ECLI:NL:RBAMS:2011:BP5561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706860-2010 RK nummer: 10/6721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoeken Italië en onrechtmatige detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2011 uitspraak gedaan over twee overleveringsverzoeken van Italië, die voortvloeien uit de uitvaardiging van twee Europese Aanhoudingsbevelen (EAB's). De rechtbank heeft vastgesteld dat EAB I niet binnen de wettelijke termijn van 20 dagen na de bewaring was ontvangen, wat leidde tot onrechtmatige detentie van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat de omzetting van de voorlopige aanhouding in een aanhouding op basis van artikel 21 van de Overleveringswet (OLW) geen zelfstandige detentietitel vormde. De officier van justitie had de gevangenneming van de opgeëiste persoon gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon onrechtmatig was vastgehouden vanaf 18 november 2010, omdat er geen geldige detentietitel was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, beoordeeld aan de hand van de rechtsgeldigheid van de Italiaanse vonnissen en de eisen van de OLW. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen was voldaan en heeft de overlevering toegestaan. De opgeëiste persoon, geboren in Ghana en gedetineerd in Nederland, was betrokken bij een criminele organisatie, waarvoor de Italiaanse autoriteiten de overlevering vroegen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie bevestigd en geoordeeld dat de rechtsgeldigheid van de vonnissen niet in twijfel kon worden getrokken. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen in Italië.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706860-2010 RK nummer: 10/6721
Datum uitspraak: 4 februari 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
31 augustus 2009 door de Substituut Procureur, verbonden aan het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank van Venetië te Venetië, Italië. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Ghana, op [geboortedatum] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Heerhugowaard-Alkmaar’,
Huis van Bewaring ‘Schutterswei’ te Alkmaar,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De eerste behandeling van de vordering vond plaats op de openbare zitting van 24 december 2010. Daarbij zijn de officier van justitie mr. M. al Mansouri, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
Op deze zitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door haar opgevraagde informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen.
Tijdens deze zitting is voorts gebleken dat er onduidelijkheid was ontstaan naar aanleiding van de constatering dat de Italiaanse uitvaardigende autoriteit ten aanzien van de opgeëiste persoon twee EAB’s had uitgevaardigd, voor vergelijkbare feiten:
- het onderhavige EAB d.d. 31 augustus 2009 (hierna ook aangeduid als EAB I);
- een EAB d.d. 4 september 2009 dat onder parketnummer 13/706.999-10 tegelijkertijd met EAB I ter zitting is behandeld en ten aanzien waarvan de rechtbank afzonderlijke uitspraak doet (hierna EAB II).
De opgeëiste persoon stond gesignaleerd in verband met EAB I en is op basis van deze signalering voorlopig aangehouden en vervolgens op 29 oktober 2010 in bewaring gesteld.
De ovj heeft na ontvangst op 4 november 2010 van het EAB II aangenomen dat dit het EAB was dat ten grondslag lag aan de signalering en de inbewaringstelling. Hierop is – ten onrechte - de voorlopige aanhouding op grond van de signalering omgezet in een aanhouding als bedoeld in art. 21 lid 3 OLW.
Eerst op 17 december 2010 is EAB I ontvangen. Toen bleek dat dit het EAB was dat ten grondslag lag aan de signalering heeft de officier van justitie op 22 december 2010 de eerdere omzetting van de voorlopige aanhouding in een aanhouding als bedoeld in artikel 21 OLW, die ten onrechte was gebaseerd op EAB II, gecorrigeerd. De opgeëiste persoon is niet opnieuw aangehouden.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 24 december 2010 op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon tot aan de zitting op basis van de omgezette voorlopige aanhouding steeds rechtmatig in overleveringsdetentie heeft gezeten. Zij heeft daarom primair om de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de gevangenneming van de opgeëiste persoon te bevelen.
De rechtbank heeft ter zitting van 24 december 2010 vastgesteld dat EAB I niet binnen twintig dagen nadat op 29 oktober 2010 de bewaring was bevolen, is ontvangen. Gelet op het bepaalde in art. 19 aanhef en sub b OLW had de opgeëiste persoon daarom op 18 november 2010 in vrijheid gesteld moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd en de opgeëiste persoon ook niet opnieuw is aangehouden op basis van het inmiddels ontvangen EAB II, is naar het oordeel van de rechtbank vanaf 18 november 2010 sprake geweest van onrechtmatige detentie. De (gecorrigeerde) omzetting van de voorlopige aanhouding in een aanhouding als bedoeld in artikel 21 OLW, is naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige detentietitel. Gelet op het bepaalde van art. 27 lid 2 OLW kan de gevangenhouding van de opgeëiste persoon alleen worden bevolen wanneer deze in verzekering of in bewaring is gesteld. Nu geen van deze detentietitels aan de orde was is ter zitting van 24 december 2010 niet de gevangenhouding maar de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen, met onmiddellijke ingang.
Op de openbare zitting van 28 januari 2011 is de behandeling van de vordering voortgezet.
Daarbij zijn de officier van justitie mr. M.L. Leenaers, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een aanhoudingsbevel no. 1095/2007 - RG GIP, uitgevaardigd naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank van Treviso van 6 november 2007, dat op 10 januari 2009 onherroepelijk is geworden (Referentie: no. 1124/2007 RG GIP). Bij dit vonnis is de opgeëiste persoon veroordeeld tot onder meer een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en acht maanden.
2.1 Tweede EAB en compilatie van straffen
Zoals hiervoor al is aangegeven is door dezelfde justitiële autoriteit tegen de opgeëiste persoon op 4 september 2009 EAB II uitgevaardigd. EAB II heeft betrekking op een op 17 mei 2007 door de Rechtbank te Venetië gewezen vonnis, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot onder meer een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en vier maanden.
De rechtbank verwijst naar de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 16 november 2010, waarin uiteengezet is dat bij beslissing van 27 mei 2009 de bij beide vonnissen opgelegde straffen bij elkaar zijn opgeteld en dat het voorarrest van de gecombineerde straf is afgetrokken. De overlevering wordt thans verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van de twee genoemde vonnissen van een resterende vrijheidsstraf voor de duur van – in totaal – drie jaren, elf maanden en 25 dagen.
De rechtbank zal zich in deze uitspraak beperken tot een oordeel over de op basis van het eerste genoemde vonnis d.d. 6 november 2007 verzochte overlevering.
2.2 In het vonnis genoemde boete
Voor zover het verzoek om overlevering ook betrekking heeft op de bij eerdergenoemd vonnis opgelegde boete ter hoogte van € 800,=,- dient dit te worden afgewezen, nu uit artikel 2, tweede lid OLW volgt dat een EAB geen betrekking kan hebben op het voldoen van een aan de opgeëiste persoon opgelegde boete.
2.3 rechtsgeldigheid vonnis
Standpunt raadsman
De raadsman heeft de rechtsgeldigheid van het vonnis bestreden. Het kan niet de basis vormen voor het verzoek tot overlevering nu er, gelet op de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden, zeer waarschijnlijk een rechtsmiddel tegen dit vonnis is ingesteld. Het naar aanleiding daarvan gewezen arrest ontbreekt bij de stukken. Niet uitgesloten moet worden dat het vonnis in hoger beroep vernietigd is.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden en aangevoerd dat de door de Italiaanse justitie verstrekte stukken afkomstig zijn van de Italiaanse onderzoeksrechter (GIP) en dienen ter nadere invulling van het in het EAB omschreven feitencomplex. De rechtsgeldigheid van deze stukken is niet in het geding, aldus de officier van justitie.
Oordeel rechtbank
Uitgangspunt dient ook hier het vertrouwensbeginsel te zijn.
Slechts bij gerede twijfel kan de rechtbank nader onderzoeken of de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie (voldoende) betrouwbaar is. In het onderhavige geval ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan deze betrouwbaarheid – in casu de rechtsgeldigheid van de toegezonden vonnissen – te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de rechtsgeldigheid van het vonnis bovendien af te leiden uit de gegevens die de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verstrekt in haar eerdergenoemde brief van 16 november 2010 waarin wordt verwezen naar de beslissing van 27 mei 2009 met betrekking tot de samenvoeging van de straffen en uiteen wordt gezet dat het vonnis tegen de opgeëiste persoon is gewezen door de GIP (Guidice per le Indagini Preliminari).
De stelling dat de uitvaardigende justitiële autoriteit stukken ter onderbouwing van het verzoek om overlevering verstrekt die hun rechtsgeldigheid hebben verloren, is vergaand en op geen enkele wijze onderbouwd. Dat het vonnis in hoger beroep vernietigd zou kunnen zijn, is gesteld maar niet aannemelijk geworden.
2.4 Het feit
De overlevering wordt gevraagd voor het in het EAB omschreven feitencomplex
Volgens de onder e) verstrekte informatie heeft het EAB betrekking op één feit.
Als bijlage 1 wordt een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van onderdeel e) van het EAB aan deze uitspraak gehecht.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ook een afschrift van het vonnis verstrekt. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit stuk wordt als bijlage 2 aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de in het EAB omschreven feit veel te summier is en dat het vonnis buiten beschouwing moet worden gelaten.
De deelname aan een criminele organisatie is onvoldoende onderbouwd en kan niet tot overlevering leiden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het EAB, in combinatie met de gegevens uit het vonnis voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW.
Oordeel rechtbank
Ook de rechtbank is van oordeel dat het EAB aan deze vereisten voldoet. De rechtbank leest het de in het EAB gegeven feitsomschrijving in samenhang met het vonnis waarop het EAB betrekking heeft. Zoals reeds onder 2.3 geoordeeld, is dit vonnis rechtsgeldig en de rechtbank ziet niet in waarom zij de inhoud daarvan niet bij haar beoordeling zou kunnen betrekken. Het is dan ook naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk voor welk strafbaar feit de opgeëiste persoon is veroordeeld en waar het verzoek tot diens overlevering betrekking op heeft.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Ghanese nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt en deelneming aan een criminele organisatie aangekruist op de bij het EAB behorende lijst.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB en in het vonnis van 6 november 2007 vermelde gegevens is de rechtbank van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in redelijkheid tot de aankruising van genoemd lijstfeit kunnen komen.
Het feit valt onder nummer 1 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
Volgens de gegevens vermeld in eerdergenoemde brief van 16 november 2010, welke brief als een aanvulling op het EAB moet worden beschouwd, is op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van[opgeëiste persoon] aan de Substituut Procureur, verbonden aan het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank van Venetië te Venetië, Italië, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2011.
mr. P. Rodenburg is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[B]