In deze zaak vorderde AJF HOLDING B.V. (hierna: AJF) dat de rechtbank zou verklaren dat ABN AMRO BANK N.V. (hierna: ABN AMRO) aansprakelijk was voor de schade die AJF had geleden door onjuist beleggingsadvies. AJF had in 2005 een vermogensadviesrelatie met ABN AMRO en had op advies van de bank obligaties aangekocht, waaronder een Lehman Brothers steepener-obligatie en een perpetuele obligatielening van Islandsbanki. AJF stelde dat ABN AMRO niet had gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam beleggingsadviseur verwacht mag worden, omdat de bank niet had gewezen op de risico's van de aangekochte producten, die niet voldeden aan de door AJF gewenste AAA-rating.
De rechtbank oordeelde dat het vereiste causale verband tussen de gestelde onjuiste advisering en de door AJF gevorderde schade ontbrak. De rechtbank stelde vast dat AJF op de hoogte was van de ratings van de debiteuren en dat zij desondanks had besloten de producten aan te kopen. De rechtbank concludeerde dat de schade die AJF had geleden het gevolg was van de verwezenlijking van het debiteurenrisico, dat inherent was aan de producten, en dat AJF niet voldoende had aangetoond dat ABN AMRO onrechtmatig had gehandeld. Daarom wees de rechtbank de vordering van AJF af en veroordeelde AJF in de kosten van het geding.