te leiden. Eiser is daardoor immers niet benadeeld.
1.2. Artikel 9, eerste lid van de Parkeerverordening bepaalt dat een bewonersvergunning wordt verleend aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeer-plaats binnen de gemeente Amsterdam. Ingevolge artikel 1, onder aa, van de Parkeerverordening wordt onder stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
1.3. Artikel 32, eerste lid van de Parkeerverordening bepaalt dat een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
1.4. Ingevolge artikel 36 van de Parkeerverordening zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van de Parkeerverordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken.
1.5. Gelet op de Verordening op de stadsdelen van de gemeente Amsterdam moet in de plaats van "Burgemeester en Wethouders" zoals opgenomen in de hierboven aangehaalde artikelen van de Parkeerverordening, "het dagelijks bestuur" worden gelezen.
2. Beoordeling
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bewoner is van een zelfstandige woning in het vergunninggebied en houder is van een motorrijtuig. Aan deze voorwaarden van artikel 9, eerste lid van de Parkeerverordening, is voldaan. Partijen strijden over de vraag of eiser beschikt of kan beschikken over een stallingsplaats binnen de gemeente Amsterdam.
2.2. In november 2008 is eiser verhuisd naar het nieuwbouw appartementencomplex “[appartementencomplex]”. Vast staat dat bij het appartementencomplex een parkeergarage behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is een plaats in de parkeergarage aan te merken als een stallingsplaats als bedoeld in artikel 1, onder aa, van de Parkeerverordening.
2.3. Aan eiser is bij de verkoop van de woning aangeboden om een plaats in de parkeergarage te kopen. Ook bestaat de mogelijkheid voor bewoners van het complex een plaats in de garage te huren. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aldus beschikken over een eigen stallingsplaats.
2.4. Dat eiser naar eigen zeggen financieel niet in staat is een plaats te kopen of te huren, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de schaarste aan parkeerruimte in de openbare ruimte, moet bij de beoordeling van de vraag of eiser over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, uitgegaan worden van een ruime interpretatie. Bij deze beoordeling doet niet ter zake of eiser de beschikbare plaats in de parkeergarage al dan niet kan betalen.
2.5. Gelet op het voorgaande voldoet eiser niet aan het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening. Verweerder heeft dan ook terecht op grond van artikel 32, eerste lid, van de Parkeerverordening de vergunning geweigerd. De omstandigheid dat in de koopovereenkomst van eiser niet is vermeld of eiser in aanmerking komt voor een parkeervergunning, maakt – anders dan eiser heeft gesteld – niet dat verweerder geen toepassing mocht geven aan de criteria van artikel 9 van de Parkeerverordening.
2.6. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat bewoners van het complex die hun woning met behulp van een Amsterdamse Middensegment Hypotheek (hierna: AMH) hebben gekocht, wel in aanmerking komen voor een parkeervergunning.
2.7. Dit betoog slaagt niet. Van een gelijk geval is immers geen sprake, nu eiser geen AMH-woning heeft gekocht maar een reguliere vrije sector koopwoning. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat zijn omstandigheden identiek waren aan die van de kopers van een AMH-woning in het complex. Weliswaar heeft eiser gesteld dat hij ten tijde van de koop een laag inkomen genoot, maar niet is gebleken dat eiser aan alle voorwaarden voldeed die voor deelname aan de AMH-regeling golden.
2.8. In de tweede plaats heeft eiser aangevoerd dat voormalige huurders van woningen aan de [straatnaam] na de aankoop van hun woning in het complex hun parkeervergunning hebben behouden. Deze stelling is door eiser echter niet nader onderbouwd en is ook anderszins niet gebleken. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.
2.9. Ten slotte is nog in geschil of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 36 van de Parkeerverordening om in gevallen waarin de toepassing van de verordening tot bijzondere hardheid leidt, af te wijken (de zogeheten hardheidsclausule). De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de toepassing daarvan beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt, waardoor de rechtbank het gebruik van deze clausule door verweerder terughoudend dient te toetsen.
2.10. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de projectontwikkelaar en de makelaar niet is geïnformeerd over het feit dat hij op het nieuwe adres niet zou kunnen beschikken over een parkeervergunning. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen reden die verweerder ertoe noodzaakte om van de regels in de Parkeerverordening af te wijken. Het had op de weg van eiser gelegen om zelf voorafgaand aan de koop van de woning onderzoek te verrichten naar de (on)mogelijkheden voor een parkeervergunning. Eiser had dan kunnen ontdekken, zoals ook in de Parkeerverordening 2005 reeds bepaald was, dat een vergunning uitsluitend verleend wordt aan een bewoner die niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats. Nu eiser zonder dit onderzoek te hebben verricht toch een woning in het complex zonder bijbehorende parkeerplaats in de garage heeft gekocht, blijven de gevolgen daarvan voor rekening en risico van eiser.
2.11. Nu geen van de beroepsgronden doel treft, zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Bijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB