Parketnummers: 13/651297-10, 13/401472-09 en 13/451785-08 (tul) (PROMIS)
Datum uitspraak: 9 februari 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A, (parketnummer 13/651297-10) en zaak B (parketnummer 13/401472-09).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Grüschke en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.H. Boersma, door de benadeelde partij [slachtoffer] en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de achter dit vonnis ingevoegde tenlastelegging is vermeld. Die tenlastelegging houdt kort gezegd in dat verdachte in de periode van 3 tot en met 4 september 2010 mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld, verkracht en van haar vrijheid beroofd heeft gehouden.
Voorts wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op of omstreeks 3 september 2009 tegen de wil van mevrouw [slachtoffer 2] in haar woning heeft verbleven.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit. Deze staan niet ter discussie tussen de officier van justitie en de verdachte.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] (hierna te noemen: aangeefster), heeft sinds ruim 20 jaar de ziekte Multiple Sclerose (MS) en is thans vanaf haar middel nagenoeg verlamd. Zij verplaatst zich buitenshuis met een scootmobiel. In de middag van 3 september 2010 is aangeefster met haar scootmobiel op weg gegaan naar het (Tropen-)museum. Onderweg is zij door het Vondelpark gereden, alwaar zij verdachte heeft zien zitten in zijn scootmobiel. Aangeefster en verdachte zijn in gesprek geraakt. Aangeefster was geïnteresseerd in de aangepaste woning van verdachte en is achter verdachte aangereden naar zijn woning in de Rivierenbuurt. De woning van verdachte lag uit de route van het museum en van haar eigen woning. Aangeefster is met haar scootmobiel de woning van verdachte binnengereden. De benedenwoning van verdachte is gelegen aan de [adres]. Verdachte heeft aangeefster op enig moment wijn aangeboden. Samen hebben zij driekwart fles goedkope witte wijn gedronken. Verdachte rookt iedere dag een joint en heeft dat ook nu op verschillende momenten gedaan terwijl aangeefster bij hem in de woning verbleef. Op enig moment is aangeefster uit haar scootmobiel op het bed van verdachte gaan zitten, in diens slaapkamer. Hierop is het bed doorgezakt. Aangeefster is in het bed klem komen te liggen, in een soort ‘geul’. Aangeefster heeft de nacht van 3 op 4 september 2010 in een benarde positie in het bed doorgebracht. Verdachte heeft op het bed naast haar geslapen. Verdachte heeft aangeefster een klap gegeven op haar wang. Aangeefster heeft verdachte gevraagd 112 te bellen, hetgeen verdachte heeft geweigerd omdat hij bang was dat de politie zou komen. Verdachte heeft tweemaal de woning verlaten, maar heeft geen hulp gehaald.
Op 4 september 2010 hebben verbalisanten de telefoon van aangeefster gelokaliseerd op het adres [adres]. Op 4 september 2010 omstreeks 14.35 uur heeft de politie de deur geforceerd en is zij het pand binnengetreden. Verbalisant [naam 1] ziet bij binnentreden dat verdachte een ontbloot bovenlijf heeft. De verbalisanten zien in de slaapkamer een bed staan, waarvan een helft doorgezakt is. Zij zien een vrouw in het doorgezakte deel liggen. Desgevraagd antwoordt de vrouw dat zij mevrouw [slachtoffer] is. Gezien wordt dat de vrouw in een ongemakkelijke positie in het bed ligt. Zij draagt geen onderkleding, slechts een incontinentieluier. De overtrek van het dekbed van het bed waarin aangeefster heeft gelegen was besmeurd met menselijke ontlasting.
Verdachte is op 3 september 2009 in de woning van het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 2], geweest en heeft ‘s- nachts in haar bed geslapen. Toen er de volgende ochtend een medewerkster van de thuiszorg aan de deur stond is verdachte direct weggegaan.
3.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
(Zaak A)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De officier van justitie baseert zich onder meer op de processen-verbaal van binnentreden, de aangifte van het slachtoffer en haar nadien afgelegde verklaringen. De verklaringen van aangeefster zijn wisselend voor wat betreft de volgorde van de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan, doch zijn wel voldoende consequent als het gaat om de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. Mede op basis van de verklaring van aangeefster als getuige ter zitting is de officier van justitie van mening dat bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van dwang en dus van verkrachting. Verdachte heeft ter zitting bekend aangeefster een klap te hebben gegeven. Aangeefster heeft als getuige ter zitting verklaard dat zij bang was nadat verdachte haar een klap had gegeven en dat hij haar vervolgens heeft gezoend, haar borsten heeft betast en met zijn vingers in haar vagina is geweest. Deze verklaring vindt steun in haar eerdere verklaringen. Het slachtoffer kon redelijkerwijs geen weerstand bieden tegen de handelingen van verdachte. Zij voelde zich bedreigd en kon daarnaast feitelijk niet weg, een omstandigheid waarbij verdachte haar niet heeft geholpen en die hij in stand heeft gehouden. Verdachte moet hebben opgemerkt dat aangeefster niet zelfstandig op kon staan en weg kon gaan. De verklaringen van verdachte zijn ongeloofwaardig. De officier van justitie stelt vast dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van meerdaadse samenloop. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier voorts betoogd dat zij daarvan het als primair aangeduide tenlastegelegde feit van verkrachting, alsmede het daaronder door haar als alternatief tenlastegelegde beschouwde feit van ontucht met een onmachtige bewezen acht.
(Zaak B)
De officier van justitie acht hetgeen in zaak B ten laste is gelegd eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 138 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte het slachtoffer vrees heeft aangejaagd door naakt in haar bed te gaan liggen. Dergelijk handelen brengt een bepaalde dreiging met zich, aldus de officier van justitie.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle in zaak A tenlastegelegde feiten. Hij heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster en van de verdachte voor wat betreft de seksuele handelingen lijnrecht tegenover elkaar staan.
De verklaringen van aangeefster zijn echter niet consequent en daarmee ongeloofwaardig. Voor de seksuele handelingen is bovendien geen concreet (technisch) steunbewijs voorhanden. Er is geen speeksel en geen DNA van verdachte aangetroffen, hetgeen een bevestiging lijkt voor de verklaringen van verdachte. Aangeefster is bovendien onder meer wisselend in haar verklaringen over haar instemming bij de handelingen. Ten aanzien van de wederrechterlijke vrijheidsberoving geldt eveneens dat er geen steunbewijs is naast de - wisselende - verklaringen van aangeefster dat zij tegen haar wil in de woning heeft verbleven. Er was oorspronkelijk geen sprake van een vrijheidsberoving. Dat verdachte heeft geweigerd 112 te bellen doet daar niet aan af. Het is niet ondenkbaar dat de aangeefster de situatie over zich heen heeft laten komen. Samenvattend kan, aldus de raadsman, worden gesteld dat op grond van het dossier - en met name de onduidelijke verklaringen van de aangeefster - niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de door de aangeefster beweerde mishandeling, verkrachting en wederrechterlijke vrijheidsberoving.
In zaak B is eveneens onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.4. Het oordeel van de rechtbank
Zaak A (ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en 3).
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feitencomplex het volgende.
Zoals hiervoor onder paragraaf 3.1 reeds is overwogen staat vast dat aangeefster op 3 september 2010 met verdachte is meegegaan naar zijn woning en daar tot de volgende middag heeft verbleven. Nadat zij niet op de voor haar gebruikelijke tijd was thuisgekomen is door haar echtgenoot aangifte van vermissing gedaan bij de politie waarop door deze een onderzoek is ingesteld. Dat heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat aangeefster in de woning van verdachte is aangetroffen, in de loop van de middag van 4 september 2010.
Nadat de politie tweemaal heeft aangebeld bij de woning van verdachte, die in een rolstoel zit en hieraan geen gehoor wordt gegeven, wordt de woning om 14.35 uur binnengetreden. Verbalisant [naam 2] ziet hierop, in wat later de slaapkamer bleek te zijn, een ontbloot mannenbeen in een rolstoel. Hij hoort de man zeggen: “wacht ik trek even een broek aan” of woorden van gelijke strekking. Verbalisanten zien een vrouw in het doorgezakte deel van het bed liggen. Desgevraagd verklaart de vrouw dat zij mevrouw [slachtoffer] is, dat zij niet meer weg kon en tegen haar wil in de woning van verdachte is vastgehouden. Op de vraag of zij dingen tegen haar wil heeft moeten doen antwoordt zij dat de man in haar kruis heeft gevoeld, dat zij dit niet wilde en hem dit ook heeft gezegd. Zij was niet in staat hem tegen te houden, omdat zij MS heeft en hulpbehoevend is. Zij durfde er niet teveel tegenin te gaan omdat hij haar hard in het gezicht had geslagen, waarna zij erg bang is geworden. Voorts verklaart zij dat zij haar telefoon niet mocht hebben en er niet zelf bij kon. Aangeefster kwam zwak en verward over. Zij lag in een ongemakkelijke houding in het bed. Verbalisant [naam 2] zag dat aangeefster geen onderkleding aanhad, slechts een incontinentieluier. Verbalisant [naam 3] hoorde verdachte onder meer het volgende zeggen: “We hebben niet geneukt”. [naam 2] hoorde aangeefster in het VU ziekenhuis zeggen dat zij ‘papa’ en ‘lieve papa’ moest zeggen tegen verdachte . Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat veel mensen hem “pappie” noemen. Aangeefster verklaart vlak na het binnentreden van de woning tegen verbalisant [naam 1] onder meer het volgende: “Ik mocht niet weg. Ik moest hem eerst pijpen en dan mocht ik pas gaan. Op een gegeven moment wilde ik naar huis maar dit mocht niet. Hij heeft mij ook in mijn kruis aangeraakt. Hij heeft mij geslagen in mijn gezicht. Ik was bang voor hem”. Voorts verklaart zij dat zij niet durfde aan te geven dat zij geen seks met verdachte wilde omdat hij sterk was en zij bang was dat hij haar nogmaals zou slaan. Zij had haar telefoon horen gaan, maar verdachte wilde hem niet voor haar pakken. Zij kon niets, ze kon niet zelf uit het bed kon komen en was totaal afhankelijk.
Op 5 september 2010 heeft aangeefster aangifte gedaan. Zij verklaarde samengevat onder meer: “Ik ben incontinent en gebruik vier soorten medicijnen per dag. Ik heb (de rechtbank begrijpt: aan verdachte) verteld over mijn ziek zijn. Ik mocht niet weg van de man. Hij zei tegen mij: “Als je nu heel lief bent, dan mag je morgenochtend weg. Je moet me dan pijpen. Op dat moment had ik al een klap gekregen. Heel hard, met zijn vlakke hand op mijn linkerwang. Dit deed veel pijn. Hij heeft mijn kleding omhoog gedaan. Hij was gek op mijn borsten. Hij zoog op mijn borsten. Hij vond het zalig zei hij. Ik voelde me zo gevangen en ik zei dat ook tegen hem. Hij ging met zijn vingers in mijn vagina en heeft zitten voelen daar, volgens mij met twee vingers. Hij heeft mij getongzoend. Ik wilde wel in zijn tong bijten maar ik was bang. Vrijdagavond zei hij tegen mij dat als ik lief zou zijn en hem zou pijpen, ik weg mocht gaan. Hij zei dat hij op oude vrouwen viel”.
Op 10 september 2010 heeft aangeefster een aanvullende aangifte gedaan. Zij verklaart dat verdachte haar blouse heeft uitgetrokken en omhoog heeft gedaan. Verdachte is via de bovenkant met zijn hand in haar pants (de rechtbank begrijpt: onderbroek) gekomen. Daarnaast heeft hij over beide borsten gewreven en heeft aan haar borsten gesabbeld. Aangeefster moet in het dagelijks leven geholpen worden bij het aan- en uittrekken van haar broek .
Op 25 oktober 2010 is aangeefster nogmaals verhoord. Daarbij heeft ze verklaard dat zij tegen verdachte gezegd heeft dat zij MS heeft en dat zij verder niets kan, dat zij niet kan staan en lopen. Voorts verklaarde zij, onder meer, dat zij, nadat de seksuele handelingen hadden plaatsgevonden tussen haar en verdachte, een harde klap kreeg van verdachte op haar wang, waar zij erg van schrok en waarna zij dacht: zo ben jij. Na de klap zoende verdachte haar weer. Zij had graag in de tong van verdachte gebeten, maar durfde dat niet omdat zij begreep dat verdachte een gevaarlijke man was. Aangeefster wilde naar huis, maar kon niet opstaan. Zij heeft verdachte verteld dat zij naar huis moest, dat zij gekatheteriseerd moest worden en dat zij medicijnen moest hebben. Verdachte verklaarde dat het niet mocht, dat zij hem eerst moest pijpen en dat zij dan morgenochtend naar huis mocht. Zij heeft verdachte gezegd dat hij haar gevangen hield, waarop verdachte antwoordde met: ja. Verdachte heeft in zijn verhoor op 5 september 2010 bij de politie verklaard dat hij zag dat de vrouw met bed en al in een hoekje viel en dat hij zag dat zij zich helemaal niet meer kon bewegen. Voorts verklaart hij: “zij was invalide, heel zwaar”.
Aangeefster is ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft onder meer haar eerder afgelegde verklaringen op essentiële punten bevestigd. Zo verklaarde zij dat verdachte haar een tongzoen had gegeven, waarbij zijn tong raar, geribbeld aanvoelde. Zij vond de zoen niet prettig en heeft hiertoe zeker niet het initiatief genomen. Ook heeft verdachte haar een klap gegeven. Zij verklaarde dat zij erover dacht om verdachte in zijn tong te bijten, maar dat zij bang was om dit te doen omdat zij zojuist een klap had gekregen. Voorts verklaarde zij dat verdachte na de tongzoen haar borsten heeft betast. Hij vond ze mooi en wilde eraan voelen. Hij zat er aan. Verdachte wilde dat zij hem zou pijpen. Het was rond een uur of zes ‘s- avonds dat zij merkte dat zij niet weg mocht. Aangeefster verklaarde voorts dat verdachte zei dat zij moest blijven, en dat hij wel met haar naar huis zou rijden. Zij zat echter gevangen en kon niks. Ze kan zich voorts herinneren dat verdachte met zijn hand in haar onderbroek heeft gevoeld.
Op 10 september 2010 is de man van aangeefster, [slachtoffer], door de politie als getuige gehoord. Hij verklaarde dat zijn vrouw zonder hulp niet kan lopen vanwege haar ziekte MS en dat zij driemaal daags medicatie inneemt. Hij verklaarde voorts dat zijn vrouw afgelopen zondag de volgende dingen tegen hem heeft gezegd: (onder meer) tongzoenen, borsten zuigen, klappen in gezicht, door bed gezakt, klappen in gezicht als ze hem niet zou pijpen.
De getuige heeft deze termen op een briefje geschreven.
Op 3 december 2010 heeft het NFI een rapport uitgebracht betreffende de letselbeoordeling. Ten aanzien van het letsel aan de binnenkant van de rechterborst van het slachtoffer (L8) concludeert de deskundige - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de combinatie van lokalisatie, rangschikking, afmetingen en vorm indicatief is voor “fingerprint bruising”. Dergelijke bloeduitstortingen op deze lokalisatie kunnen zeer wel passen bij, maar zijn niet bewijzend voor, een zedenincident.
Op 8 september 2010 heeft de gehandicapte vriendin van verdachte, alsmede oud-slachtoffer van verkrachting van verdachte, mevrouw [naam 4] een verklaring afgelegd. Zij verklaart dat zij verdachte aardig vindt, maar dat hij ook een nare kant heeft. Tijdens hun telefonische contacten merkt zij soms dat verdachte te veel alcohol heeft gedronken. Hij maakt dan seksuele toespelingen. Hij vraagt dan of zij seks met hem wil en of zij hem wil pijpen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde alcohol en wiet had genuttigd.
Op 9 september 2010 heeft mevrouw [naam 5], 70 jaar oud, een verklaring afgelegd tegenover de politie. Zij leerde verdachte in 2009 kennen. Zij verklaart dat verdachte haar bij één van haar bezoeken aan zijn woning heeft gevraagd of zij soms seks met hem wilde hebben, waarbij verdachte één van haar armen beetpakte en haar in zijn richting trok. Mevrouw [naam 7], 88 jaar oud, heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte ongevraagd haar woning is binnengereden en ongevraagd in haar bed is gaan liggen. Als de politie bij een latere gelegenheid – kort nadat verdachte deze woning wederom heeft betreden – ook in de woning van mevrouw [slachtoffer 2] komt, treffen zij verdachte aan op de bank met alleen een onderbroek aan.
Zijn de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs?
Anders dan door de raadsman is aangevoerd acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Aan de raadsman moet worden toegegeven dat aangeefster weliswaar bij de verschillende verhoren steeds enigszins anders heeft verklaard over de toedracht van het gebeuren in de woning van verdachte en met name over de volgorde van de seksuele handelingen. Maar daar staat tegenover dat zij vanaf het eerste contact met de politie, nog in de woning van verdachte, en bij alle latere verklaringen die zij heeft afgelegd, steeds consistent heeft verklaard dat er tegen haar zin seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en welke dat zijn geweest. Blijkens de verklaring van haar echtgenoot heeft zij ook tegenover hem, kort na het gebeurde, verklaard over hetgeen haar is overkomen. Ook in die verklaring, ondersteund door hetgeen deze getuige daarover heeft opgeschreven toen zij hem vertelde over de gebeurtenissen in de woning van verdachte, worden de tenlastegelegde seksuele handelingen van verdachte beschreven. Hoewel deze getuigenverklaring van ‘horen zeggen’ is, neemt dit niet weg dat het de belastende verklaring van aangeefster ondersteunt en in zoverre de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstreept.
Vinden die verklaringen voldoende steun in ander bewijsmateriaal?
De rechtbank passeert eveneens het verweer van de raadsman dat – indien de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht – deze onvoldoende steun vindt in overig bewijsmateriaal. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
1. Gezien de verklaring van verdachte staat vast dat hij gedurende geruime tijd met aangeefster in zijn woning heeft verbleven, te weten vanaf de middag van 3 september 2010, tot de inval van de politie aan het begin van de middag van 4 september 2010. Verdachte was derhalve ten tijde van het delict op de plaats waar dat delict plaats heeft gevonden. Dat hij in de ochtend van 4 september een of tweemaal de woning heeft verlaten, doet daaraan niet af. In de eerste plaats, omdat uit de verklaring van aangeefster valt af te leiden dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de loop van de voorgaande middag en avond. In de tweede plaats, omdat uitgesloten kan worden geacht dat tijdens de kortdurende afwezigheid van verdachte een andere persoon in de woning is geweest en daar met het slachtoffer seksuele handelingen heeft verricht. Bovendien heeft de wederrechtelijke vrijheidsberoving ook buiten aanwezigheid van de verdachte kunnen voortduren doordat aangeefster in hulpeloze toestand in een doorgezakt bed lag waaruit zij niet weg kon komen.
2. Verdachte heeft voorts erkend dat hij het slachtoffer op enig moment heeft geslagen. Weliswaar heeft verdachte daar andere beweegredenen voor opgegeven, maar zijn verklaring ondersteunt wel de verklaring van het slachtoffer dat er tegen haar geweld is uitgeoefend.
3. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij gedurende de periode dat aangeefster in zijn woning was alcohol heeft gedronken en wiet heeft gerookt. Uit de verklaring van zijn (voormalige) vriendin [naam 4], leidt de rechtbank af dat verdachte onder invloed van alcohol en wiet seksueel agressief wordt. In dat verband stelt de rechtbank, blijkens de hiervoor aangehaalde verklaringen van andere – bejaarde – vrouwen, voorts vast dat verdachte deze eveneens op grensoverschrijdende, seksueel getinte wijze benaderd heeft.
4. De rechtbank ontleent ook steun voor de verklaring van aangeefster aan de omstandigheid dat zij door de politie is aangetroffen met ontkleed onderlichaam; zij had alleen nog een incontinentieluier aan. De rechtbank neemt in aanmerking dat het slachtoffer door haar handicap en haar positie in het doorgezakte bed zelf niet in staat was zich te bewegen, laat staan haar kleding uit te trekken. Derhalve kan het niet anders dan dat verdachte haar kleding heeft uitgetrokken. Gelet op de overige omstandigheden, acht de rechtbank aannemelijk dat zulks vanuit een seksueel motief is gedaan.
5. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat tussen de borsten van aangeefster – door het NFI – als mogelijk ‘fingerprint bruising’ letsel aangeduide – verwondingen zijn aangetroffen. Deze vormen een sterke aanwijzing voor een seksueel delict. Gelet op de plaats van het letsel is het niet aannemelijk dat dit is veroorzaakt door pogingen van verdachte om aangeefster op te tillen. In samenhang bezien met de overige omstandigheden, acht de rechtbank aannemelijk dat de hier bedoelde verwondingen zijn veroorzaakt door het betasten van de borsten van aangeefster door verdachte.
Beoordeling van de verklaring van verdachte.
Tegenover de verklaringen van aangeefster en de omstandigheden waarvan de rechtbank van oordeel is dat die verklaringen daarin steun vinden, staat de verklaring van verdachte. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat het slachtoffer uit vrije wil met hem naar de woning is meegekomen, dat zij direct na binnenkomst in de slaapkamer is terecht gekomen en dat zij vrijwel direct daarop op het bed is gaan zitten en vervolgens is gaan liggen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij en het slachtoffer nauwelijks of niet met elkaar hebben gesproken, omdat het slachtoffer amper reageerde als hij haar vroeg of toeschreeuwde dat zij overeind moest komen uit het bed en zijn woning moest verlaten. Ook pogingen van verdachte – aldus zijn verklaring – om haar overeind te trekken zijn mislukt. Van enige seksuele handeling, zoals tenlastegelegd, is volgens verdachte geen sprake geweest.
De rechtbank is van oordeel dat die verklaring als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Daartoe dient allereerst dat zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat zij naar de woning zijn gegaan omdat aangeefster nieuwsgierig was naar die woning. Daarmee valt niet te rijmen dat direct na aankomst alleen de slaapkamer zou zijn bezocht door aangeefster. Met de verklaring van verdachte valt voorts niet te rijmen dat aangeefster verklaart dat zij tijdens hun gesprek van hem onder meer heeft gehoord dat hij vroeger trambestuurder is geweest. Dat hij dat geweest is bevestigt verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting.
De raadsman van verdachte heeft voorts betoogd dat voor de verklaring van verdachte kan nog in zoverre steun worden gevonden in het dossier dat het zedenonderzoek bij aangeefster een negatief resultaat heeft opgeleverd. Er zijn enkele zeer gedeeltelijke en daardoor onbruikbare DNA-sporen aangetroffen. Ook is er een wel volledig spoor aangetroffen, dat echter niet van verdachte afkomstig is, en dat waarschijnlijk is veroorzaakt door contaminatie bij het NFI. Aan dit negatieve resultaat kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet de consequentie worden verbonden dat daarmee geen sprake kan zijn van de seksuele handelingen van verdachte zoals door aangeefster is verklaard.
Kan worden bewezenverklaard dat aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen?
Met betrekking tot de ook door de raadsman opgeworpen vraag of ook sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat zij door verdachte op enig moment hard in het gezicht is geslagen en dat hij haar daarna een tongzoen heeft gegeven, waarna de overige seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij die handelingen heeft laten gebeuren zonder enige vorm van verzet of protest omdat zij – als gevolg van de eerdere klap – bang was voor hernieuwd en mogelijk heviger geweld van de zijde van verdachte als zij zich wel zou verzetten. Voorts heeft verdachte – blijkens de aangifte – het slachtoffer te kennen gegeven dat zij eerst ‘lief’ voor hem moest zijn en hem moest pijpen voordat zij weg zou mogen. Voor zover de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden nadat aangeefster op het bed van verdachte is terechtgekomen geldt bovendien dat zij – terwijl zulks voor verdachte kenbaar moet zijn geweest – daaruit niet weg kon komen en volstrekt hulpeloos daar lag en zodoende geen andere keus had dan gelaten te ondergaan wat haar door verdachte werd aangedaan.
De hiervoor genoemde omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank de voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste mate van dwang op.
Voor zover door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat aangeefster – vanuit seksuele interesse voor verdachte – met hem is meegegaan en dat de seksuele handelingen met haar goedvinden hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat die alternatieve lezing op geen enkele manier aannemelijk is geworden, in het bijzonder nu verdachte ten stelligste ontkent dat er enige seksuele handeling heeft plaatsgevonden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waaronder een tongzoen, het betasten van de borsten en het met vingers binnendringen van de vagina van aangeefster.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van mening dat het feit dat is opgenomen onder feit 2 subsidiair, onder en/of (artikel 247 Wetboek van Strafrecht), geen apart feit betreft, maar is geschaard onder het subsidiaire feit, zodat de rechtbank door de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde aan de beoordeling hiervan niet toekomt.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De raadsman heeft betwist dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Immers is aangeefster vrijwillig met verdachte meegegaan naar zijn woning en zijn de verklaringen van aangeefster dusdanig onduidelijk dat instemming met het verblijf niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. In haar eerdere overweging heeft de rechtbank uiteengezet dat de verklaringen van aangeefster op essentiële punten consistent zijn en dus betrouwbaar. Dit geldt eveneens met betrekking tot het tegen de wil van aangeefster verblijven in de woning van verdachte. De rechtbank deelt de mening van de raadsman dat in eerste instantie geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Wel is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op enig moment opzettelijk van haar vrijheid beroofd heeft gehouden. Dit heeft te maken met een tweetal elementen. In de eerste plaats kon aangeefster feitelijk niet wegkomen uit de woning van verdachte. Aangeefster heeft MS en is nagenoeg volledig verlamd aan haar onderlichaam. Zij is in een uiterst ongelukkige positie in het bed klem komen te liggen en kon zich niet zelfstandig uit deze benarde positie bevrijden. De verklaring van verdachte, namelijk dat hij dacht dat aangeefster zelfstandig uit het bed weg kon komen, acht de rechtbank onaannemelijk. Aangeefster had immers aan verdachte meegedeeld dat zij MS heeft, niets kan en volledig afhankelijk is. Verdachte heeft bovendien ook zelf verklaard dat aangeefster niets kon en dat zij zwaar gehandicapt was. Verdachte heeft nagelaten aangeefster uit haar benarde situatie te (laten) bevrijden door hulp in te schakelen. Verdachte weigerde 112 te bellen, omdat hij geen zin had in bemoeienis van de politie, die hij ‘niet mag’. Verdachte heeft ook anderszins geen hulp ingeschakeld. Zelfs toen verdachte de woning heeft verlaten en hierbij de wijkagent tegen het lijf liep, heeft hij niets ondernomen. Daarbij komt dat verdachte de mobiele telefoon van aangeefster - haar enige mogelijkheid tot contact met de buitenwereld - van haar had afgenomen.
Het tweede element omvat het feit dat verdachte aangeefster een klap heeft gegeven, haar vervolgens heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen en haar heeft bedreigd. Door zo te handelen heeft verdachte aangeefster angst aangejaagd, waardoor zij geen actie meer durfde te ondernemen, zou zij hiertoe al in staat zijn geweest.
Ondertussen was er het besef van aangeefster dat haar man haar zou missen en ongerust zou worden, dat zij haar medicijnen moest innemen en dat zij gekatheteriseerd moest worden. Dit heeft zij aan verdachte meegedeeld. Ook dit was voor verdachte echter geen reden hulp in te schakelen. Aangeefster voelde zich gevangen, hetgeen verdachte desgevraagd heeft bevestigd. Tot het moment waarop aangeefster in het bed van verdachte was terecht gekomen, zat zij in haar eigen scootmobiel en had zij dus op ieder door haar gewenst moment de woning kunnen verlaten. Dat zij dat – ook toen zij daartoe de noodzaak voelde – niet heeft gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden verklaard dan het door verdachte tegen aangeefster uitgeoefende geweld en de angst voor herhaling daarvan.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd heeft gehouden.
De beoordeling van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 september 2009 is er melding gemaakt van een voorval dat plaatshad in perceel [adres]. In dit perceel is een bejaarde vrouw woonachtig genaamd: [slachtoffer 2]. Zij heeft hulp van de Stichting Thuiszorg. Haar thuishulp [naam 7] kwam op 3 september 2009 te 10.30 uur bij mevrouw [slachtoffer 2] thuis. Bij het betreden van de slaapkamer trof zij, tot haar grote verbazing, een ongeveer 50 jarige naakte negroïde man aan. De man schrok kennelijk van de thuishulp en ontvluchtte de woning, met achterlating van zijn onderbroek. Uit een mutatierapport blijkt voorts dat gemeld is dat de bejaarde in paniek is en dat verdachte, die beide benen mist, ervandoor is gegaan in een rode scootmobiel. Daarbij heeft hij de deurpost geramd.
Aangeefster heeft onder meer verklaard dat de man toen hij in haar woning was, zei dat hij niet goed werd en hij in haar bed wilde gaan liggen. Zij wilde dat niet. Hij heeft de hele nacht in haar bed geslapen. Daar was zij niet van gediend, het was een rare man. Zij heeft wel vijf keer gezegd: “Ga eruit, straks word je door de wet weggehaald”.
Aan de verklaring van verdachte dat hij vanwege een lekke band van zijn scootmobiel niet wegkon en dat hij daarom in de woning van aangeefster moest blijven, hecht de rechtbank geen geloof. Die verklaring valt immers niet te rijmen met het onmiddellijke vertrek van verdachte de volgende ochtend, wanneer de thuiszorg hem aantreft.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht daarbij niet bewezen dat verdachte het slachtoffer vrees heeft aangejaagd in de zin van artikel 138, derde lid, Wetboek van Strafrecht. De daar bedoelde vrees moet immers betrekking hebben opdat degene die vrees wordt aangejaagd door bedreigingen of daden daardoor de huisvredebreuk tolereert. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 september 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] die de ziekte MS (Multiple Sclerose) had en (gedeeltelijk) verlamd was aan haar onderlichaam (waardoor zij zich slechts kon voortbewegen met een scootmobiel) met kracht in diens gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
in de periode van 3 september 2010 tot en met 4 september 2010 te Amsterdam door geweld en door bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] die de ziekte MS (Multiple Sclerose) had en (gedeeltelijk) verlamd was aan haar onderlichaam (waardoor zij zich slechts kon voortbewegen met een scootmobiel) heeft gedwongen tot het ondergaan van meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, in zijn, verdachte's woning,
- nadat hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk met kracht in haar gezicht had geslagen (zoals omschreven in feit 1 van de tenlastelegging) en nadat die [slachtoffer] door het bed was gezakt waaruit zij niet meer kon komen en waardoor zij zich niet of nauwelijks nog kon verroeren en bewegen
- tegen die [slachtoffer] gezegd: als je nu heel lief bent dan mag je morgenochtend weg, je moet me dan pijpen, althans woorden van gelijke aard en strekking en
- de kleding van die [slachtoffer] uitgetrokken en omhoog gedaan en
- de borsten van die [slachtoffer] heeft betast en aangeraakt en
- met een of meer vingers de vagina van die [slachtoffer] betast en aangeraakt en
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
in de periode van 3 september 2010 tot en met 4 september 2010 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] die de ziekte MS (Multiple Sclerose) had en (gedeeltelijk) verlamd was aan haar onderlichaam (waardoor zij zich slechts kon voortbewegen met een scootmobiel) in zijn, verdachte’s woning ([adres]) wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft gehouden, door
- de mobiele telefoon van die [slachtoffer] weg te nemen en
- die [slachtoffer] in een kapotte/doorgezakte bed te laten liggen waardoor zij zich niet kon of nauwelijks kon bewegen en
- die [slachtoffer] te mishandelen (door die [slachtoffer] in haar gezicht te slaan (zoals omschreven in feit 1 van de tenlastelegging) en
- die [slachtoffer] gedeeltelijk uit te kleden en
- die [slachtoffer] te dwingen seks met hem te hebben en seksuele handelingen bij die [slachtoffer] heeft verricht (zoals omschreven in feit 2 van de tenlastelegging) en
- die [slachtoffer] geen gelegenheid te geven (telefonisch) hulp van derden in te roepen en haar medicatie te laten nemen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze niet weg mocht (voordat ze hem gepijpt had) in elk geval op voormelde wijze die [slachtoffer] heeft belet te gaan en te staan waar zij wilde.
omstreeks 3 september 2009 te Amsterdam wederrechtelijk vertoevende in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer 2], zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1, 2 primair en ontucht met een onmachtige, 3 bewezen geachte feiten, alsmede het in zaak B bewezengeachte, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Voorts vordert de officier van justitie dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit voor zijn cliënt. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, dan verzoekt de raadsman de straf te matigen, nu detentie voor zijn cliënt als gehandicapte man, hem zwaar valt.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Er is sprake geweest van seksueel binnendringen door het slachtoffer een tongzoen te geven, en door met zijn vingers in haar vagina te gaan. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer een klap gegeven, waarvan zij enige pijn heeft ondervonden. Ten slotte heeft verdachte het slachtoffer tegen haar wil van haar vrijheid beroofd. Het slachtoffer lag bovendien klem in het bed van verdachte en kon, gezien haar ziekte, niet zelfstandig weggaan. De politie heeft haar uiteindelijk onder mensonterende omstandigheden aangetroffen: goeddeels naakt en in haar eigen ontlasting. Verdachte heeft nagelaten haar de mogelijkheid te bieden om uit zijn woning te vertrekken, of hierbij hulp in te schakelen, hetgeen na de verkrachting nog enige tijd heeft voortgeduurd.
Een belangrijke omstandigheid hierbij is dat het 65 jarige slachtoffer door haar ziekte Mutliple Sclerose (MS) verlamd is aan haar onderlichaam waardoor zij zich slechts kan voortbewegen met een scootmobiel en voor verzorging afhankelijk is van derden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij van de door deze omstandigheid veroorzaakte weerloosheid van het slachtoffer misbruik heeft gemaakt.
Het slachtoffer heeft zich door hetgeen is voorgevallen ernstig bedreigd gevoeld. Haar lichamelijke en geestelijke integriteit zijn bovendien geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer komt naar voren dat het bewezen geachte grote emotionele indruk op haar heeft gemaakt waarvan zij zowel een fysieke terugval als psychologische nasleep heeft ondervonden en nog zal ondervinden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het wederrechterlijk in een woning van een hoogbejaarde mevrouw vertoeven. Verdachte heeft tegen de wil van deze vrouw een nacht in haar bed geslapen, terwijl de vrouw op de bank sliep.
Dit zijn ernstige feiten waarvoor in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 september 2010 eerder voor verkrachting is veroordeeld alsmede voor andere ernstige geweldsdelicten.
Ten slotte heeft verdachte geen blijk gegeven de ernst van de door hem begane feiten in te zien, noch zich te realiseren wat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Er is geen spijt gebleken van verdachte. Deze houding rekent de rechtbank verdachte aan.
Voorts blijkt uit de Pro Justitia rapporten van 16 december 2010 opgesteld door psycholoog drs. A. E. Haan en van 29 november 2010 opgesteld door psychiater drs. R.L. Leta dat verdachte niet lijdt aan een psychiatrische stoornis. Naast het misbruik van cannabis en alcohol, worden er voldoende aanwijzingen gevonden om te spreken van narcistische en antisociale trekken, doch is er geen sprake van een volledige persoonlijkheidsstoornis. Verder wordt in beide rapporten geconcludeerd dat verdachte niet belemmerd werd in zijn wilsbepaling en de keuzevrijheid om te handelen. Geadviseerd wordt verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.
Doordat verdachte de bewezenverklaarde feiten ontkent, heeft de rechtbank geen zicht kunnen krijgen op de beweegredenen voor verdachtes handelen. De onderhavige feiten kenmerken zich echter door seksuele agressie jegens oudere, hulpbehoevende vrouwen, die verdachte lijkt uit te zoeken juist vanwege hun betrekkelijke weerloosheid. Wat de drijfveren voor het gedrag van verdachte ook mogen zijn; de gedragingen in combinatie met de constateerde persoonlijkheidskenmerken van verdachte rechtvaardigen de vrees voor herhaling van dergelijke feiten.
In het Reclasseringsadvies van 7 december 2010 opgesteld door mevrouw [naam 8] wordt geconcludeerd dat verdachte zich niet begeleidbaar opstelt. Nu de Reclassering geen aanknopingspunten ziet voor het aanbieden van begeleiding, adviseren zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting ten nadele van verdachte af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Een voorwaardelijke straf doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten. Daarom zal de rechtbank de gevorderde straf geheel onvoorwaardelijk opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten mishandeling, verkrachting en wederrechterlijke vrijheidsberoving, rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 17 september 2009 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/451785-08, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 september 2009 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, waarvan 10 uren voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verdachte heeft van dit vonnis en van het voornemen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de werkstraf kennisgenomen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de proeftijd van bovengenoemd vonnis met één jaar te verlengen. De rechtbank neemt die vordering over, mede in aanmerking genomen dat het strafbare feit waar de betreffende veroordeling op zag van een geheel andere orde is dan de onderhavige feiten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 56, 57, 138, 242, 282, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 (zaak A) en zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair: voortgezette handeling van mishandeling en verkrachting
Ten aanzien van feit 3: opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Het wederrechtelijk in een woning bij een ander in gebruik vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 3.000 (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], te betalen de som van € 3.000 (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 3 stuks ondergoed (bh’s),
aan de rechthebbende, [slachtoffer].
Verlengt de proeftijd van het vonnis van de politierechter van 11 september 2009 (parketnummer 13/451785-08) met 1 (een) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.P. Geelhoed, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2011.