ECLI:NL:RBAMS:2011:4162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
29 april 2013
Zaaknummer
459110 - HA ZA 10-1584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ABN AMRO voor onjuist beleggingsadvies aan AJF HOLDING B.V.

In deze zaak vorderde AJF HOLDING B.V. (hierna: AJF) dat de rechtbank zou verklaren dat ABN AMRO BANK N.V. (hierna: ABN AMRO) aansprakelijk was voor de schade die AJF had geleden door onjuist beleggingsadvies. AJF had in 2005 een vermogensadviesrelatie met ABN AMRO en had op advies van de bank obligaties aangekocht, waaronder een Lehman Brothers steepener-obligatie en een perpetuele obligatielening van Islandsbanki. AJF stelde dat ABN AMRO niet had gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam beleggingsadviseur verwacht mag worden, omdat de bank niet had gewezen op de risico's van de aangekochte producten, die niet voldeden aan de door AJF gewenste AAA-rating.

De rechtbank oordeelde dat het vereiste causale verband tussen de gestelde onjuiste advisering en de door AJF gevorderde schade ontbrak. De rechtbank stelde vast dat AJF op de hoogte was van de ratings van de debiteuren en dat zij desondanks had besloten de producten aan te kopen. De rechtbank concludeerde dat de schade die AJF had geleden het gevolg was van de verwezenlijking van het debiteurenrisico, dat inherent was aan de producten, en dat AJF niet voldoende had aangetoond dat ABN AMRO onrechtmatig had gehandeld. Daarom wees de rechtbank de vordering van AJF af en veroordeelde AJF in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 459110 / HA ZA 10-1584
Vonnis van 18 mei 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AJF HOLDING B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. S.N.S.M. Mak te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna AJF en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2010 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2011 en de daarin genoemde stukken,
  • het faxbericht van mr. Mak van 18 april 2011 en het faxbericht van mr. I.N. Tzankova, raadsvrouw van ABN AMRO, van 19 april 2011, beide naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AJF is in 2005 gaan beleggen met behulp van een door ABN AMRO beschikbaar gesteld krediet in welk kader AJF (hypothecaire) zekerheden aan ABN AMRO heeft verstrekt. ABN AMRO adviseerde AJF over in te nemen posities en voerde de door AJF gewenste transacties uit (vermogensadviesrelatie).
2.2.
Voorafgaand aan het aangaan van voormelde vermogensadviesrelatie heeft
[persoon 1] (hierna: [persoon 1]), [functie] van AJF, aan ABN AMRO kenbaar gemaakt dat AJF bij voorkeur wilde beleggen in producten van instellingen met een AAA rating ten aanzien van de kredietwaardigheid.
2.3.
Bij e-mailbericht van 13 september 2005 heeft ABN AMRO [persoon 1] een tweetal obligaties met een AAA rating voorgesteld als mogelijke belegging. Als derde mogelijkheid heeft ABN AMRO gewezen op een Lehman Brothers steepener-obligatie (hierna: de Steepener). De Steepener werd uitgegeven door een instelling behorende tot de Lehman Brothers groep, aan welke instelling geen kredietwaardigheidsbeoordeling oftewel “rating” was toegekend. Een andere instelling uit die groep, Lehman Brothers Inc., aan welke instelling een A+ rating was toegekend, stond garant voor de uitgevende instelling. Naar aanleiding van vragen van [persoon 1] over de Steepener heeft ABN AMRO [persoon 1] bij e-mailbericht van 13 september 2005 onder meer bericht dat de kredietwaardigheid van Lehman Brothers A+ is.
2.4.
Bij e-mailbericht van 16 september 2005 heeft ABN AMRO [persoon 1] informatie gestuurd over een perpetuele-obligatielening van Islandsbanki (hierna: de Perpetual), aan welke instelling een rating was toegekend van A-. ABN AMRO heeft [persoon 1] in dit e-mailbericht meegedeeld dat de debiteurenkwaliteit van Islandsbanki gelijk is aan A-.
2.5.
AJF heeft vervolgens de Steepener en de Perpetual aangekocht (hierna gezamenlijk: de Producten).
2.6.
Genoemde uitgevende instellingen en garant Lehman Brothers Inc. (hierna gezamenlijk: de Debiteuren) zijn in het najaar van 2008 in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
AJF vordert - samengevat - dat voor recht wordt verklaard dat ABN AMRO met de advisering aan AJF over de aankoop van de Steepener en/of de Perpetual niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam beleggingsadviseur mag worden verwacht en deswege aansprakelijk is voor de door AJF dientengevolge geleden en nader bij staat op te maken schade.
3.2.
AJF legt aan haar vordering ten grondslag dat haar uit onderzoek in 2009 en 2010 is gebleken dat de Producten niet zijn te beschouwen als veilige obligatiebeleggingen. Gelet op alle eigenschappen van de Producten (zoals de onzekerheid of, hoe vaak en hoeveel hoofdsommen en rente er zullen worden afgelost) dienen de Producten veeleer tot de categorie aandelen te worden gerekend. Na aankoop van de Producten bestond de aandelenportefeuille in feite dus voor 60% uit aandelen en voor 40% uit obligaties, hetgeen strijdig was met het door ABN AMRO bij brief van 29 augustus 2005 gedane beleggingsvoorstel waarin een verdeling van 60% obligaties en 40% aandelen tot uitgangspunt was genomen. ABN AMRO had AJF moeten informeren en waarschuwen over de bijzondere aan de Producten klevende risico’s, mede gelet op de pensioendoelstelling die AJF had, het feit dat er met geleend geld werd belegd, en het feit dat er werd afgeweken van het uitgangspunt dat er zou worden belegd in producten van instellingen met een AAA rating. Door dat niet te doen heeft ABN AMRO AJF onjuist geadviseerd. AJF heeft hierdoor schade geleden. Had ABN AMRO niet geadviseerd om de Producten aan te kopen, dan had AJF de Producten niet in haar portefeuille gehad en had de schade zich niet verwezenlijkt, aldus steeds AJF.
3.3.
ABN AMRO voert gemotiveerd verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ABN AMRO voert onder meer aan dat causaal verband ontbreekt tussen de gestelde onjuiste advisering en de door AJF gevorderde schadevergoeding. ABN AMRO heeft AJF in de persoon van [persoon 1] expliciet gewezen op de ratings van de Debiteuren. AJF wist dus dat het hier niet de ratings betrof die zij eigenlijk wilde, maar toch heeft zij de Producten aangeschaft. AJF heeft vervolgens verlies geleden op de Producten omdat de Debiteuren zijn gefailleerd. Het verlies heeft volgens ABN AMRO dan ook niets te maken met de eigenschappen van de Producten, maar is de verwezenlijking van het debiteurenrisico dat inherent aan de Producten was.
4.2.
Dit verweer van ABN AMRO slaagt. Aan AJF kan worden toegegeven dat het geleden beleggingsverlies niet zou zijn geleden indien zij de Producten niet zou hebben aangekocht. In zoverre bestaat er - indien zou moeten worden aangenomen dat AJF onvoldoende op de bijzondere risico’s van de Producten is gewezen en dat AJF de Producten niet zou hebben aangeschaft indien dat wel zou zijn gebeurd - een (condicio sine qua non-)verband tussen het advies van ABN AMRO om de Producten aan te kopen en de schade van AJF. Voor vergoeding komt echter slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). De gebeurtenis waarop de door AJF bepleite aansprakelijkheid van ABN AMRO berust, is het (gestelde) onvoldoende informeren over de bijzondere aan de Producten verbonden risico’s. ABN AMRO voert dan ook terecht aan dat de gestelde schade niet het gevolg is van de verwezenlijking van aan de Producten verbonden bijzondere risico's waarop volgens AJF niet zou zijn gewezen. Het beleggingsverlies - voor zover geleden - is het gevolg van de verwezenlijking van het debiteurenrisico verbonden aan de de Producten, met welk risico AJF bekend was, althans bekend verondersteld mag worden te zijn geweest. Zoals AJF ook erkent, wist zij immers dat de rating van de Debiteuren van de Producten niet een AAA rating betrof zoals zij aanvankelijk wilde. AJF is desondanks, kennelijk met het oog op de te verwachten rendementen van de Producten, tot aankoop van de Producten overgegaan. Blijkbaar was deze lagere rating als zodanig voor AJF acceptabel. Dat [persoon 1], zoals hij ter comparitie heeft verklaard, destijds niet zou hebben geweten wat een AAA rating inhield althans welke risico's verbonden waren aan een lagere rating, komt niet aannemelijk voor in het licht van de omstandigheid dat hij aanvankelijk specifiek heeft gevraagd om producten van instellingen met een AAA rating. Bovendien had [persoon 1], als het al zo is dat hij destijds ter zake niet méér wist dan dat producten van instellingen met een AAA rating als veilige beleggingen werden beschouwd en hij om díe reden om dergelijke producten heeft gevraagd, in ieder geval moeten beseffen dat producten van instellingen met een lagere rating minder veilig waren. Het moet in dat geval voor rekening van AJF blijven dat zij niet nader heeft geïnformeerd welke risico’s een lagere rating precies meebracht, nu zij naar het oordeel van de rechtbank bij ABN AMRO op zijn minst de indruk heeft gewekt hiervan op de hoogte te zijn.
Wat hiervan verder ook zij, geconcludeerd moet worden dat, daargelaten de vraag of ABN AMRO AJF onvoldoende heeft gewezen op de bijzondere risico’s van de Producten en de vraag of dat onrechtmatig jegens AJF zou zijn, de gestelde schade daarmee niet in een zodanig verband staat dat deze, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade als een gevolg van deze gebeurtenis aan ABN AMRO kan worden toegerekend. Het vereiste causale verband ontbreekt derhalve. Nu het voorgaande reeds leidt tot afwijzing van de vorderingen van AJF, hoeven de overige verweren van ABN AMRO geen nadere bespreking.
4.3.
AJF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden vastgesteld op:
€ 263,00 aan griffierecht
€ 904,00aan salaris advocaat (2 punten, tarief II)
€ 1.167,00 totaal

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt AJF in de kosten van het geding, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden vastgesteld op € 1.167,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, mr. S.B. van Baalen en mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.(