ECLI:NL:RBAMS:2011:BP2323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497017-08 RK nummer: 10/6434
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van onvoldoende feitelijke onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 januari 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een verzoek tot overlevering voor een strafrechtelijk onderzoek naar twee strafbare feiten. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria en thans gedetineerd in Nederland, was opgeroepen om te verschijnen in verband met deze vordering. Tijdens de zitting op 14 december 2010 werd de behandeling aangehouden in afwachting van aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten, die echter niet werd verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de stukken ongenoegzaam waren, omdat de omschrijving van de feiten niet voldeed aan de eisen van artikel 2, tweede lid, onder e, van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank benadrukte dat het voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd en dat de rechtbank moet kunnen toetsen of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De rechtbank vond de gegevens over de data waarop de feiten zouden zijn gepleegd onvoldoende, aangezien deze niet overeenkwamen met de informatie in het EAB.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering te weigeren, omdat niet aan de wettelijke eisen was voldaan. De rechtbank zag geen aanleiding om de behandeling opnieuw aan te houden, gezien de eerdere pogingen van de Internationale Rechtshulpkamer om nadere informatie te verkrijgen, die zonder resultaat waren gebleven. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497017-08 RK nummer: 10/6434
Datum uitspraak: 7 januari 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 oktober 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
24 juli 2008 door de Preliminary Investigations Judge of the Court of Naples (Italië).
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Schie” te Rotterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 december 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
De behandeling is op die zitting aangehouden in afwachting van nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank heeft op deze zitting de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van artikel 22, derde lid, van de OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 7 januari 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel, type pre-trial custody in prison order, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft en burger van Nigeria is.
4. Artikel 2 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken niet genoegzaam zijn, nu niet is voldaan aan de vereisten zoals geformuleerd in artikel 2, tweede lid, onder e, OLW. Van welke concrete feiten de opgeëiste persoon wordt verdacht en op welke datum het EAB ziet is niet duidelijk. De opgeëiste persoon is overigens wel op enig moment in Italië geweest. Hij is gecontroleerd door de Italiaanse autoriteiten, maar zij hebben hem laten gaan omdat zij niets konden vinden. Onduidelijk is wanneer dat heeft plaatsgevonden. Hoe kan verder gesteld worden dat hij iets heeft doorverkocht als hij niets bij zich had? In november 2006 heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden van een woning van een andere persoon, waar een soortgelijk apparaat is aangetroffen als het apparaat dat de opgeëiste persoon bij zich had toen hij is onderzocht. Ondanks een verzoek daartoe is er geen aanvullende informatie gekomen van de Italiaanse justitiële autoriteiten. De overlevering dient te worden geweigerd nu onduidelijk is en blijft waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht.
De officier van justitie heeft daartegen ingebracht, primair, dat voldaan is aan het vereiste van artikel 2 OLW. De gegevens waarover de rechtbank nu beschikt zijn weliswaar summier, maar uit het EAB - in samenhang met de gegevens als opgenomen in de signalering betreffende de opgeëiste persoon - blijkt voldoende duidelijk waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. De gevraagde, maar ondanks herhaalde verzoeken niet verkregen, aanvullende informatie is voor die beoordeling niet noodzakelijk.
De officier van justitie heeft subsidiair verzocht de behandeling aan te houden in afwachting van de gevraagde aanvullende informatie, dan wel de overlevering te weigeren, indien de rechtbank van oordeel is dat de stukken thans ongenoegzaam zijn.
De rechtbank overweegt het volgende:
De rechtbank is van oordeel dat de stukken ongenoegzaam zijn, nu de omschrijving van de feiten niet voldoet aan de in artikel 2, tweede lid, onder e, OLW gestelde eisen. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij de toetsing van de genoegzaamheid van de omschrijving van de feiten de maatstaf is of de omschrijving zodanig is dat voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd en of de rechtbank kan toetsen of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. Voorts dient naleving van het specialiteitsbeginsel te zijn gewaarborgd.
In dit kader acht de rechtbank met name de omschrijving van de data waarop de feiten zouden zijn gepleegd onvoldoende. De in de signalering genoemde data in september 2006 kunnen niet zonder meer in het EAB worden ingelezen, temeer daar in het EAB geen data worden genoemd die daarmee corresponderen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde overlevering moet worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling wederom aan te houden in afwachting van het verkrijgen van nadere informatie, nu door het IRC reeds diverse pogingen zijn gedaan om nadere informatie te verkrijgen, die allen zonder resultaat zijn gebleven.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 2, 5, 7 van de Overleveringswet.
7. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Preliminary Investigations Judge of the Court of Naples ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.W Bianchi en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.