ECLI:NL:RBAMS:2011:BP5564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497644-2009 RK nummer: 10/7546
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse ingezetene en de vereisten van rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Poolse ingezetene, die in Nederland gedetineerd is. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland van vijf jaar, wat volgens de Overleveringswet een vereiste is voor de overlevering. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon een sterke band met Nederland heeft en daarom als ingezetene moet worden beschouwd, ondanks het ontbreken van het vereiste verblijf. De rechtbank heeft deze zienswijze verworpen en bevestigd dat Nederland geen rechtsmacht heeft over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank verwijst naar de Europese jurisprudentie, met name de uitspraak van het Hof van Justitie van 6 oktober 2009, waarin het criterium van vijf jaar rechtmatig verblijf is vastgesteld. De officier van justitie heeft ook aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet lang genoeg in Nederland verblijft om als ingezetene te worden aangemerkt en dat Nederland geen rechtsmacht heeft over de feiten in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door de President van de Tweede Strafkamer van de Rechtbank in Zamosc, Polen, en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar voor de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497644-2009 RK nummer: 10/7546
Datum uitspraak: 11 februari 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 december 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 juli 2009 door de President of the Second Penal Division of the District Court in Zamosc, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboortedatum] 1985,
niet ingeschreven op enig adres in Nederland,
verblijvend op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Almere Binnen’ te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 januari 2011. Daarbij zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.E.L.M. Fontijn, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 21 januari 2011 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verweer tegen de vordering te voeren.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis ten grondslag, gewezen door de Regional Court in Hrubieszów en gedateerd 21 december 2007. Dit vonnis is op 28 december 2007 onherroepelijk geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de vier feiten zoals deze zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van bovenvermelde personalia van de opgeëiste persoon. Vast staat dat de opgeëiste persoon niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit 1 is vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste feit (1) aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Dit feit valt onder nummer 21 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
racketeering en afpersing.
Volgens mededeling in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 28 december 2010 is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten 2, 3 en 4 zijn feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige drie feiten (2, 3 en 4) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 2, 3 en 4 waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Zij verwijst hierbij wederom naar eerdergenoemde brief d.d. 28 december 2010.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking of inklimming.
5. Artikel 6, vijfde lid OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren en daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon een dusdanige band met Nederland heeft dat hij als ingezetene moet worden aangemerkt en gelijk gesteld dient te worden met een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, ook al heeft hij nog geen vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland. De raadsman heeft stukken overgelegd waaruit deze binding met Nederland moet blijken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen ingebracht dat – zoals de raadsman al toegaf – de opgeëiste persoon niet lang genoeg in Nederland verblijft om als ingezetene te kunnen gelden. Bovendien heeft Nederland geen rechtsmacht over de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld. De officier van justitie heeft verklaard geen aanleiding te zien om een procedure in gang te zetten waarbij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland eventueel mogelijk wordt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. De raadsman ziet in de Europese jurisprudentie die in dit kader is gewezen ruimte om het criterium van vijf jaar rechtmatig verblijf ruimer op te vatten. De rechtbank deelt deze zienswijze niet en houdt vast aan het in de jurisprudentie vastgelegde criterium (Hof van Justitie d.d. 6 oktober 2009, in de zaak C-123/08).
Bovendien is er geen sprake van dat Nederland rechtsmacht zou hebben over de in Polen door de opgeëiste persoon gepleegde feiten.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de President of the Second Penal Division of the District Court in Zamosc, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2011.
Mr. P. Rodenburg is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]