RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706904-10 RK nummer: 10/6894
Datum uitspraak: 21 januari 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 november 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 december 2009 door de Deputy Prosecutor General, Vilnius, Litouwen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 januari 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 7 januari 2011 afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van artikel 22, derde lid, van de OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van de District Court of Kaunas City van 13 januari 2009 ten grondslag (ref. nummer 801/2009).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan acht naar het recht van Litouwen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
Uit de stukken blijkt dat de bovenvermelde personalia juist zijn nu de opgeëiste persoon bij de officier van justitie heeft verklaard dat deze personalia kloppen en dat hij enkel de Litouwse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 7 aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten onder 5 en 8 zijn zowel naar het recht van Litouwen als naar Nederlands recht strafbaar.
Uit de aanvullende brief van de Chief Prosecutor International Relations and Legal Assistance Division van 18 november 2010 blijkt dat de maximum straf die kan worden opgelegd voor het feit onder 5, strafbaar gesteld onder artikel 187 paragraaf 3 van de Litouwse Wetboek van Strafrecht, 45 dagen hechtenis is.
Op dit feit is in Litouwen derhalve geen vrijheidsstraf gesteld met een maximum van ten minste twaalf maanden, zodat overlevering voor het vijfde feit dient te worden geweigerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ook ten aanzien van het achtste feit onduidelijk blijft of dit feit wordt bedreigd met een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste 12 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aanvullende informatie van 18 november 2010 voldoende blijkt dat feit 8 strafbaar is gesteld onder artikel 187 paragraaf 1 van het Litouwse Wetboek van Strafrecht. Op dit feit is een gevangenisstraf gesteld van maximaal 2 jaar. Dit maximum voldoet derhalve aan de eis die de Nederlandse Overleveringswet stelt. Verder is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit de omschrijving van feit 8 niet blijkt dat het gaat om de vernieling van ‘small-value property’.
Nu op dit feit 8 ook in Nederland een vrijheidsstraf is gesteld met een maximum van ten minste twaalf maanden, is aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid voldaan.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Nu ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 8, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Voor het 5e feit dient de overlevering te worden geweigerd nu ten aanzien van dit feit niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Deputy Prosecutor General, Vilnius ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten 1,2, 3, 4, 6, 7, en 8 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Deputy Prosecutor General, Vilnius ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feit 5.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.W Bianchi en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.