Standpunten van partijen
2. De Key vordert (I) primair voor recht te verklaren dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op de uitbetaalde vergoeding van € 100.000,- bruto nu geen sprake is van een overeenkomst op grond waarvan De Key daartoe zou zijn gehouden, zodat de betaling van dit bedrag onverschuldigd heeft plaatsgevonden, althans het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (naar de kantonrechter begrijpt: om haar aan een dergelijke overeenkomst te houden), althans ongewijzigde instandhouding wegens gewijzigde omstandigheden niet van haar mag worden verwacht. Subsidiair vordert De Key, voor het geval geoordeeld wordt dat sprake is van een overeenkomst tot betaling van € 100.000,- bruto, deze overeenkomst te ontbinden per 1 mei 2010 wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans onvoorziene omstandigheden. Verder (II) vordert De Key om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van € 100.000,- bruto, met wettelijke rente en op straffe van een dwangsom, (III) tot betaling van € 3.232.616,- aan schadevergoeding ten gevolge van de ABC-transactie, (IV) € 18.715,95 en (V) € 3.245,27 aan schadevergoeding in verband met het ontslag , (VI) tot betaling van een nog te bepalen bedrag voor de kosten van onderzoek door Deloitte, (VII) € 6.545,- aan buitengerechtelijke incassokosten en (VIII) € 387,36 ter zake van de kosten van het conservatoir beslag, alles te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. De Key stelt daartoe (I en II) dat geen definitieve overeenstemming was bereikt over een beëindigingsregeling, zodat zij niet was gehouden tot betaling van het bedrag van € 100.000,-. Mocht een dergelijke overeenkomst in rechte komen vast te staan, dan acht De Key het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om deze in stand te laten, gezien de sterke aanwijzingen dat [gedaagde] bij frauduleuze grondtransacties betrokken is geweest bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor De Key. Er is sprake van bewust onjuist handelen en derhalve van opzet dan wel bewust roekeloos zo niet frauduleus handelen, waardoor De Key schade heeft geleden. Ook op grond van gewijzigde omstandigheden is [gedaagde] dan ook gehouden tot terugbetaling.
4. De overige vorderingen baseert De Key op artikel 7:677 lid 3 BW - [gedaagde] heeft De Key door zijn opzet of schuld een dringende reden gegeven voor zijn ontslag - dan wel artikel 7:686 BW of 6:74 BW - wanprestatie - en de daaruit voortvloeiende schadeplicht van [gedaagde], zijnde het bedrag gemoeid met de ABC-transactie. De Key beroept zich voorts op artikel 7:661 BW. [gedaagde] kan immers een ernstig verwijt worden gemaakt van zijn roekeloze en onzorgvuldige schadetoebrengende handelen. [gedaagde] heeft elke financiële verantwoording voor de onderhavige transactie achterwege gelaten en aantoonbaar meegewerkt aan misleiding van de RvC door in de vergadering in strijd met de waarheid mee te delen dat rechtstreeks van de boer werd gekocht, althans door een mededeling van die strekking door [persoon 1] in de vergadering te ondersteunen of niet te corrigeren. Dit terwijl hij wist dat sprake was van een ABC-transactie waar zijn voormalige collega [persoon 4] meer dan 10% van de koopsom aan verdiende. Hoewel de koopsom was gebaseerd op toekomstige ontwikkeling van de grond, is geen nabetalingsregeling of andere voorwaarde aan de transactie verbonden, teneinde het risico voor De Key te beperken. Bovendien is gekocht voor een veel te hoog bedrag, gebaseerd op onvoldoende onderzoek naar de waarde van de grond. [gedaagde] en [persoon 1] hebben gezamenlijk de RvC misleid. Bij De Key bestaat het ernstige vermoeden dat zij een eigen belang hebben nagestreefd en/of financieel voordeel in verband met de transactie hebben genoten. Aldus hebben zij opzettelijk ernstig verwijtbaar, dan wel bewust roekeloos, dan wel onrechtmatig gehandeld jegens De Key. Voor de schade als gevolg daarvan zijn [gedaagde] en [persoon 1] hoofdelijk aansprakelijk. De omstandigheid dat [gedaagde] aan [persoon 1] ondergeschikt was, maakt dat niet anders, aldus steeds De Key. Het onder V gevorderde betreft gezien het ontslag per 20 mei 2010 teveel (vooruitbetaald) salaris c.a.
5. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering. Het gaat hier om de aankoop van een stuk grond dat mogelijk in waarde is gedaald, maar dat destijds tegen marktconforme voorwaarden is aangekocht. Het is onterecht om [gedaagde] als titulair directeur voor eventuele schade aansprakelijk te houden. De aansprakelijkheid rust op De Key zelf, mede gezien de positie van [persoon 1] als bestuurder. [gedaagde] heeft altijd binnen het mandaat en onder verantwoordelijkheid van [persoon 1] gehandeld. De Key had ten tijde van de litigieuze aankoop bovendien nog niet vastgelegd dat voor transactie boven de € 10 miljoen goedkeuring van de RvC was vereist. [persoon 1] was niet alleen op papier, maar ook in de praktijk de centrale figuur bij de besluitvorming en informatievoorziening in de richting van de RvC. [gedaagde] had geen directe lijn met de RvC. Het gaat dus niet aan om [gedaagde] en [persoon 1] op één hoop te vegen.
6. [persoon 4] is via [persoon 5] met [gedaagde] in contact gebracht voor de aankoop van de grond in Zeewolde. Het gezamenlijke verleden van [gedaagde] en [persoon 4] bij AM staat daar los van. Van zelfverrijking of opzettelijk, laat staan frauduleus handelen is geen sprake geweest. [gedaagde] betwist niet dat hij actief betrokken was bij de transactie en ook niet dat hij wist dat er sprake was van een ABC-transactie. Wel betwist hij dat hij zich er destijds van bewust is geweest dat er in de ABC-transactie een “waardesprong” van € 3.2 miljoen zat. [persoon 4] had [gedaagde] geïnformeerd dat hij een positie had jegens [persoon 3] op grond waarvan deze uitsluitend aan [persoon 4] zou verkopen. Het was dus van begin af aan duidelijk dat [persoon 4] “ertussen” zat en aan de transactie zou verdienen. Dat was niet ongebruikelijk. Wat zijn “positie” jegens [persoon 3] precies inhield en hoeveel [persoon 4] eraan zou verdienen, wilde deze niet beantwoorden. [persoon 4] beweerde nog andere geïnteresseerde partijen te hebben. Het was dus kiezen of delen voor De Key. [gedaagde] heeft zich daarom geconcentreerd op de vraag of de prijs die [persoon 4] vroeg marktconform was, ook al zat daar een onbekende opslag in verdisconteerd. Bij een marktconforme prijs deed dit laatste niet ter zake. [gedaagde] is pas door het rapport van Deloitte erachter gekomen dat [persoon 4] in werkelijkheid geen positie jegens [persoon 3] had en deze heeft voorgespiegeld dat hij optrad namens een woningbouwvereniging. Aldus heeft [persoon 4] beide partijen in de luren gelegd. [gedaagde] heeft de RvC niet expliciet op de ABC-transactie gewezen, maar dit viel af te leiden uit de aanbiedingsbrief van [persoon 4], die hij als bijlage bij zijn memo aan de RvC had gevoegd. Dat de RvC vervolgens heeft achterwege gelaten te vragen naar de achtergrond van de brief van [persoon 6] moet voor haar rekening blijven. [gedaagde] betwist dat hij de RvC heeft gezegd of voorgehouden dat rechtstreeks van de boer werd gekocht. De notulen waar dat in staat, heeft hij niet goedgekeurd. [persoon 1] was verantwoordelijk voor de notulen. De notulen bieden geen uitsluitsel over wie de litigieuze zin (Er wordt rechtstreeks van de boer gekocht) heeft uitgesproken. Ook de voorzitter van de RvC heeft tegenover Deloitte de mogelijkheid opengelaten dat [persoon 1] het bewuste antwoord heeft gegeven.
7. Wat de aankoopprijs van de grond aangaat, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat deze destijds marktconform was, uitgaande van veronderstelde stadsuitbreiding van Almere. De RvC wist dat er nog geen sprake was van “planologische zekerheid”. Het rapport van [naam] is gebaseerd op wijsheid achteraf. De Key heeft geen schade, aangezien zij willens en wetens onder marktconforme voorwaarden de transactie is aangegaan.
8. [gedaagde] betwist op voormelde gronden dat De Key een dringende reden had voor het ontslag en acht zich niet aansprakelijk voor de gestelde schade. Het ontslag is volgens [gedaagde] ook niet onverwijld gegeven, nu De Key ten tijde van het kort geding op 28 april 2010 al uitgebreid is ingegaan op de informatievoorziening van de RvC. In reconventie vordert [gedaagde] daarom De Key te veroordelen tot betaling van € 54.330,- (gelijk aan vier maanden en 11 dagen loon) als gefixeerde schadevergoeding op de voet van artikel 7:677 jo. 7:680 BW vermeerderd met vakantiegeld en 11 dagen loon over de maand mei 2010, het geheel te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2010. Voorts vordert [gedaagde] opheffing van het beslag op zijn woonhuis, een eindafrekening, € 2.836,20 aan niet doorbetaalde WIA uitkering over juni 2010, € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 3.000,- aan advocaatkosten, alles met veroordeling van De Key in de kosten van het geding.
9. De Key betwist de vorderingen van [gedaagde] onder verwijzing naar haar stellingen in conventie. Zij wijst er voorts op dat zij als woningcorporatie een taak heeft met betrekking tot sociale huisvesting en wordt gefinancierd met maatschappelijk geld. Speculatieve ABC-transacties zijn voor haar niet gebruikelijk. Al helemaal niet waar in een paar minuten een bekende van [gedaagde] € 3.2 miljoen rijker is geworden ten koste van De Key. Als bekend was geweest dat de grond door middel van een ABC-transactie van [persoon 4] werd gekocht, dan zou de RvC geen toestemming hebben gegeven. [gedaagde] had de RvC behoren in te lichten dat hij via een ABC-transactie zaken deed met zijn omstreden oud collega. [gedaagde] was als directeur van de Principaal eindverantwoordelijk voor projecten en informatieverschaffing aan de RvC. Daarvoor werd hij ook uitgenodigd voor de vergadering van de RvC. [gedaagde] heeft destijds volstrekt onvoldoende onderzoek verricht om zijn aankoopadvies te dragen en kan zich er daarom niet op beroepen dat sprake zou zijn geweest van een marktconforme prijs. Hij heeft nagelaten de “positie” van [persoon 4] jegens [persoon 3] te verifiëren en heeft er niet voor gezorgd dat aan de koop voorwaarden werden verbonden voor het geval de grond geen herontwikkelingsbestemming zou krijgen. Gezien deze misslagen acht De Key [gedaagde] niet bekwaam en geschikt voor zijn functie, althans heeft hij grovelijk zijn verplichtingen veronachtzaamd. [gedaagde] heeft al een eindafrekening per 20 mei 2010 ontvangen. Betaling van advocaatkosten is niet overeengekomen. [gedaagde] heeft een WIA uitkering gekregen per juli 2010. Eventuele immateriële schade heeft [gedaagde] aan zichzelf te wijten.
Beoordeling
10. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat in de vergadering van de RvC is gezegd dat rechtstreeks van de boer werd gekocht, maar slechts dat hij die woorden heeft gesproken. Dat verweer kan hem echter niet baten. Met De Key is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen de RvC van correcte informatie op dit punt te voorzien. Het betrof voor de RvC (klaarblijkelijk) immers een wezenlijk punt in het kader van een transactie waarmee een zeer groot financieel belang was gemoeid. Uit het feit dat de vraag werd opgeworpen volgt logischerwijs dat de RvC uit de aanbiedingsbrief van [persoon 6] niet de juiste conclusie had getrokken. Anders dan [gedaagde] doet voorkomen blijkt uit die aanbiedingsbrief met bijgevoegde documentatie overigens ook niet dát sprake zou zijn van een ABC-transactie. De rol van [persoon 4] kon op grond van die stukken ook heel goed die van bemiddelaar aan de zijde van [persoon 3] zijn geweest. Ook aangenomen dat de omstreden woorden niet door [gedaagde], maar door [persoon 1] zijn gesproken, rustte op [gedaagde] als goed werknemer naar het oordeel van de kantonrechter dan ook de plicht om deze mededeling te corrigeren en de RvC “uit de droom te helpen”. Waarom hij dit heeft nagelaten, heeft [gedaagde] niet uit de doeken gedaan, anders dan te wijzen op de positie van [persoon 1]. Het feit dat [persoon 1] als statutair directeur en direct leidinggevende van [gedaagde] aanwezig was, doet aan de eigen plicht en verantwoordelijkheid van [gedaagde] als directeur van De Principaal om de RvC bij haar besluitvorming van de juiste informatie te voorzien echter niet af. [gedaagde] heeft de RvC hoe dan ook in de waan gelaten dat rechtstreeks van de boer werd gekocht en heeft minst genomen gezwegen waar hij had moeten spreken. Dit moet als opzettelijke misleiding worden aangemerkt en als een dringende reden voor ontslag op staande voet en bovendien gedrag dat tot schadeplichtigheid leidt. Dat ABC-transacties destijds niet ongebruikelijk zouden zijn geweest en dat [gedaagde] de hoogte van de “waardesprong” door [persoon 4] vooraf niet bekend zou zijn gemaakt, doet aan die conclusie niet af. Integendeel moet het [gedaagde] worden aangerekend dat hij, ondanks de slechte reputatie van [persoon 4], naar eigen zeggen genoegen heeft genomen met diens weigering om open kaart te spelen en dat hij ook geen nadere inlichtingen heeft ingewonnen over de door deze gestelde “positie” ten aanzien van de grond. De kantonrechter acht aannemelijk (alleen al vanwege het feit dat ernaar werd gevraagd) dat juiste voorlichting omtrent de beoogde ABC-transactie voor de RvC aanleiding zou zijn geweest om in elk geval niet zonder meer toestemming te geven voor de voorgestelde aankoop, maar eerst nader onderzoek te verlangen naar de “positie” van [persoon 4] en de opslag die [persoon 6] rekende. In het verlengde daarvan is voorts zonder meer aannemelijk dat de RvC geen goedkeuring zou hebben gegeven nadat haar de werkelijke positie van [persoon 4] en de beoogde “waardesprong” als gevolg van de ABC-transactie bekend waren geworden. Het argument dat de betaalde prijs ondanks de “waardesprong” marktconform zou zijn geweest gaat alleen al niet op omdat [persoon 3] tegenover Deloitte heeft verklaard dat hij wel degelijk rechtstreeks (naar valt aan te nemen voor € 22.628.312,-) aan De Key had willen verkopen. Het verweer dat voor een marktconforme prijs werd gekocht kan [gedaagde] - wat daar ook overigens van zij - derhalve evenmin baten. De vraag of goedkeuring van de RvC destijds formeel was geregeld, doet in dit verband niet ter zake. Waar het om gaat is dat de goedkeuring van de RvC voor de aankoop is gevraagd en dat daarbij geen volledige openheid van zaken, maar onjuiste informatie is gegeven en niet rechtgezet. Ook de vraag of [gedaagde] zelf financieel voordeel heeft gehad van de verzwegen ABC-transactie doet aan het vorenstaande niet af.
11. Dit leidt tot de slotsom dat [gedaagde] De Key een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag ook onverwijld is gegeven. Het stond De Key onder de gegeven omstandigheden vrij om het definitieve rapport van Deloitte af te wachten. Waar sprake is van opzettelijke misleiding van de RvC door [gedaagde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden is zijn aansprakelijkheid voor de door De Key geleden schade als gevolg daarvan gegeven. De overige grondslagen van de vordering van De Key dienaangaande kunnen dus verder onbesproken blijven. De qua omvang en causaliteit verder niet betwiste schade als gevolg van de misleiding van de RvC kan worden begroot op het gevorderde bedrag van € 3.232.616,- aangezien de kantonrechter ervan uitgaat dat de ABC-transactie bij correcte informatie van de RvC geen doorgang zou hebben gevonden en niet of rechtstreeks van [persoon 3] zou zijn gekocht. Aangenomen dat [gedaagde] niet van de hoogte van de “waardesprong” op de hoogte was, komt dit onder de gegeven omstandigheden voor zijn risico. Het gevorderde bedrag gelijk aan de “waardesprong” zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop De Key de koopsom heeft betaald en de schade heeft geleden. Voor hoofdelijke veroordeling is in deze procedure geen plaats, aangezien [persoon 1] daarin niet is betrokken.
12. Het vorenstaande brengt verder mee dat De Key met recht aanspraak maakt op terugbetaling van de op basis van het kort geding vonnis betaalde beëindigingsvergoeding. Het vonnis in kort geding is gewezen voordat het definitieve rapport van Deloitte bekend was geworden. Het uit dien hoofde voldane bedrag van € 100.000,- bruto moet thans als onverschuldigd betaald worden aangemerkt. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de gestelde beëindigingsovereenkomst reeds tot stand was gekomen, is het gezien de nadien bekend geworden informatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid immers onaanvaardbaar te achten om nakoming daarvan te verlangen, althans moet worden aangenomen dat De Key met succes een beroep op een wilsgebrek kan doen. De vordering tot terugbetaling is dus hoe dan ook toewijsbaar. Derhalve kan nader onderzoek naar de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst achterwege blijven. Bij de gevraagde verklaring voor recht heeft De Key naast toewijzing van de vordering tot terugbetaling geen zelfstandig belang. De rente over de onverschuldigd betaalde vergoeding is toewijsbaar vanaf de dagvaarding, aangezien niet is gebleken dat De Key reeds op de dag van de uitspraak aan het kort geding vonnis heeft voldaan. Bij een veroordeling tot terugbetaling is voor een dwangsom geen plaats. Buitengerechtelijke incassokosten zijn gezien de aard van het geschil nodeloos gemaakt en dus evenmin toewijsbaar. De vordering tot betaling van de kosten van het onderzoek door Deloitte heeft De Key niet nader geconcretiseerd. Ook dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen. Het overigens door De Key gevorderde is als niet (voldoende) weersproken toewijsbaar als na te melden.
13. De vorderingen van [gedaagde] (in reconventie) zijn (vrijwel) alle gebaseerd op met het vorenstaande strijdige uitgangspunten en komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Wat de naar zijn stelling niet doorbetaalde WIA uitkering over juni 2010 betreft, heeft [gedaagde] zijn standpunt tegenover de betwisting door De Key niet nader onderbouwd.
14. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie met de proceskosten belast, daaronder begrepen de kosten van het conservatoir beslag.