ECLI:NL:RBAMS:2011:BP3441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
444262 / HA ZA 09-3785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en aansprakelijkheid bij brand in discotheek met niet-functionerende alarminstallatie

In deze zaak vorderde eiser [A] dat de rechtbank zou verklaren dat de verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst en dat Rabobank onzorgvuldig heeft gehandeld. De procedure begon met dagvaardingen in november 2009 en omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis en een comparitie van partijen. De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] kocht op 1 juli 2003 een bedrijfspand dat onder andere een discotheek bevatte. Voor de financiering werden hypothecaire geldleningovereenkomsten gesloten met Rabobank. De verzekeringsovereenkomst bevatte een alarmclausule die vereiste dat de alarminstallatie aan bepaalde normen voldeed en in werkende staat moest zijn. Op 20 februari 2007 brak er een brand uit in het pand, dat volledig verwoest werd. Verzekeraars weigerden dekking te verlenen, omdat de alarminstallatie niet functioneerde op het moment van de brand. De rechtbank oordeelde dat [A] niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de alarmclausule, waardoor het recht op schadevergoeding verviel. De rechtbank wees de vorderingen van [A] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De zaak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om te voldoen aan de voorwaarden van hun verzekeringsovereenkomsten, vooral als het gaat om veiligheidsmaatregelen zoals alarminstallaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 444262 / HA ZA 09-3785
Vonnis van 26 januari 2011
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie U.A.
COÖPERATIEVE RABOBANK BERNHEZE MAASLAND U.A.,
gevestigd te Heesch, gemeente Bernheze,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
ACE GLOBAL MARKETS LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam,
3. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
KILN PROPERTY LTD,
gevestigd te Londen,Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam,
4. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
HERITAGE MANAGING AGENCY LTD,
gevestigd te Londen,Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam,
5. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
KILN MATHERS LTD,
gevestigd te Londen,Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam,
6. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
ST PAUL GLOBAL PROPERTY,
gevestigd te Londen,Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam,
7. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
CHAUCER NON MARINE,
gevestigd te Londen,Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E. Post te Amsterdam.
Eiser zal [A] genoemd worden, gedaagde sub 1 Rabobank en gedaagden sub 2 tot en met 7 Verzekeraars.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 12 november 2009 en 17 november 2009
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van [A]
- de conclusie van antwoord van de zijde van Rabobank met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord van de zijde van Verzekeraars met bewijsstukken
- het tussenvonnis van 17 maart 2010 waarbij een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2010 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van 4 oktober 2010 van de zijde van Verzekeraars naar aanleiding van het proces-verbaal
- de brief van 14 oktober 2010 van de zijde van Rabobank naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 juli 2003 heeft [A] een bedrijfspand gekocht gelegen aan de -- te -- (hierna het pand). Het pand bestaat uit een café, een cafetaria, een discotheek en een zalencentrum. De exploitatie van de discotheek (hierna afzonderlijk de discotheek) was door [A] ondergebracht in de besloten vennootschap [A] Horeca BV (hierna [A] B.V.). Ter financiering van het pand zijn tussen [A] en [A] B.V. enerzijds en Rabobank anderzijds hypothecaire geldleningovereenkomsten gesloten.
2.2. Met ingang van 4 juli 2004 is er een verzekeringsovereenkomst genaamd Horeca Risico Polis gesloten met Verzekeraars, waarbij het pand, de zich daarin bevindende bedrijfsuitrusting en bedrijfsschade is verzekerd tegen onder meer het risico van brand (hierna: de verzekeringsovereenkomst). Verzekerde is [A]. Rabobank is bij het tot stand komen van de verzekeringsovereenkomst opgetreden als assurantietussenpersoon van [A].
2.3. Op de verzekeringsovereenkomst is een alarmclausule van toepassing (hierna de alarmclausule). Deze luidt als volgt:
“(B011001) INBRAAKALARMINSTALLATIE (BORG) :
De aanwezige inbraakalarminstallatie moet voldoen aan de NCP-BORG-normen. Verzekerde is verplicht:
1. Een onderhoudscontract af te sluiten met een NCP-BORG-erkend beveiligingsbedrijf.
2. Na het beeindigen van de werkzaamheden te controleren of de alarminstallatie werkvaardig is en deze op juiste wijze in te schakelen.
3. Indien de alarminstallatie zich om welke reden dan ook niet in werkvaardige toestand bevindt dit zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerstkomende werkdag mee te delen aan het beveiligingsbedrijf.
4. Indien de installatie niet binnen 3x 24 uur gerepareerd kan worden Eurolloyd B.V. Verzekeringen hieromtrent zo spoedig mogelijk in te lichten en de voorschriften van deze op te volgen.
5. Gedurende de tijd dat de inbraakinstallatie zich niet in werkvaardige toestand bevindt, die maatregelen te treffen, welke redelijkerwijs verwacht mogen worden om schade ten gevolge van inbraak te voorkomen.
6. Vooraf overleg te plegen met het beveiligingsbedrijf en Eurolloyd B.V. Verzekeringen indien ten tijde van of verbouwing of wijziging van de manier van opslag er een geringere graad van beveiliging van de verzekerde zaken optreedt.
Indien verzekerde in gebreke blijft aan bovengenoemde verplichtingen te voldoen verliest hij alle recht op schadevergoeding.”
2.4. Vanaf juli 2006 is de discotheek gesloten en vanaf 6 september 2006 zijn ook het café en het cafetaria gesloten. Op 27 september 2006 is de elektriciteit in het pand afgesloten. Op 11 oktober 2006 is het faillissement van [A] B.V. uitgesproken en op 19 oktober 2006 heeft de alarmcentrale waarop de alarminstallatie van het pand was aangesloten een melding in het systeem gemaakt dat er geen meldingen van het alarmsysteem verwacht behoefden te worden, omdat het bedrijf zich in een faillissement bevond en er geen telefoonaansluiting meer was.
2.5. In de nacht van 20 op 21 februari 2007 heeft er een brand gewoed in het pand. Het pand is volledig verwoest. Uit onderzoek blijkt dat sprake is geweest van brandstichting.
2.6. Verzekeraars hebben het verzoek van [A] om zijn schade onder de verzekeringsovereenkomst te vergoeden afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
1. zal verklaren voor recht dat Verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst en naar rato van hun aandeel gehouden zijn de schade te vergoeden;
2. zal verklaren voor recht dat Rabobank onzorgvuldig jegens [A] heeft gehandeld door onder meer:
a. onbevoegd en foutief de betreffende akkoordverklaring aan te passen waardoor eiser onder de verzekeringsovereenkomst geen verzekerd belang heeft;
b. na te laten Verzekeraars op de hoogte te stellen van het sluiten van de discotheek en de leegstand van het pand;
c. na te laten het telefonisch bericht van [A] op 19 oktober 2006 dat het alarm zich niet meer in werkende staat bevond, door te geven aan Verzekeraars;
3. Verzekeraars en Rabobank zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van EUR 5.160,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
4. met veroordeling van Verzekeraars en Rabobank in de kosten van de procedure.
3.2. [A] legt aan zijn vorderingen het navolgende ten grondslag. Verzekeraars zijn gehouden om de schade die [A] heeft geleden onder de verzekeringsovereenkomst te vergoeden. [A] heeft voldaan aan al zijn verplichtingen uit die overeenkomst waaronder de alarmclausule (zie 2.3.). Bij aankoop van het pand heeft [A] een alarminstallatie laten installeren dan wel de aanwezige alarminstallatie laten vernieuwen en is een onderhoudscontract gesloten met een erkend beveiligingsbedrijf. Toen het pand leeg stond heeft [A] begin september 2006 ter voorkoming van inbraak alle toegangsdeuren die van buitenaf geopend konden worden gebarricadeeerd. Daarmee heeft [A] voldaan aan artikel 5 van de alarmclausule. Na de melding van de alarmcentrale dat het alarm niet meer werkte heeft [A] Rabobank daarvan op 19 oktober 2006 in kennis gesteld. Ook al had het alarm wel gewerkt dan zou het niet zijn afgegaan omdat de brandstichter door de lichtkoepel naar binnen is gekomen en daar geen inbraakalarm op was aangesloten. Er was ook geen zwerfdetectie.
Ten aanzien van Rabobank stelt [A] zich op het standpunt dat zij als assurantietussenpersoon is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door onzorgvuldig handelen, als gevolg waarvan Verzekeraars weigeren dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst. Rabobank is gehouden de schade die [A] als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden.
3.3. Verzekeraars en Rabobank voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Verzekeraars
4.1. Ter beoordeling staat allereerst de vraag of [A], zoals door Verzekeraars is gesteld en door [A] is betwist, zijn verplichtingen op grond van de alarmclausule heeft geschonden.
Volgens Verzekeraars is het uitgangspunt van de alarmclausule dat de alarminstallatie werkvaardig is en op de juiste wijze is ingesteld en zien de punten 3 tot en met 6 van de alarmclausule op de situatie dat de alarminstallatie tijdelijk niet functioneert. Nu de tekst van de alarmclausule voor deze uitleg voldoende aanknopingspunten biedt en [A] geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot een andere uitleg, wordt hiervan in dit geding uitgegaan. Dat betekent dat nu vast staat dat de alarminstallatie al ruim voor de brand niet meer functioneerde doordat de elektriciteit was afgesloten, [A] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van de alarmclausule. Het feit dat de alarminstallatie daarvoor altijd wel goed zou hebben gefunctioneerd en goed zou zijn ingeschakeld, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [A] Rabobank op de hoogte zou hebben gesteld van het feit dat het alarm niet meer werkte, doet daaraan niet af. Vast staat dat Rabobank deze beweerdelijke informatie nooit aan Verzekeraars heeft verstrekt.
Tot slot stelt [A] nog dat hij alle maatregelen heeft genomen die hij kon nemen en die redelijkerwijs van hem verwacht mochten worden. Nog daargelaten dat niet is weersproken dat die bepaling zoals opgenomen onder 5 van de alarmclausule alleen geldt voor tijdelijke situaties en dat daarvan in dit geval geen sprake was, hebben Verzekeraars betwist dat [A] geen andere maatregelen kon treffen. Volgens Verzekeraars had [A] zelf zorg kunnen dragen voor het (doen) functioneren van de alarminstallatie, door Rabobank of een andere partij te verzoeken deze kosten tijdelijk voor haar rekening te nemen. [A] heeft daartegen aangevoerd dat [A] B.V. failliet was en er dus geen ruimte was om “goodwill” van anderen te verlangen. Dat betekent echter nog niet dat [A] niet zelf een dergelijk verzoek kon doen. [A] was ook de verzekerde en zoals Verzekeraars terecht aanvoeren rustte op [A] de verplichting om het pand verzekerd te houden. Niet is dan ook komen vast te staan dat [A] alles heeft gedaan wat in zijn mogelijkheden lag.
4.2. Nu [A] niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de alarmclausule, vervalt ingevolge die clausule het recht op uitkering. Anders dan Verzekeraars betogen is die clausule niet aan te merken als een primaire dekkingsomschrijving die de omvang van de dekking vaststelt, maar als een garantiebeding waarbij geldt dat de niet-nakoming daarvan de dekking doet vervallen.
Er kunnen zich gevallen voordoen waarin een beroep op een garantieclausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Daarbij kan worden gedacht aan het geval waarin onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt (vgl. HR 19 mei 1995, nr. 15 696, NJ 1995, 498). Hiervan zal in een situatie als de onderhavige sprake kunnen zijn, indien de verzekerde stelt en zo nodig bewijst dat het niet-toepassen van de voorgeschreven voorzieningen niet de oorzaak of mede-oorzaak kan zijn geweest van de brand en evenmin ervan dat de brand zich heeft kunnen uitbreiden.
4.3. [A] doet in dit geding een beroep op het ontbreken van causaal verband. Volgens [A] zou het functioneren van de alarminstallatie geen preventief nut hebben gehad omdat volgens [A] de brandstichter via de lichtkoepel moet zijn binnengekomen en de alarminstallatie niet op de lichtkoepel was aangesloten en er ook geen zwerfdetectie aanwezig was. Verzekeraars betwisten dat de brandstichter via de lichtkoepel moet zijn binnengekomen en dat er geen alarminstallatie op de lichtkoepel was aangesloten. Onder verwijzing naar een brief van een door haar ingeschakelde expert stellen Verzekeraars dat de brandstichter via de deur zich de toegang tot het pand moet hebben verschaft. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de brandstichter in ieder geval op twee mogelijke manieren kan zijn binnengekomen en niet meer valt vast te stellen op welke wijze de toegang werkelijk is verschaft, is niet komen vast te staan dat het functioneren van de alarminstallatie geen preventief nut zou hebben gehad. De mogelijkheid dat de brandstichter via een toegangsdeur is binnengekomen kan immers niet worden uitgesloten en niet is weersproken dat indien de brandstichter via een toegangsdeur is binnengekomen het inbraakalarmsysteem preventief nut zou hebben gehad.
4.4. Het beroep van Verzekeraars op de alarmclausule slaagt derhalve en de vorderingen van [A] tegen Verzekeraars worden afgewezen.
4.5. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Verzekeraars worden begroot op:
- vast recht 313,00
- salaris advocaat 904,00 ( 2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.217,00
Rabobank
4.6. Vooropgesteld wordt dat bij de beantwoording van de vraag of Rabobank tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantietussenpersoon, dient te worden beoordeeld of Rabobank heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantiepersoon te werk zou gaan. Van een assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van zijn verzekeringen kunnen hebben. Dit brengt met zich dat hij erop toeziet dat door of namens verzekeringnemer aan verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden om een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoren te zijn.
4.7. Volgens [A] was Rabobank op de hoogte van de financiële situatie van [A] B.V. en had hij [A] moeten attenderen op het feit dat bij het wegvallen van de elektriciteit wegens het faillissement van [A] B.V. het inbraakalarm zou uitvallen, dan wel had hij met [A] moeten bespreken wat te doen als de elektriciteit wegens het faillissement zou uitvallen. Volgens [A] realiseerde hij zich pas op 19 oktober 2006, toen hij werd gebeld door de alarmcentrale, dat het inbraakalarm zou uitvallen als de elektriciteit werd afgesneden. [A] stelt dat hij Rabobank die dag heeft gebeld en heeft gezegd dat het alarm was uitgeschakeld.
4.8. Rabobank betwist dat zij de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Zij erkent dat zij Verzekeraars had moeten inlichten indien [A] haar zou hebben medegedeeld dat het alarm was uitgeschakeld, maar zij betwist dat [A] haar op 19 oktober 2006 heeft gebeld met die mededeling.
4.9. Met Rabobank is de rechtbank van oordeel dat de op Rabobank rustende zorgplicht niet zover strekt dat zij op basis van haar kennis van de financiële situatie van [A] B.V. had moeten weten dat dit gevolgen zou hebben voor de alarmclausule. [A] verklaart immers zelf dat hij er pas achter kwam dat de alarminstallatie niet meer werkte toen hij daarover werd geïnformeerd door de alarmcentrale. Niet valt in te zien dat van Rabobank op dit punt een verdergaande kennis moest worden verwacht. Bovendien is [A] er naar eigen zeggen zelf steeds van uitgegaan dat hij verzekerde was, zodat op hem ook de verplichting rustte om zorg te dragen voor een werkzame alarminstallatie. In dat geval valt helemaal niet in te zien dat Rabobank moest weten dat als gevolg van de slechte financiële situatie van de B.V., [A] de elektriciteit zou (laten) afsluiten.
4.10. Indien echter komt vast te staan dat [A] Rabobank op 19 oktober 2006 heeft medegedeeld dat het alarm niet meer werkte, is Rabobank tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantiepersoon omdat in dat geval van Rabobank had mogen worden verwacht dat zij Verzekeraars daarover had ingelicht.
4.11. Nu Rabobank de voldoende onderbouwde stelling van [A] voldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal [A] - op wie ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast rust - worden toegelaten conform het door hem gedane aanbod te bewijzen dat hij op 19 oktober 2006 Rabobank telefonisch heeft medegedeeld dat de elektriciteit was afgesloten en het inbraakalarm niet meer werkte.
4.12. [A] maakt Rabobank nog een aantal andere verwijten. Voor zover hij daaraan geen consequenties verbindt in de zin van eventuele ten gevolge daarvan door hem geleden schade, zal de rechtbank daaraan voorbijgaan. Met betrekking tot de resterende verwijten van [A] die zien op de vraag wie verzekerde was onder de brandverzekering en of [A] de brand zelf zou hebben gesticht, geldt het volgende. Aan de behandeling van deze verwijten komt de rechtbank niet toe omdat Verzekeraars op die gronden niet langer dekking weigeren. Voor zover de vorderingen van [A] hierop zijn gebaseerd worden deze afgewezen.
4.13. In afwachting van bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen tegen Verzekeraars af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Verzekeraars tot op heden begroot op EUR 1.217,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. Laat [A] toe te bewijzen dat hij op 19 oktober 2006 Rabobank telefonisch heeft medegedeeld dat de elektriciteit in het pand was afgesloten en het inbraakalarm niet meer werkte,
5.5. verwijst de zaak naar de rol van 9 februari 2011, waar [A] kan mededelen of hij van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen gebruik zal maken en zo ja, met vermelding van het aantal getuigen alsmede met een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de eerstvolgende vier maanden, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.6. bepaalt dat [A], indien hij het bewijs niet door getuigen wenst te leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit op dezelfde rolzitting kenbaar moet maken; in dat geval zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door [A],
5.7. bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, mr. G.A. Bouter - Rijksen en mr. J.M. van Hall en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.?